1825 Stormvloed Emden

Groninger Courant Dingsdag den 8 Februarij

GRONINGEN den 7 Februarij.

Wij zijn van hooger hand gelast, ter kennisse van de ingezetenen dezer provincie te brengen, dat, hoezeer de voorbeeldeloos hooge zeevloeden in den nacht tusschen den 3 en 4 dezer, als mede op den 4 dezer, zeer groote nadeelen aan de zee- en rivier dijken in deze provincie hebben toegebragt, en deze op sommige plaatsen voor de kracht van het water zijn bezweken, gelijk ook de houten beer in de zeedijk ten Zuidoosten van Delfzijl, zoo dat een gedeelte dezer provincie door het zeewater is bedekt en door dit een en ander onberekenbare schade is veroorzaakt, evenwel, zoo ver men tot hier toe weet, geen mensch daarbij het leven heeft verloren, maar wel een aantal runderen, paarden en schapen daarbij zijn omgekomen; zijnde het gevaar voor dit oogenblik op alle punten geweken, en een ieder met inspanning van alle krachten bezig, om de defecten zoo veel mogelijk te herstellen en alles wederom in eenen weerbaren staat te brengen.

Door de hand van den wel eerw. heer G. H. van Senden is ons het volgende berigt uit Oostvriesland geworden, hetgeen zijn wel eerw. in eenen brief van zijnen broeder, den heer apotheker en rentmeester H. W. van Senden, te Emden , van den 5 dezer, ontvangen had:

“Daar gij waarschijnelijk vermoedt, dat wij hier alle ten eenemale ongelukkig en arm zijn, zoo kan ik u tot uwe geruststelling melden, dat wij met de onzen nog leven; wanneer ik echter begin om u onze rampspoeden te verhalen, dan breekt mijn hart en mijn oog zwemt in tranen.

De dijken, bij Larrelt, Oldersum, Pogum, Grietzijl, de Polders en bij Borsum enz., zijn alle tot op den grond weggespoeld; het geheele land staat onder water; de halve stad is geruïneerd; de huizen bij de Stroodijk, bij bet spinhuis, bij de Heere-poort, de halve groote Brug-straat, achter het oude vleeschhuis, bij de Bolten-poort, het Hof van Holland, de Ooster-pijp, de daaraan belendende huizen, kortom , alles is ingestort; onze halve apotheek is weggezwommen. Voor de poorten ziet men van den wal slechts eene onmetelijke zee. Overal drijven doode beesten, noodvlaggen waaijen aan alle zijden. Kabinetten, bedden, tafels, stoelen, wiegen met beddegoed, linnen, duizenden kisten, kasten en vaten, alles drijft in eene woeste zee heen en weder; van het bouwhof en het huis van Maurenbrecher af, is de straat zoo diep ingespleten, dat men naar het Hof van Holland met schepen varen kan. In de Boltenpoort-straat, bij de poort, buiten de Oude Nieuwe-poort, overal is het vol water, het huis van Gitterman en het huis van de weduwe Schulte zijn in gestort; bij de woning van den heer Meder is eene vreesselijke kolk gescheurd; het huis van Bauer is gespleten en dreigt om in te storten; de huizen van de weduwe Rösingh en den heer Meder, Senior, zijn weg. Door huizen, welke nooit last, van het zeewater hadden, stroomde het water, als door sluizen; de heer Schiefferdecker heeft bijna alles verloren; met één woord, de maat onzer ellende is vol, tot overvloeijens vol! Het veerhuis bij Petkum is Vernietigd; bij Ditsum zijn de huizen weggespoeld; bij Pogum zijn menschen verdronken!

Deze ellende overviel ons hoogst onverwacht. Donderdag avond te 8 uren dacht nog geen mensch aan eenen zoo hoogen vloed; en om één uur ‘s nachts was alles onder bliksem en donder tot een holle zee geworden. Gisteren morgen klom het water op nieuw tot eene hoogte, welke die van den laatstleden nacht nog drie duimen te boven ging; het stroomde ter hoogte van drie voeten over den kap van onze dijken; de doodkisten zijn uit de graven van het groot kerkhof gespoeld ; zij drijven overal rond. Hoevele menschen omgekomen zijn, laat zich nog niet bepalen. Dc schade durft men niet begrooten; de ellende overtreft alle beschrijving, enz.”

___________________________________________________________

Terug naar 1825 Stormvloed