Jacob van Lennep DAGBOEK VAN MIJNE REIS

Jacob van Lennep beschreef in 1823 in zijn voettocht door Nederland, die hij samen met Dirk van Hogendorp maakte.

Maandag 23 Juny.Te half vijf waren wij reeds op marsch en wandelden over een kleiachtigen grond, even als in het Westerkwartier over Ulrum, een groot en bloeiend dorp naar Leens, dat nog fraaier en volkrijke is, hebbende

een’ kruiskerk met een heerlijk orgel. Vandaar deden wij een’ uitstap naar de Zuurdijk om de weduwe Roelof Eiges, die aldaar eene schoone boerderij heeft, te bezoeken. Lang dwaalden wij rond daar men ons verkeerd onderricht Van-lennep-boerderij-300x186_thumbhad. Eindelijk liep ik eene boerenplaats op om naar haar te vernemen. Hier noodzaakte een groote hond die mij aanviel spoedig den aftocht te blazen: doch de boer kwam ras bij ons en wees ons een pad dat wij volgen moesten. De hoeve genaderd, bleven wij aan de plank staan uit vrees voor dergelijke ontmoetingen en dorsten dezelve niet over, te meer daar wij van achteren op de werf kwamen, doch riepen uit al onze macht. Daar dit niet hielp, waagde ik het al rondziende eerst een’ voet, voorts den anderen, en eindelijk het geheele lijf in den appelboomgaard te wagen; en nu des te minder gerucht makende naderde ik eindelijk de wooning en klopte aan. Men deed mij open, waarop ik Van Hogendorp riep. Wij vroegen naar de weduwe en werden na een ogenblik toevens door haar rentmeester of boekhouder bij haar ingeleid. De eigenares was oud en lelijk, eenvoudig gekleed en den platduitschen tongval zeer onaangenaam sprekende. Dadelijk schonk zij ons bitter, gaf ons pijpen en deed ons veele vragen, zijnde zij even als alle Friezen en Groningers zeer nieuwsgierig.

Na een wijl rustens bracht zij ons in eene kamer, waar alles van heerlijk porcelein en zilverwerk blonk In de eene hoek stond een staand kabinetuurwerk met eene klok en verscheidene rollen muziek, van-lennep-snuifdoos-300x237_thumb1waarop zeer lieve waltzen en andere airtjens gezet waren, die zij voor ons aan den gang bracht. Aan de andere zijde hong een kast met vijftien zilveren en twee goudene zweepen op onderscheidene plaatsen door hare harddravers gewonnen. Ook toonde zij ons een gouden snuifdoos van 8 lb zwaarte, met brillanten omzet en het cijffer van Koning Lodewijk in ‘t midden, ingsgelijks van gesteenten, welke te Groningen verharddraafd en door haar gewonnen was. In de nabijgelegen’ gang stond weer een speelende klok. Verscheidene kamers wandelden wij rond, alle goed gemeubileerd. Een bulhond van de grootte en sterkte eens leeuws, doch zeer beleefd en welopgevoed verzelde ons. Ook zagen wij de tuin waar perziken, abrikoozen, druiven, morellen, enz enz heerlijk prijkten. De koe- en paardestallen waren onoverzienbaar: het koetsenhuis zag juist uit op eene laan die onder een dijk door hare bezittingen rond ging, welke zich tot aan het Reitdiep uitstrekken en een uitgestrektheid van 800 grazen lands hebben. N.B. een graas is 2/5 van een morgen. De schuren waren als kerken. – Meer dan tachtig koeien en over de honderd schapen grazen in hare weiden. – Nu kreeg een tweede, geketende bulhond twist met den anderen sleurde hok en alles met zich en viel hem aan, ‘t geen een ontzettend gezicht opleverde. Echter kwamen beide als ongedeerd uit den strijd. – Nu dronken wij eenige kopjens koffi en aten boterhammen met beschuit en kaas. Te half tien bracht de goede vrouw ons zelve op het voetpad naar Wehe en wenschte ons goeden reis.