1878 – 1880 contract doodgraver Hendrik Dijkema

 

Conditien waarop Hendrik Dijkema als provisioneel doodgraver aangesteld is, gedurende het tijdvak vasn een jaar ingaande 16 Maart 1878 en eindigende den 1sten Mei 1879

Art: 1

De graven vijf voet diep te graven.

Art: 2

Ieder graf van ossen veld af aan met een ophoogsel aan te vullen.

Art: 3

De draagberien op te bergen in het lijkenhuisje en de hekken te openen en te sluiten bij elke ter aardebestelling + het lijkgoed en de cirkel van de wagen omreeden

Art: 4

Het opzicht over de begraafplaats te houden voor schandaal van jongens van onze.

Art: 5

In alles de orde te bewaren met de lengte en breedte der graven en te beginnen aan de westzijde bij het pad met Nommer 1 der  graven; onder opzicht van en in overeenstemming met de Kaart van Clason, met uitzondering van Kinderen beneden de twaalf jaren voor welke afzonderlijke akkers aan de oostzijde zijn, te beginnen insgelijks bij het pad.

Art: 6

In geval er iemand op het oude Kerkhof mocht worden begraven, zal de doodgraver gehouden zijn de zelfde functien te verrigten.

Art: 7

De doodgraver onderwerpt zich in alles aan het dagelijks opzicht van Clason en aan het oppergezag van Kerkvoogden.

Art: 8

Hier tegenover zal de doodgraver genieten het gras en de klaver welke gedurende dien tijd op de begraafplaats groeijen, zonder het nogthans met eenig gedierte te mogen beweiden. In geval van te veel of te groot onkruid en gras hebben Kerkvoogden het regt het maaijen aan den doodgraver te kunnen gelasten, met opruiming van het gemaaide.

Art:  9

Met alle graven welke verkocht zijn blijft de doodgraver, behoudens het toezicht van Kerkvoogden, onderworpen aan het goedvinden en de rangregeling van de eigenaars, wat betreft de legersteden.

Art: 10

In geval van mogelijk verschil de begraafplaats of deszelfs bediening betreffende hebben Kerkvoogden het volstrekte gezag, zonder hooger beroep.

Nieuw artikel 11.

Behalve het bovenstaande zal aan den doodgraver voor ieder te graven graf boven den tien, een gulden per graf tot eene gratificatie worden verstrekt, zoo mede voor de graven welke voor den 1sten Mei dezes jaar mochten worden vereischt.

Bovenstaande overeenkomst door partijen goedgekeurd en geteekend te Zuurdijk voor den tijd van een jaar, aanvangende op heden en eindigende met primo Mei 1800 en negenenzeventig op dato den 16 Maart 1878

J Huizing R Blink J Zijlma H Dijkinga

Op den 1 Mei 1879 zijn Hendrik Dijkinga en de Kerkvoogden der Hervormde gemeente van Zuurdijk op nieuw gecontracteerd voor den tijd van een jaar van af den laatsten April dezes jaar tot dito 1880, als volgt:

1 H Dijkinga neemt aan de graven te graven, des gevorderd ook op het oude Kerkhof, en de lijkpaden schoon en schouwbaar te houden, alles op den wijze en onder toezicht en ten genoegen van Kerkvoogden gelijk zijne voorgangers gewoon waren,

2 Hiertegen zal hij, met Mei 1880 te betalen, drie guldens voor vast en voor ieder graf boven de tien een gulden als salaris ontvangen.

3 Verders staan Kerkvoogden aan hem af al het grasgewas op en voor de begraafplaats, behalve in de mantel en aan de wallen; maar met de uitrede op het oude Kerkhof, onder gehoudenheid dat gras op aanzege te maaijen en op te ruimen.

4 De sleutel van het lijkhuisje en het te maken houten bord voor het inschuiven der graven te bewaren.

Namens Kerkvoogden J Zijlma

 

Op heden donderdag den 29 April 1880 hebben Kerkvoogden der hervomde gemeente van Zuurdijk Hendrik Dijkenga, als doodgraver voor het tijdvak van den 30 April 1879 tot 1 Mei 1880, uitbetaald en voor het vervolg bedankt op grond zijner bediening en het onderhoud van de nieuwe begraafplaats te wenschen overliet.

Verders is met Douwe van der Sloot overeengekomen om dezelfde functien voor dezelfde voordeelen van af 30 April 1880 tot den 1 Mei 1881 waar te nemen.

J. Huizing J. Zijlma

Terug naar Doodgravers