Zuurdijk, een klein dorp, maar kennelijk toch groot, want het heeft vaak de boeken gehaald. De reis van Van Lennep, me zijn bezoek aan Weduwe Van Kammen, Geuchien Zijlma, die zijn herinneringen uit zijn jongenstijd beschreef, Meester Van Weerden, die de geschiedenis beschreef. Verschillende dichters, waaronder C.O. Jellema en Jane Leusink hebben gedichten aan Zuurdijk gewijd. Jan Boer heeft een gedicht over Meester Van Weerden gescrheven.
We weten dat Doeschka Meijsing in de 70er jaren een verhaal over Zuurdijk heeft geschreven, ze had hier een weekend gelogeerd, maar kunnen niet meer achterhalen welk verhaal dit was. Wie kan ons daaraan helpen? Was het wellicht: De doedelzakspeler?
Hieronder een greep uit ‘Zuurdijk in de boeken’.
Jacob van Lennep DAGBOEK VAN MIJNE REIS
Jacob van Lennep beschreef in 1823 in zijn voettocht door Nederland, die hij samen met Dirk van Hogendorp maakte.
Maandag 23 Juny.Te half vijf waren wij reeds op marsch en wandelden over een kleiachtigen grond, even als in het Westerkwartier over Ulrum, een groot en bloeiend dorp naar Leens, dat nog fraaier en volkrijke is, hebbende een’ kruiskerk met een heerlijk orgel. Vandaar deden wij een’ uitstap naar de Zuurdijk om de weduwe Roelof Eiges, die aldaar eene schoone boerderij heeft, te bezoeken. Lang dwaalden wij rond daar men ons verkeerd onderricht had. Eindelijk liep ik eene boerenplaats op om naar haar te vernemen. Hier noodzaakte een groote hond die mij aanviel spoedig den aftocht te blazen: doch de boer kwam ras bij ons en wees ons een pad dat wij volgen moesten. De hoeve genaderd, bleven wij aan de plank staan uit vrees voor dergelijke ontmoetingen en dorsten dezelve niet over, te meer daar wij van achteren op de werf kwamen, doch riepen uit al onze macht. Daar dit niet hielp, waagde ik het al rondziende eerst een’ voet, voorts den anderen, en eindelijk het geheele lijf in den appelboomgaard te wagen; en nu des te minder gerucht makende naderde ik eindelijk de wooning en klopte aan. Men deed mij open, waarop ik Van Hogendorp riep. Wij vroegen naar de weduwe en werden na een ogenblik toevens door haar rentmeester of boekhouder bij haar ingeleid. De eigenares was oud en lelijk, eenvoudig gekleed en den platduitschen tongval zeer onaangenaam sprekende. Dadelijk schonk zij ons bitter, gaf ons pijpen en deed ons veele vragen, zijnde zij even als alle Friezen en Groningers zeer nieuwsgierig.
Na een wijl rustens bracht zij ons in eene kamer, waar alles van heerlijk porcelein en zilverwerk blonk In de eene hoek stond een staand kabinetuurwerk met eene klok en verscheidene rollen muziek, waarop zeer lieve waltzen en andere airtjens gezet waren, die zij voor ons aan den gang bracht. Aan de andere zijde hong een kast met vijftien zilveren en twee goudene zweepen op onderscheidene plaatsen door hare harddravers gewonnen. Ook toonde zij ons een gouden snuifdoos van 8 lb zwaarte, met brillanten omzet en het cijffer van Koning Lodewijk in ‘t midden, ingsgelijks van gesteenten, welke te Groningen verharddraafd en door haar gewonnen was. In de nabijgelegen’ gang stond weer een speelende klok. Verscheidene kamers wandelden wij rond, alle goed gemeubileerd. Een bulhond van de grootte en sterkte eens leeuws, doch zeer beleefd en welopgevoed verzelde ons. Ook zagen wij de tuin waar perziken, abrikoozen, druiven, morellen, enz enz heerlijk prijkten. De koe- en paardestallen waren onoverzienbaar: het koetsenhuis zag juist uit op eene laan die onder een dijk door hare bezittingen rond ging, welke zich tot aan het Reitdiep uitstrekken en een uitgestrektheid van 800 grazen lands hebben. N.B. een graas is 2/5 van een morgen. De schuren waren als kerken. – Meer dan tachtig koeien en over de honderd schapen grazen in hare weiden. – Nu kreeg een tweede, geketende bulhond twist met den anderen sleurde hok en alles met zich en viel hem aan, ‘t geen een ontzettend gezicht opleverde. Echter kwamen beide als ongedeerd uit den strijd. – Nu dronken wij eenige kopjens koffi en aten boterhammen met beschuit en kaas. Te half tien bracht de goede vrouw ons zelve op het voetpad naar Wehe en wenschte ons goeden reis.
Dirk van Hogendorp REISDAGBOEK
Te Suirdijk bezagen wij een der schoonste boerderijen die in deze provincie gevonden wordt. Groot 50 morgen behalven het buitendijksche dat tot het Rijdiepgaat. 50 a 60 koeijen, 100 schapen, 12 paarden en dan veulens, kalveren en varkens. Groote tuinen, bogaarden met fijne vrugten. De huizen stallen zolders, kelders enz. enz. waren bijzonder ruim. Zij had een rijtuig en 2 paarden voor haar plaisier, 3 klokken waarvan 2 met klokkespeelen, zijnde een zeer mooi, voorts wees zij ons 15 zilvere en 2 goude zweepen benevens een gouden tabaksdoos door haar paarden gewonnen. In huis zag ik meer mahoniehoute meubels dan in het koninglijk paleis van Leeuwarden. Wij werden vriendelijk onthaald en ontfangen kreegen pijpen, tabak, bitter, koffij en boterhammen. De boerderij was beklemd en betaalde f400-..-.. aan den eigenaar. Uit de opgaven bleek het mij dat de belastingen f558-12-.. bedroegen. De goederen werden aan huis verkocht, en gekocht door menschen die dezelve op onderscheidene markten brachten.
‘meester’ J.S. van Weerden ZUURDIEK, mien dörpke
Jan Stoffer van Weerden (1888 – 1971) was 40 jaar schoolmeester ‘op Zuurdiek’, woonde in het schoolmeestershuis, en bekend amateur historicus van de streek. Hij was medeoprichter van de Historische Kring ‘de Marne’, die nu nog bestaat als historische vereniging De Marne. Bij zijn afscheid werd hem het ‘woapen van Zuurdiek’ aangeboden.
meester van weerden vrund van zien volk
Waorum heb ik hom altied
aansproken mit ‘meester’
wiel wie doch baaidend
ien ‘t onnerwies zatten
en schrieven deden
en ook nait zoveul
ien leeftied verschilden?
Hai was zo gezain
bie elk, dij noar hom lusterd haar
of zien geschriften lezen.
Hai wis zo veul van vrouger
en hai haar zo’n helre kiek
op ‘t leven van zien streekgenoten.
Zien dörpke, Zuurdiek,
was hom ales
en ‘t haile verleden
van Marnelaand
kende hai op zien doemke.
Hai kon vertellen als gain aner,
van mond tot mond
en op pepier,
ainvoudig, moar glasheller
en mit begrip veur
ale tegenstriedegheden.
Hai haar k wait nait wat
worden kend,
moar hai bleef zien omgeven traauw.
Ze hemmen hom
van ale kanten eer bewezen,
moar hai bleef, die hai was:
de ainvoudige, oprechte
de traauwe vrund van zien volk:
“Meester” Jan Stoffer van Weerden,
op 8 april 1971 begroaven op
‘t kerkhof van Zien dörpke Zuurdiek.
Zien noagedachtenis zel leven blieven!
Jan Boer (1899 – 1983) Oet “Dörp en Stad”
IJnte Botke DIE ONDER DEZE GRAFZERK LIGT
Graf- en gedenkstenen in en om de kerk van Zuurdijk 1773 – 1885, uitgave Stichting Oude Groninger Kerken (2003) te koop bij de SOGK en bij de plaatselijke commissie.
Gedenktekens.
In het sobere interieur vormt de vloer met een aantal rijk versierde zerken een verrassing. Hier liggen de grafstenen van vier generaties van een vooraanstaand boerengeslacht met aangetrouwde familieleden. De oudste zerk dateert van 1773, de jongste uit 1834. In de buitenmuur van het kerkgebouw zijn bovendien nog twee kleine gedenkstenen aangebracht voor landbouwers, die in de eerste helft van de 19e eeuw in Zuurdijk hebben gewoond, terwijl zowel het oude kerkhof als de aangrenzende nieuwe begraafplaats rijk zijn aan interessante zerken en andere grafmonumenten van boeren en hun gezinsleden uit de 19e en 20ste eeuw. Met elkaar vormen die gedenktekens de stenen getuigenissen van de ‘boerenrepubliek’ die Zuurdijk in de tweede helft van de 18e eeuw werd en tot in de 20ste eeuw zou blijven. De zerken in de kerk dateren uit de periode dat in de Groninger kleistreken de economische en maatschappelijke opgang van de landbouwers plaats vond. Het ging de boeren in de tweede helft van de 18e eeuw economisch geleidelijk steeds beter. Dat werd vooral duidelijk na 1790 toen er sprake was van voortdurend stijgende prijzen van landbouwprodukten. Na 1818 zette een crisis in die tot het midden van de jaren dertig zou duren, waarna een nieuwe periode van nog grotere welvaart aanbrak die tot 1878 aanhield. Het was een tijd van opmerkelijke veranderingen in het boerenbedrijf. De landbouwers gingen steeds meer grond voor de akkerbouw gebruiken. Tegelijkertijd werd door hen de veeteelt geïntensiveerd om de vruchtbaarheid van de bodem in stand te kunnen houden. In Zuurdijk valt goed waar te nemen hoe dank zij de groei van de welvaart de grote boeren in de kleistreken het maatschappelijk leven meer en meer gingen beheersen en de plaats gingen innemen van de vroeger machthebbers, de jonkers.
Geuchien Zijlma ‘Ons dörpke’ ‘HERINNERINGEN OET MIEN JONGENSTIED’
Jan (1824-1907) en Geuchien Zijlma (1842-1922). Over de Zuurdijkster landbouwers is tamelijk veel bekend dank zij de gebroeders Jan en Geuchien Zijlma. Deze boerenzoons uit Zuurdijk, die zelf ook boer waren, hadden grote belangstelling voor de geschiedenis van de eigen streek en stand. De oudste, Jan, schreef onder andere De Marne. Een geschiedkundige beschrijving van de Ommelanden in het algemeen en van het westelijk gedeelte van Hunsingo in het bijzonder (1884), een werk dat in 1974 werd herdrukt. Geuchien publiceerde een aantal historische opstellen. Ook schreef hij literaire schetsen in het Gronings en in 1914 stelde hij zijn jeugdherinneringen op schrift. Onder de titel ‘Zuurdijk en eenige zijner meest opmerkelijke boeren’ legde hij bovendien een aantal overleveringen uit de dorpsgemeenschap vast, die hij en zijn broer in hun jeugd moeten hebben vernomen. Deze verhalen gaan terug tot de late 18e eeuw. De gebroeders Zijlma zijn beiden te Zuurdijk begraven op de nieuwe begraafplaats, die in 1874 ten noorden van het kerkhof werd aangelegd.
Klaas Pieterman VERHOAL VEUR JOAPKE
t Kin verkeren.
Nait wied hier vandoan staait n kerk mit krekt as hier op Zuurdiek n kerkhof doar honderden joaren laank minsken begroaven werden, aarme minsken op t aarmenlap op noordkant twijde klas ook op noordkaant mor nait zo stoef aan weg en eerste klas van rieke lu op zuudkaant, mooi ien zun, net as hier op Zuurdiek.
Der binnen k wait nt houveul aarme lu begroaven op t luk aarmenlapke vanzulf zunder grafmonument, mor op zuudkaant mit aal dij grode liggende grafzaarken wer t op n duur vol.
Dat zodounde wer der besloten om eerste klas oet te braaiden mit n stuk kerkhof op oostkaant mooi aan pad.
Men mout waiten dat kerk doudestieds n köster haar en dat rondom kerk dat is te zeggen: rondom kerkhof n pad laip, nait mit schelpen of grind mor n dood-eerlkse Grunneger klaaipad dij der bie winterdag wel nat en verzopen bie lag, mor ‘s zummers, din haarkte köster t pad aal zotterdoagen netjes aan, zuver recht, mit fiene kloetjes, n lust veur t oog.
Aan dij mooi gehaarkte pad op oostkaant van kerk het riekdom van dörp hom n grafstee kocht.
Doar kwam e te liggen mit n mooie grote marmern liggende grafzaark nog groter as rieke zaarken op zuudkaant van kerk.
En ale mörns villen eerste zunstroalen op dij mooie stain en ale minsken dij op zundagmirreg n loopke deur t dorp mouken en even over t kerkhof laipen konden vol bewondern stoan te kieken noar dij mooie glimmende swaarde stain mit grote golden letters.
Zo zol t aaid blieven.
En toch, wil k joe vertellen wezen, laip t aans.
Kerkhof wer vol en der mos n nij lap komen. Noar t westen tou kon nait, want doar lopt weg noar t noorden tou kin nait omreden doar staait n hoes noar t zuden tou kin nait omdat pasterij doar staait. Dus wer kerkhof oetbraaid noar t oosten tou.
Op swet van ol kerkhof en nije begroafploats wer n buikenheeg poot stoef aan dure groaven laangs zodat t pad aan aanderkaant heeg kwam te liggen op t nije lap.
Loop is verlegd en gain wandeloar dij nog as vanzulf bie rieke lu’s groaven stil staait.
C.O. Jellema DOORNBOSHEERT
Doornbosheert is een boerderij op Zuurdijk. Klaas Noordhuis werd er geboren en groeide er op. Hij trouwde op 6 februari 2003 met C.O. Jellema in het kerkje van Zuurdijk. Jellema stierf op 19 maart in datzelfde jaar.
Gedekte veiligheid, daken breeduit:
de voorraadschuren. Dwars daarop ‘t vooreind.
Onuitgesproken eenzaamheid verfijnt
tot kijken: velden, groen achter de ruit,
oneindig voor het kind, een dijk besluit
wat wereld is. Zonlicht op halmen seint
verlangen over. Wegzijn. Dat verdwijnt
nooit. Ondanks erf, gracht, singel, fluitenkruid.
Daar nestelde een koolmees ieder jaar.
Je wees de boom op ‘t hoekje van de gracht,
de holte aan, nu dichtgegroeid. Ik dacht:
je was het wat je zag, en nog, de som
van zien; ‘t bestaan der dingen draai je om
door het te zijn, hun voorraad, hun gevaar.
C.O. Jellema
uit vijf sonnetten voor K.
Jane Leusink THE LARK ASCENDING
Jane Leusink woonde samen met haar echtgenoot Leo Cukier van 1979 tot 1990 in de oude bakkerij van Zuurdijk. Hun beide dochters zijn er geboren. Leo is lang voorzitter geweest van de kerkcommissie en van dorpsbelangen. Hij betekende veel voor Zuurdijk. Ook Jane was erg betrokken bij het dorp. Leo stierf in 2003. Bij zijn afscheid werd ‘the lark ascending’ van Ralph Vaughan Williams gedraaid. Het gedicht ‘the lark ascending’ komt uit de bundel ‘Er is weinig aan de lente veranderd’ (2008), en werd door Rob Schouten opgenomen in de bundel ‘de beste gedichten van 2008’.
‘The lark ascending’
Hier stijgt ze op met de laatste lieferink mee, ze kan
het niet tegenhouden, zang zingt de rouw onder
haar kapotte nagels vandaan wssjj de zoom
uit haar rok, ze trilt maar staat als een standbeeldje
in deze schitterbare lucht, in deze laag is het moeilijk
ademhalen, ze zoekt het verdwijnen terug en waar
het verschijnen begon precies hier precies
in de rapsodische vlucht van de soloviool heeft
een man het in zijn goddelijke verstand stervens
koud. ‘Heb je het nu al koud?’vraagt ze tirti
tsirrie. ‘Vanavond of bij slecht weer zitten
wij op een aardkluit of een hoeksteen, gaan
onze voeten meebewegen, nu is alle
taal geheimtaal of een sluier van repressie
maar uw lieve glimlach hoort ons wel
Bij een compositie van Ralph Vaughan Williams
Jane Leusink
Uit de bundel ‘Er is weinig aan de lente veranderd’, 2008
Van Jane Leusink, speciaal geschreven voor ‘Aarmhoes Joapke’
Het dorp is geen vrouw die iedere man zou willen kennen
Je slenterhaast er in een jaar of tien doorheen
je denkt ze heeft ons gekend maar ze ziet ons niet meer
je kunt zeggen wat je wilt maar ze heeft ons niet vastgehouden
zoals wij haar voor zo lang het duurde toen de rug toekeerden
herinnering in meervoud aan vrienden en feest in de kroeg
hemel zonder er eerst voor te hoeven sterven
Maar heeft zij op ons gewacht? ook al bewogen wij nog zo traag
over de landbouwgronden, verschenen wij aan de horizon
als kinderwagen en duwde een almachtige buik een boerderij
omver, ook al liepen wij tot halverwege het volgende dorp of
besloegen met Lutje Gerrit de daken met oud-Hollands blauw gesmoord
en vorsten, ook al hoorden wij overal ronkende John Deers en
wemelde het van voorjaar in de lucht en wind in de vitrage
Ook al probeerde zij in middeleeuwse mist vrouwhaftig
haar uiteinden binnen de boorden te houden najaar in najaar uit
Een dorp kan dat niet, lichtheid en modder waren nooit ver
weg maar zij herinnert zich niets, naar de rust toe moet je gaan
om haar te kennen maar hoe moet je dat duiden? en waar blijf je dan?
het maakt je volgzaam een weinig licht vat je het leven daarna
Je kijkt een dorp diep in de ogen en wat je al vermoedde:
geen vrouw die iedere man zou willen kennen, wel zwervers
bleven wonen en plassen op de warme zolders van de bakkerij
kinderen bleven spelen tussen de graven gauw als water
van heinde en ver, voordat dauw en dag je op de huid
gingen zitten en je weg moest zijn, weg van het zeurende
zeer in je schouderblad waar je nooit monter nooit mee
zou samen vallen want kijk je wist niet dat zo’n vrouw
het in zich had of wat je allemaal had laten staan.
Pieter de Vries ‘EEN LOKAAL VOOR TIJDELIJKE BEWARING’
Lijkenhuisjes op Groninger kerkhoven
In het eerste boekje van de kerkhovenserie van de stichting Oude Groninger Kerken beschrijft de heer IJnte Botke de vaak prachtige grafmonumenten van rijke boerengeslachten op het kerkhof van Zuurdijk. Voor de bouw van een lijkenhuisje had de Hervormde kerk van Zuurdijk blijkbaar niet voldoende geld (over?). Want op 21 augustus 1872 schreef het College van Kerkvoogden een brief aan de Raad van de gemeente Leens met daarin de volgende passage:
” De kerkvoogden, belast met het toezicht en beheer over de plaatselijke begraafplaats aldaar, richten tot de Raad het eerbiedig verzoek dat hun voor het bouwen van een lijkenhuisje een tegemoetkoming van honderd gulden moge worden verstrekt, zoals dit, naar zij vernamen ook aan bestuurders van andere begraafplaatsen in de gemeente is toegestaan.”
Vermoedelijk zal de Raad die subsidie wel hebben verleend. In Zuurdijk hebben de kerkvoogden een eenvoudig lijkenhuisje laten bouwen, dat wel een beetje in contrast staat met de soms rijk versierde grafmonumenten, waarvan een aantal uit die zelfde periode stamt. Het huisje verkeert momenteel in slechte staat van onderhoud.
Uit het boek:’Een lokaal voor tijdelijke bewaring’ Lijkenhuisjes op Groninger kerkhoven, Pieter de Vries, 2005.
Aly Freije ‘SNIJHOAS BIE ZUURDIEK’
oet n snij-jacht over horizon glipt over kòlde vlaktes honger òf dwaalt zigzag kommen laangs bochten van t Raidaip ligt hai onderdoken tegen graftwale, laange oren plat over zien nekke sloagen, bòlle ogen keerd noar miein oavend zet ik brood en gerunde wait k hom doar
snij vörmt roggen op d’ loanen, veur mien ramen n hoog duun, n groot sloapend mouderdaaier
meschain dat hai dizze naacht met mie onder dij overhellende raand in loagde scharet waarm kriegen zol, soamen liggend onder opwaaide witheid tegen de ronden van n zaachte buuk
moar over laange widde vurgen keert hai weer om twij pootòfdrukkens naast mekoar zien achterpoten der lichtjes achteraan op t ritme van zien sporen terogge noar n aigen parallelle wereld.
Aly Freije
Jane Leusink ‘GRAS’
Gras
Jeder stirbt für sich allein
De negentiende eeuw is de eeuw die geteisterd wordt door
besmettelijke ziekten: cholera, pokken, tyfus, tbc.
Het is nu 1872, zes jaar nadat Nederland is getroffen
door alweer een cholera- epidemie. Ze hebben een wet
gemaakt waarin staat dat bij iedere begraafplaats
een lokaal moet komen voor de tijdelijke bewaring
van overledenen aan zo’n gevaarlijke ziekte.
We gaan terug naar 1856. In de gemeente Leens overlijden
vijf mensen aan cholera, vrijwel een compleet gezin,
ze kregen van de ene dag op de andere een blauwige
gelaatskleur, uitpuilende ogen, hevige diarree en overgeven.
Op 15 oktober overlijdt de moeder, Frouwke van der Veen-Beukema, 40 jaar
op 16 oktober overlijdt Albertje, haar zoontje van 1 jaar en 10 maanden
haar andere zoon, ook een Albert, overlijdt op 19 oktober, hij is 5 jaar
dochter Rijpke van 11 overlijdt op 21 oktober.
Het is weer 1872, augustus. Het is druk op het land. De oogst is
in volle gang. Het college van kerkvoogden van
de Hervormde kerk in Zuurdijk vraagt in een brief
aan de gemeenteraad van Leens eerbiedig om honderd
gulden subsidie voor het bouwen van een lijkenhuisje.
Hoe was de stemming?
Vandaag is het 30 oktober 1874. De kerkenraad, de notabelen
en de stembevoegde leden besluiten een nieuwe begraafplaats
aan de noordkant van de kerk aan te leggen op een stuk
groenlands behorende tot de Kosterij voor 65 gulden huur
per jaar. Met dertien tegen één stem besluiten ze ook
de grond een halve meter op te hogen.
Het is al laat in de avond als de heren met een handdruk
uiteen gaan, er zit regen in de lucht.
De dorpsbewoners monkelen: onze doden moeten het wachten verslaan
opdat wij ze naderhand baren als in het leven. Ondertussen
moeten wij hun zielen open zetten en laten luchten.
Het is een kwestie van de strijd aangaan,
van vastklemmen naar loslaten, van baren
naar fatsoenlijk opbaren, dan overgaan
in een waterige glimlach.
Hoe lang gaan deze werkzaamheden duren?
Praten we over maanden of jaren?
November 1876, slachtmaand. Op het nieuwe kerkhof staat in een uithoek
een eenvoudig lijkenhuisje, vier muren, een zadeldak. Het vormt
een groot contrast met de rijk versierde grafmonumenten
die soms uit dezelfde tijd stammen.
Ze hebben bomen rondom geplant:
opdat het koel zal zijn in het huisje, een ruimte
waar de doden goed kunnen wennen
aan hun dood zijn.
Lentemaand 2012
Vanmorgen begon ik aan een gedicht over Trijntje Rosema
-dochtertje van Hindrik Rosema, marskramer, oliekoekenbakker
schipper en Martha Kalkhuis, zusje van de bijna tweejarige
Hindrik Willem- die stierf toen ze zestien weken oud was
’s nachts om 5 uur.
Die stierf in het dorp waar ze net een nieuw kerkhof met een lijkenhuisje
hadden. Toeval bestaat, dacht ik. Hindrik kwam uit Stad, was hij
op doortocht? Ik zat achter mijn pc, dook virtueel de Groninger
archieven in en bekeek Trijntjes overlijdensakte en de aantekening:
“Dit is de eerste die op het Nieuwe kerkhof begraven is”.
De zondag erna bracht ik een bezoek aan het kleine kerkhof
en het nu vervallen lijkenhuisje. De zon scheen maar het gras was
nog zompig. Hier in dit huisje hebben Hindrik en Martha
Trijntje opgebaard, de timmerman van het dorp heeft een kinderkistje
getimmerd en het houten paaltje uitgezocht
voor op het grafje, de doodgraver heeft gratis het gat gegraven.
Martha heeft Trijntje liefdevol in haar kistje gelegd. Hindrik heeft
het kistje voorzichtig in het grafje getild. Al die handen wisten de weg.
Ik dacht: ligt ze hier of hier.
Hindrik en Martha praatten samen over de nacht van Trijntjes
geboorte, het was april, grasmaand, het was bij drieën.
Over hoe ze naar elkaar knikten, praatten ze, opgetogen lachten
een beetje geschrokken misschien, ze was zo compleet.
Ik leun met mijn ellebogen op de tafel, kin in mijn handen
blaas kruimels uit het toetsenbord van mijn pc. Mijn dochter
in Frankrijk stuurt filmpjes van haar dochter, mijn kleindochter
die nu vier maanden oud is.
Ik zag dat ze al kon lachen en het grijpen begon te leren.
Ik dacht aan Trijntje die nu nog altijd vier maanden oud is.
Ik dacht aan de handen die Trijntje wasten en mooi aankleedden.
Ik zat de hele dag aan mijn tafel te wachten op dit gedicht.
Het gedicht heet: Trijntje Rosema, 11 april 1877 – 7 augustus 1877.
Het is 13 december 2009. Voor wie geen steen, voor wie geen houten kruis,
want hout is vluchtig als een vlinder, is op het kerkhof van Zuurdijk
een stenen monumentje opgericht. Geen Joapke die nog huilen hoeft
omdat hij niet weet waar zien voai en moui begraven liggen.
In Armhoes Joapke komen alle arme doden samen. Alle Joapkes
vinden in hem hun standplaats, hun hemels graf in willig gras.
Wij kijken naar het gras. Ook al zijn wij niet overtuigd van de hemel
zijn grote zeggingskracht en vormkracht staan ons bij.
Wij houden van onze doden die daar aan de noordkant
van de toren niet zien hoe laat het is, wij willen rouwherstel
een veilige opbergplek voor hun geheimen.
Tineke, 94 jaar oud, dochter van meester van Weerden, de meester
die het beroemde boekje Zuurdiek mien Dörpke schreef,
weet in 2012 niet van opbaren in het lijkenhuisje.
Haar herinnering gaat tot het trapje waarop ze door het raampje
stond te gluren naar de lijkkar die gemaakt was door de vader
van Job Munting, naar de kruiwagen, het gereedschap in wat toen
het opbergschuurtje was. Het was zo’n hoek waar kinderen
niet durfden komen. Ze speelden liever op het oude kerkhof.
Het was 1925.
2011. Het lijkenhuisje verkeert in slechte staat van onderhoud
dat geldt niet alleen voor het pannendak, maar ook
de muren vertonen scheuren en houtwerk van raam-
en deurkozijn is aan vervanging toe. Het is zonde
dat het in zo’n vervallen staat verkeert. Er bestaan plannen
het huisje aan te pakken. Ze noemen het in Zuurdijk nu
baarhuisje.
Het is nu 14 april 2012, wederom grasmaand,
het is drie dagen en honderdvijfendertig jaar
na de geboorte van Trijntje. Honderdzesenvijftig jaar
na de dood van Frouwke, Albertje, Albert en Rijpke.
Met de opbrengst van een benefietconcert willen de bewoners
de restauratie van het baarhuisje bekostigen.
Wij denken aan onze doden opdat zij geen twee keer sterven.
Denken is een kunst die je door oefening kunt bereiken.
Herhaal deze oefening dagelijks, ten minste drie jaar lang,
ga de rijen langs, neem eten en drinken mee, geef het
door aan je zonen, je dochters opdat zij het
hún zonen, hún dochters en die-
(Met dank aan Annette Broekhuizen, Schelto de Waard en Bart Beukers
Reinder van der Molen: Zuurdiekster kerk
Op lutje wier haangt òl kerkje ien scholders van afwen geschiedenis
Grode roamen brengen n saluut aan laange noamen van dikke boeren onner oetsleten stainen ploaten
Riekdom ien pure ainvoud.
Gaan haandsneden herenbaanken, pronkjepreekstoul, reuze raauwbòrden, örgel van grode noam.
Boeren binnen gain jonkers. Boeren binnen boeren
Kerkhof aan voeteneind wier n Kaptoal aan staingoud. Hoezen veur aiweghaid. Oet tijd kommen mag wat kosten. Boeren blieven boeren: boas ien en onner eerde
Reinder van der Molen, meert/april 2012