1828 Schoolmeestersrapport Zuurdijk

___________________________________________________________

Terug naar Graf 25 Klaas Jans Beukema

___________________________________________________________

Transcripties van de schoolmeesterrapporten
De schoolmeesterrapporten zijn de antwoorden op de vragen die de Commissie van Onderwijs in 1828 stuurde aan de schoolmeesters van een groot aantal Groninger plaatsen.
Het doel van deze vragen was om informatie te verzamelen waarmee schoolopziener Nicolaus Westendorp een geologische en topografische kaart van de provincie kon samenstellen.
De vragenlijst bevat meer vragen dan voor het werk van Westendorp noodzakelijk was. Naast vragen over topografie, bodem en natuurlijke gesteldheid bevat de lijst ook vragen over de middelen van bestaan, luchtgesteldheid, taal, zeden en gewoonten.
Van de ongeveer 200 Groninger plaatsen stuurden maar liefst 175 schoolmeesters antwoorden in. Soms gaf men alleen de naam van het dorp op; vaak werden de vragen ook heel uitgebreid beantwoord.
De Schoolmeesterrapporten zijn een onderdeel van het archief Districtsschoolopzieners op het lager onderwijs, (1803) 1812-1857
Groninger Archieven: toegang 890, inv. nrs. 6-12.

___________________________________________________________


Hoeksema schoolrapport zuurdijk

1. Hoe is de naam van uwe woonplaats?

Zuurdyk.

2. Welke gehuchten en buurtschappen liggen in dezelve? Hoe ver en in welke strekking liggen deze gehuchten of buurtschappen van de kerk? en wat weet gy, nopens den naamsoorsprong van ieder derzelver en van de plaats uwer woning zelve?

Onder gehucht of buurtschap zal hier niets kunnen gebragt worden dan het gehucht de Ewer. Hetzelve ligt een kwartier uurs ten westen van ons dorpje, op eene hoogte of wierde.
–  Van de naamsoorsprong is zoo ver men weet niets bekend; doch dewyl oudtyds op eene kleine afstand langs de noord- of binnenzyde dezer wierde, zich een tak der oudtyds zeer aanzienlyke stroom, thans de Hakkeryt genaamd, heeft uitgestreckt; zoo zou het misschien in bedenking kunnen komen, of dit stroompje ook  eertyds de zoo algemeene naam van Ee kan gevoerd hebben en de hier naby liggende wierde hier van den naam Ewier of Ewer kan hebben ontleend; thans echter is dit watertje niet anders als de Ewerdertogt bekend.
Buiten dit gehucht liggen de boerderyen, uitgezonderd één, alle ryes gewyze langs de zeedyk en de ryweg, door het dorpje, loopende in de richting van het O.Z.O. naar het W.N.W. strekkende de verste punten zoo ten oosten als ten westen zich plm. 1/3 uur gaans uit.
Niet eene dezer boerderijen is onder eene oude naam bekend.
Het dorpje zal zeker zyn naam hebben ontleend, van dezelver ligging, als zynde naby de zuidelyke zeedyk van dit kwartier.
– Wanneer men een heuvelenketen strekkende langs de zuidzyde der ryweg, en waarop de tweede genoemde ry boerderyen gebouwd is voor een ouden dyk kan houden, dan vindt men den naam  van Zuurdyk of liever zoo als oudtyds Suiderdieke of Surdieke wegens de ligging, onmiddelyk aan de heuvels als uit zichzelve volgende; doch ook wanneer men deze heuvels niet voor overblyfselen van een zoodanig dyk kan houden ofschoon als er zeker gewigtige bedenkingen hiertegen zyn, is ook nog deze naamsoorsprong zeer eigenaardig; dewyl het eerste beginsel van dit plaatsje zeer ligt den naam des oords (de Zuiderdyk) overdragtelyk werd toegeëigend, zoo als er van dergelyke naambeginsels werkelyk voorbeelden voorhanden zyn.

3. Is er ook dufsteen of duifsteen aan uwe kerk, en hoe groot zyn die steenen? Is er ook een opschrift op uwe torenklok of zyn er ook opschriften op uwe torenklokken? en zoo ja; hoe luiden die?

Dufsteen vindt men niet aan deze kerk. –

De eenige torenklok heeft het volgende opschrift:

‘Her Hinrick Kerckher we (?) to Ewer Bauke to Ewer Herma
mijnerssoen, kerckvogheden weren Herman mi goet.’
‘Anno d.m. MCCCCLXXXII

Maria bin ick gehete
Kerspel tot Surdike leite mi gete
Ave Maria Gracia
s Kunbertus’

Welke laatste heiligen benevens eenige andere versierselen er op afgebeeld zyn. –

4. Welke rivieren, stroomen, maren, kolken of diepen worden in uwe kerkelyke gemeente gevonden? en welke is derzelver loop en uitwatering?

Dit kerspel word aan de zuidzyde geheel door de Hunse begrensd; westwaards heeft het de oude flakkeryt tot aan de zeedyk voor scheidslijn. In de hier achter liggende polder bestaat dezelve niet wegens de latere aanslyking.
Voor het jaar 16 had het Houwerzylvest hierlangs door eene sluis zyne uitwatering, dan deze werd in een storm van gem. jaar vernield, en vervolgens in het vlekje Houwerzyl gelegd.
Thans heeft de slakkeryt binnenwaards gemeenschap met het trekdiep en lage landen tusschen Leens en Zuurdyk, en loost zoo als dit geheele kerspel zyn water door de Schouwerzyl, uitgezonderd de polders,welke hunne eigene waterlossing naar buiten in de Hunse hebben.
– Een maar of diep heeft ons kerspel thans niet; doch voormaals schynt eene overoude stroombedding, de oude swalve of de old swalv genoemd, loopende van het trekdiep zuidwaarts tot aan het dorpje, voor dorpschepen bevaarbaar geweest te zyn, blykens nog aanwezige inrigtingen, en eene tot in het laatst der verlopende eeuw nog bestaan hebbende brug ofwel over dezelve, in het nog tegenwoordige trekpad. Dit gedeelte dezer stroombedding wordt thans nog tot een uitwateringsloot of tocht onderhouden, en heeft ter plaatse der voormalige til een steenen pomp: dezelve sligert verder Zuidwaards heen en stuit voor de tegenwoordige zeedyk. Hy zal zich zeker oudtyds in de Hunse hebben ontlast; ter plaatse, thans nog onder den naam van Swalf bekend.
–  Kolken of andere byzondere diepten zyn hier niet behalve eene, den 4 Februarij 1825 in de polderdyk, ter diepte van ruim dertig voeten ingespoeld.

5. Welke meeren in den omtrek van het dorp uwer woning, het zy nog aanwezig of drooggemalen?

Meeren zyn hier niet, tenzy men de lage velden, tusschen de dorpen Leens en Zuurdyk hier onder wil betrekken: deze zyn gedeeltelyk ingepolderd en worden des zomers door een molen droog gehouden.

6. Welke gasten, wierden, warven, essen, heuvels, hoogten of dyken in diens omvang? Hoe hoog zyn dezelve en welke is derzelver uitgestrektheid?

Gasten (:wanneer hier bepaaldelyk zandige hoogten van geschapen grond door worden bedoeld:) vindt men hier niet; echter vindt men aan den oostelyken oever der reeds genoemde flakkeryt, een zeer aanmerkelyke zandstreek van ten minste eenige bunders oppervlaktes en rondom ingesloten door het hier algemeen kleiterrein: dit is eene hier volstrekt vreemde zandsoort zeer gelyk aan het bekende drentsche metsel of strooizand zonder keisteentjes.
– Wierde zyn hier geene, dan de reeds genoemde de Ewer; deze heeft eene hoogte van acht a negen voeten boven den grond des omtreks, en een oppervlakte van pl:m. drie of drie en een halve bunder.
–  Van warven, indien dit oude dorpsvergaderplaatsen zullen geweest zyn, zyn hier geene sporen of overleveringen.
– Heuvels zyn hier in meenigte zoo als reeds is aangemerkt; zy doorsnyden dit kerspel van het O.Z.O naar het W.Z.W. geheel. De hoogte derzelve is zeer verschillend, het zal wel van drie tot vijf en misschien  enkele tot zes voeten boven de grondvlakte des omtreks bedragen, de oppervlakte is mede zeer ondergescheiden en wegens de geringe glooijng niet wel op te geven.
De hier aanwezige zeedyk is geheel door drie onderscheidene en aan elkander sluitende polders van de Hunse afgescheiden.

7. Welke bosschen zijn daar?

Byzondere bosschen zyn hier niet.

8. Welke zyn er de voortbrengselen uit ieder der drie natuurryken?

Het dierenryk levert hier paarden, runderen, schapen en zwijnen met aller derzelver winstgevende producten op.
Het plantenryk geeft alle provinicale graansoorten en peulvruchten: behalve boekweit en vogelzaad benevens eenig vaderlandsch ooft tot eigen consumtie.
Delfstoffen in den gewonen zin worden hier niet gevonden.

9. Welke is de grondsgesteldheid in de uitgestrektheid van uw kerspel? Hooger en dieper?

De gronden hier worden alle onder kleigrond gerekend: zy zyn meestal doormengd met eenig yzerstof.
De poldergronden onderscheiden zich van de binnenlanden dat zy sponzieuzer en vooral, en naarmate nader aan de Hunse meer zavelachtig zyn: deze poldergronden bezitten algemeen eene gelyksoortige grondspecie tot drie, vier en meer voeten diepte, terwyl algemeen de binnenlanden ter diepte van zeven, acht of negen duimen (oude maat) een onvruchtbaarster kleisoort, en in de zuidelykste streken wel een knip en roodöer bevatten; leemgrond vindt men in deze laatstgenoemde gronden veelal ter diepte van drie of vier voeten. –

10. Welke kunsten of wetenschappen worden daarin beoefend?

Kunsten en wetenschappen worden hier niet byzonder beoefend.

11. Welke Fabryken, Trafyken of Handwerken worden daarin gedreven?

Ons dorpje heeft één broodbakkery, smedery, en kuiper- en wagenmakery.

12. Welke is de luchtgesteldheid in uwe stad, in uw dorp of in uw gehucht?

De luchtsgesteldheid is hier zoo als in den omtrek vochtig en bezwangerd met zee- en wad of slykdampen en dus niet zeer gezond.

13. Hoe vele kerken, scholen, leesgezelschappen en zanggezelschappen bestaan er?

Er bestaat hier ééne kerk en ééne school. Het deelt in twee leesgezelschappen. – Zanggezelschappen bestaan hier niet.

14. Welke middelen van bestaan hebben de inwoners van uwe woonplaats?

De geheele bevolking van dit kerspel, bestaat hetzy onmiddelyk of gevolgelyk van landbouw en veeteelt.

15. Hoe is hunne platte taal? Men verlangt dit door naïve en uitgekozene voorbeelden opgehelderd te zien.

Byzondere plaatselyke taaltermen worden hier niet gevonden of gebezigd: echter onderscheid zy zich eenigzins van de meer oostwaarsche dorpen van dit kwartier en het naburig Fivelingo, door het meer Vriesche of Westerkwartiersche der tongval, en wel vooral met de woorden waarin de tweeklank oe voorkomt, b.v. koeijen, hetwelk in genoemde streken iets van a en dus van kaijen heeft.
De taal hieronder de volkshoop is sedert eenige jaren zeer beschaafd, zoo dat alles met betrekking tot de woorden zelve meer naar het zuiver Nederlandsch wordt genoemd; waardoor vreemdsoortige en eigenplaatselyke woorden byna geheel verdrongen zyn.
Zoo hoort men b.v. hier nooit meer (:zooals in veler streken dezer provincie:) de ouders by den naam van heit of mem noemen, en de grootouders zeer zelden by den naam van bes of bep genoemd.
Onder de enkele bijzondere woorden, welke ons kerspel met den omtrek gemeen heeft, behooren de woorden
brug hetwelk hier men zegt voor boterham,
kop voor hoofd;
valg, zomer- en herfstvalg voor braak (:gronden die men niet bebouwd ter herstelling der vruchtbaarheid:);
twyg voor boomtak; enz.

16. Welke is hun algemeen karakter en hunne levenswyze; welke zyn hunne zeden en gewoonten? Hoe meer dit in kleine huisselyke en maatschappelyke byzonderheden komt hoe liever; b.v. welke is de tyd van opstaan, van ontbyten, van middageten en avondeten, van bedgaan, van vermaken en uitspanningen, wyze van bezoeken, tafelgebruiken by het trouwen en by begravenisplegtigheden en gewoonten van allerlei aard, inborst, denkwyze enz. enz.

Het karakter dezer inwoners onderscheid zich niet bijzonder van dezelver naburen, doch komt in tegenoverstelling van wel andere streken dezer provincie in vele opzigten zeer voordelig uit.
Zoo leeft het volk hier onderling althans zeer verdraagzaam, vriendschappelijk, dienstvaardig en eerlyk, waarom openbare twist onder de uiterste zeldzaamheden behoort; en vegtpartijen, en andere opzettelyke ligchamelyke beleediging hier onbekend zyn, en zelfs door de lagere volksklasse verfoeid wordt: evenmin hoort men hier van onderlinge diefstal of bedreigeryen, zoodanig dat hier geene voorbeelden zoo min van correctionele als lyfstraffelyke vervolgingen in gehougenis zyn.

Overigens zyn hier de inwoners zeer werkzaam en ondernemend, leven algemeen zeer huisselyk en zedelyk, houden zich weinig op met algemene zamenkomsten, openbare vermakelykheden, byzondere plegtigheden of gastmalen.
De levenswyze der boerenstand, (:waarna zich die der overige inwoners min of meer voegt:) komt, zoo verre dit het huisselyke leven betreft, hierop neder: de tyd van opstaan des zomers om drie of half vier uur eerst wordt als dan het vee gemolken, en het karnwerk bezorgd; het eerstgenoemde is om half vijf afgeloopen, waarna het mannelyk werkvolk vermeerderd door de dagloners zich naar hun dagwerk begeven, terwyl het vrouwelyk zich gemeenschappelyk door koffy ontnugtert en vervolgens het door karne- en huiswerk verrigt.
– Om half acht wordt er ontbeten; bestaande uit ontbyt by het werkvolk uit boterham met kaas en karnemelken bry: om negen uur gaat het volk weder te velde alsook de arbeidsters en werkmeiden: om twaalf uur verzamelen zy zich ter middagmaal, gewoonlyk bestaande uit een of andere groenten met spek en vleesch, erwten of meelgebak, en hierna weder bry van gekookte gort, met afgeroomde melk koud gegeten: hierna word er een middagslaapje genomen, en om twéé uur het dagwerk weder hervat, hetwelk om zes uur (:behalve eenige uitzonderingen, zoo als vooral het kooldorschen:) met een maaltyd, meestal uit het  overschot des middagmaals van den vorigen dag, en bry,. word besloten. Verder wordt den avond door het dienstvolk met het verrigten van eigen zaken of een of ander spel of  ligchaamsoefening, zoo als kegelen, springen, smyten met eenig zwaar voorwerp of iets dergelyks doorgebragt, tot dat de klok van negen of half tien hun naar bed roept. In de warme zomermaanden wordt er voor algemeene drank Maarte bier aangeschaft, waarvan als dan het volk een vry gebruik heeft.
In het kooldorschen en graan maaijen wordt er jenever gegeven: zoo ook enkele keeren in den oogst by drukkende warmte of buitengewone verrigtingen; doch dit by wyze van gratificatie of honorarium.
– De levenswyze der huisheeren en vrouwen regelt zich in vele omstandigheden en vooral in de tyd van eten en drinken naar dat hunner dienstboden; de uitspanningen zyn natuurlyk veelal van een anderen aard: zoo worden de vrye uren door hun b.v. meer door wandelen, lezen of andere stille genoegens doorgebragt. Des winters is de tyd van opstaan by het werkvolk te half vier of vier uur, van ontbyten te zeven; van middagmaal te twaalf, van avondeten te vijf uur; waarna zy gewoonlyk voor of om acht uur te bed gaan.
–In dit saisoen is de levenwys des huisheers in vele opzigten meer van dat zyner dienstboden onderscheiden: gemeenlyk neemt hij de tyd van opstaan en naar bed gaan later; neemt minder werkelyk deel aan den arbeid, en houd zich thans meer bezig met eigen oefening door lezen als anders. Thans wordt er meer tijd tot  onderlinge bezoeken van buren en goede vrienden besteedt, bywelke bezoeken de onthaling algemeen zeer eenvoudig is. Tot een familiebezoek neemt men des winters de voor- en nademiddag en soortgelyke bezoeken verliezen wel eens in eenvoudigheid, naarmate de voorouderlijke brasseryen hierby verminderen; doch in sommige familiën weet men ook by meerdere matigheid en beschaving de eenvoudigheid te  handhaven. –

Des zomers geeft men gewoonlyk zondags nademiddags bezoeken; na de thee wordt er dan gewoonlyk gewandeld, en vervolgens koffy en boterham gebruikt. –

Begravenissen en trouwplegtigheden zyn hier doorgaans zeer eenvoudig buiten enkele uitzonderingen; meestal worden by de begravenis van de aanzienlykste personen niet meer dan ooms, tantes, neefs & nichten, benevens den predikant en kerkenraad genoodigd. Deze worden benevens de buren aan het sterfhuis  ontvangen, ververscht door koffy en eenig brandewyn of jenever en vervolgens na de begravenis, hetwelk hier om twaalf uur plaats heeft, op wittebrood en rystebry onthaald en hierby en vervolgens van tyd tot tyd een glas bier voorgediend, vervolgens thee of koffy gedronken waarna de vrienden en geburen zich  succesivelyk scheiden.-

By het trouwen heeft er gewoonlyk geheel geen bras- of vreugde party plaats, alles wordt op het  eenvoudigste behandeld, zoo dat slechts de personen, volstrekt door de wet vereischt; by de plegtigheid tegenwoordig zyn; welk gezelschap na iets gebruikt te hebben aan het gemeentehuis weder scheiden. In enkele gevallen geven de jonggetrouwden een klein vreugdepartytje op den avond ter trouwdag aan eenige naastbestaanden; doch dit gebeurt zelden.-

17. Welke plaatselyke byzonderheden zijn u nog bekend, die onder geene der vorige vragen kunnen beantwoord worden? Hieronder kan men ook nemen de Burgten en de voormalige Burgten, spookverschyningen en dergelyke bygeloovigheden, welke van ouden tyd zyn, en voorzeker op daadzaken van den tyd steunen, of uit heidenschen tyd afkomstig zyn; overleveringen, byzondere kinderliedjes of oude gezangen, die algemeen bekend zyn; oudheden, merkwaardigheden, geboorte van geleerde, kundige, dappere en verdienstelyke mannen van allerlei stand; enz.

Hoewel men hier thans geene sporen van spook- of heksengeloof ontmoet, hoort men toch van bejaarden, dat er voormaals, en nog wel in de laatste helft der verloopene eeuw op de Ewer een zoogenaamde Borries gezien werd; zulk een Borries was, volgens het hier aangehegte denkbeeld een zeker vadsig en goedaardig soort van helsch gedrogt, in een gedaante van een zeer grooten zwarten hond, met gloeijende oogen, zoo groot als dobbelieren.
Ook werden er pl.m. een half kwartier noordwaarts de Ewer op een heuvel (Deze heuvel behoort niet tot de reeds genoemde keten, maar ligt zooals ook de Ewer buiten dezelve. Wanneer men kan stellen, dat deze spookeryen overblyfsels uit den Heidenschen tyd zyn, en dezelve nog op de oorspronkelyke plaats aanwezig zyn, kan deze aanmerking misschien belangeryk zyn met betrekking tot de oorsprong en de geschiedenis der genoemde heuvels.) aan het voetpad hierover de reeds gemelde Ewerdertocht gaande, twee dansende juffers gezien.
Dergelyke soorten van nachtspoken had men eertyds hier op onderscheidene plaatsen; doch byna altyd op oude wierden of heuvels: zoo waarde op de Tuinster of Leenster wierde een Borries.
Op de Houw (“w.waards Leens:) een  Borries, veulen zonder kop, en drie dansende juffers.
Op de Elens (:w.waards Ulrum:) een Borries en twee dito juffers.
Op Molenhuisen (:een heuvel pl.m. 5 minuten verder w.waards:) een kalf zonder kop.
Op Menneweer, (:eene wierde nog 5 minuten verder noordwestwaards:) een Borries, twee juffers, en daarenboven nog twee zoogenaamde Helhonden (:een meer gimmig dan moedig gedrogten soort:) beladen met gloeijende ketens evenals losgebroken, en zoo by Pluto ontsnapt (De borriesen werden hier  altyd in de afhelling der wierden, meestal op wegen langs de voet dezelve en loopende en veelal op drie sprongen waargenomen.
Zoo ook de Helhonden op Menneweer en het veulen op de Houw.
De juffers verschenen meer op het toppunt derzelve. Ofschoon deze juffers, borries of andere sprookjes zeker oorspronkelyk dezelfde zyn; als door den Heer Westendorp in Z. Eds Antiquiteiten Deel 1 bl. 393-411 zyn aangehaald, zoo worden het hier echter altyd dansende juffers genoemd, en het gen. veulen en kalf beiden zonder kop zich voorgesteld.)
–  Onder de volkssprookjes van dezen omtrek behooren mede nog, dat men van een hond, welke roode vlekken boven de oogen heeft, zegt, ‘hy kan kwaad zien’. Verders heerschte by het vorige geslacht nog het  werkelyk gevoelen, dat er zekere menschen, met een zoogenaamde helm geboren, dikwyls door zekere geesten kloppenderwyze werden opgewekt, om op deze of gene plaats, wel eens zeer afgelegen, en zoogenoemd voorloop (:iets dat vervolgens in natura moest gebeuren:) waar te nemen. – Een voedvrouw wordt hier wel ’t oud wyf met horens genoemd.
– Oude overleveringen, byzondere kinderliedjes of oude gezangen weet men niet dat hier bekend zyn.
Aan oudheidkundige merkwaardigheden is misschien dit kerspel en het naburig Vliedorp zeer ryk, doch dezelve zyn van een te ingewikkelden aard, om ze onder opzettelyk onderzoek en genoegzame geleerdheid stellig en in het bijzonder als zoodanig te kunen noemen. Men heeft hier de reeds genoemde heuvels, waarin althans twee ronddeelen gevonden zyn waarvan de geheugenis als het ware onder de eeuwen bedolven ligt. Men heeft hier eene voormailge aanzienlyke inham, strekkende oostwaarts achter een oude (: blykens de onderscheidene hier liggende wierden en heuvels:) landpunt.
Men weet tevens dat (: hoewel sommige dezelve in Vriesland willen gezogt hebben: ) dat vele geleerden van ouder en later tyd volgens de schriften der Romeinen hier de belangeryke Portus Marnamanes menen te moeten zoeken, en Ptolomeus zelfs hier het  Castra Phleum aanwyst. Om al hetwelk een geleerd algemeen en vergelykend onderzoek van dit terrein misschien voor de oude aardryks- en geschiedkunde zeer belangryk zou kunnen zyn.
De ondergeteekende verklaart dat hy door eene zamenloop van omstandigheden van het ingezonden stuk geen steller is, en wil dus hiervoor ook niet worden aangezien, willende hiermede echter geenszins te kennen geven, dat hij iets op hetzelve heeft aan te merken.

L. Hoeksema.
onderw. te Zuurdyk.

Het stuk heeft voor my veel waarde; en is zeer verdienstelyk met betrekking tot de oude Stroombeddingen en tot de volksbygelovigheden. Westendorp

___________________________________________________________

Volgens Meester van Weerden heeft Klaas Jans Beukema, landbouwer op “Castor” dit stuk geschreven, aangezien de schoolmeester D. Hoeksema door een samenloop van omstandigheden verhinderd was.
Indien dit zo is dan verklaart dit de ondertekening door L. Hoeksema. Alleen schoolmeesters mochten hun dorp beschrijven.

___________________________________________________________

Terug naar Geschiedenis