___________________________________________________________ |
Washington Township, Tippecanoe County, Indiana State, den 8 Julij 1837.
M. M. V. V.!
Reeds bijna elf maanden zijn er voorbij gegaan, zonder iets van u of betrekkelijk u of ons verlaten vaderland te vernemen, en met verlangen, hetwelk toeneemt, naarmate meerder tijdverloop ons grooter regt geeft dit te kunnen verwachten, zien wij nu reeds eenigeri tijd naar hetzelve uit. Mogelijk heeft mijn schrijven van voor ruim twaalf maanden aanleiding gegeven om van ons iets laters af te wachten, doch dit beloofde schrijven door mij in het begin van Februarij afgezonden, zou naar mijne berekening ook nu reeds kunnen beantwoord zijn.
Het boven bedoelde schrijven zult gij toch, hoop ik, ontvangen hebben. Ik heb dit den 12 Febr. ll, Mr. BENBRIDGE naar Cincinnati medegegeven, en deze heeft het een’ zijner bekenden, naar New-York vertrekkende, ter verdere expeditie aanvertrouwd. Door dit paket toch hoop ik mij bij u geheel bij mijne vorige reputatie hersteld te hebben; ik heb immers overvloedig aan uw verlangen en mijne belofte voldaan om u veel te schrijven. Of dit schrijven aan uwe verwachting en smaak voldoet, dit blijft buiten beschuldiging; dat ik waarheid schrijf, hiervoor wil ik mij alleen aansprakelijk gehouden hebben; overigens, het spreekt immers van zelve, dat ik dit zoo goed doe als ik het geleerd heb; gij kunt niet veronderstellen, dat ik mijne eigenliefde opzettelijk met voeten zal treden. Doch waartoe dient dit gesnap ? – liever ter zake.
Nog gedurig genieten wij hier allen eenen gewenschten welstand; gij gevoelt dat dit voor ons hier iets van zeer groot aanbelang is, en indedaad opmerking verdient, daar zelfs zeer vele inboorlingen en vooral nieuwe aankomelingen uit een ander oord hier zeer aan koortsen en slepende najaarsziekte, onderhevig zijn. Ik begin meer en meer te geloven dat gewoonheid aan het Nederlandsche luchtsgestel ten dezen opzigte eenig voordeel geeft; daar mogelijk de oorsprong dezer ziekten in dezelfde oorzaken grootendeels zal gezocht moeten worden als die, welk dan bij u zoo dikwijls, vooral bij vreemdelingen, zich ontwikkelen, namelijk de uitwasemingen van rottende waterpoelen en vette zavel- en kleigronden.
Het overige wat hier meer bepaaldelijk aan de Wabash Country’s eigen is, schijnt de natuur bij ons uit te drijven door de zoogenaamde Wabash-itch (schurft), waardoor ik vooral, hoewel in eenen ligteren graad, soms nog geplaagd ben; doch ook dit is min of meer dezelfde huiduitslag, welke ook bij u niet ongewoon is, eene soort van puistjes of liever knobbeltjes onder de opperhuid somtijds over het geheele ligchaam min of meer verspreid, evenwel meest aan de verwijderde deelen, zoo als armen en beenen, en welke men, door hare geweldige jeukte aangedreven, zich zelven opent, en welke dan eenig helder vocht lozen, doch dan meestal spoedig opdrogen om voor anderen plaats te maken; doch somtijds in eenen ergeren graad, eenige ontsteking ten gevolge hebben en kleine etterende openingen voor eenigen tijd achterlaten. Sommige gebruiken hier zwavel en cremortartari tegen; ook ik gebruikte dit laatstleden zomer eenigen tijd met goed gevolg. Mogelijk neemt dit middel wel de oorzaak van dezen uitslag weg en bekort dus de uitwerking dezer natuurlijke zuivering niet, doch in eenen niet te hevigen graad laat ik het liever aan deszelfs eigenen getrouwen loop over.
Buiten deze ongesteldheden vernam ik hier tot heden weinig van ziekten. De pleuris, zegt men, komt hier echter dikwijls voor; ook willen sommige dat de longtering in deze Staten zeer gemeen is; mij is echter nog nergens eenig teringachtig gestel in het oog gevallen.
Gedurende ons verblijf in dit oord heerschten hier de mazelen en de kinkhoest; van slagtoffers dezer ziekten hoorde ik niets, althans volgens mijne herinnering; de levenswijs schijnt hier een sterk voorbehoedmiddel tegen derzelver nadeelige gevolgen te zijn.
De mazelen heerschten het voorlaatste voorjaar, zoo ik meen in April en Mei, en ik zag met verwondering daags, nadat de mazelen waren uitgebroken, de kinderen in wind en weder menigmaal barrevoets rondloopen, zonder eenige de minste nadeelige gevolgen te zien; zelfs mijn buurman Burget, een man van ongeveer 40 jaren, vond ik eens in eene zeer hevige, mij niet onbedenkelijke, uitdrijvingskoorts, bij het begin dezer ziekte; bij een volgend bezoek eenige uren later, was de koorts gematigder en de mazelen gelukkig uitgebroken, hij was als met karmozijn overtogen en zeer afgemat. Den volgenden dag verliet hij evenwel het bed, den aanvolgenden vond ik hem op eene wandeling, en den daaraan volgenden gaf hij mij een tegenbezoek bij mijn werk, waar hij langen tijd op een boomstam nederzat; doch hem kostte deze achteloosheid eene instorting, welke eene benaauwing op de keel ten gevolge had, waarvan ook hij spoedig herstelde, behalve dat hij eenige maanden eene ontsteking op de oogen behield.
In dit nabuurschap (neighbourhood) zegt, of liever schrijft men hier, doch waaraan men geene bepaling van grens of omtrek hecht), in een cirkel van omstreeks 15 mijlen rond zeg ik liever, hebben gedurende ons verblijf, zoo ik mij wel herinner, vijf sterfgevallen plaats gehad, van welke slechts twee aan eigenlijke natuurlijke ziekten, of mogelijk zeg ik het beter omgekeerd, zijn overleden : beide waren kinderen van een zelfde huisgezin, het welke geheel werd aangetast; sommige wilden het voor roode loop doen doorgaan, vermoedelijk ten onregte : het had in alle geval geen verspreidende gevolgen. De drie andere waren, de stokoude moeder van mijnen buurman B., die aan verval van krachten en bijkomende waterzucht stierf; een Ierlander, die bij het kanaalwerk aan de Bluffs onder eene massa nederglijdende aarde zijn leven verloor, en eene vrouw, die zoo men wil, aan eene ziekte overleed, die in vele oorden der Vereenigde Staten voor en na wordt waargenomen, en ook in dit country van tijd tot tijd is verschenen. In het algemeen noemt men het de milk-sickness (melkziekte), bij menschen ook dikwijls sick-stomack (zieke maag), bij dieren trembling (beving), en bij honden in het bijzonder slowness (loomheid). Van deze ziekte heb ik bij u nimmer iets gehoord of aangehaald gevonden, en toch is zij zoo bijzonder in hare soort, en verschrikkelijk wegens de uitwerking, dat ik niet voorbij kan u datgene mede te deelen wat ik er van te weten heb kunnen komen; ik geef u voor als nog slechts datgene op, wat -mij thans toeschijnt alleen gezag van waarheid te verdienen, en voeg er ten behoeve van uw eigen oordeel bij, wat eigen ondervinding mij heeft doen opmerken, zonder dit in de war te brengen, door al het wonderbare wat minder vertrouwde lieden mij deswege hebben opgegeven.
De grondslag dezer ziekte ligt oogenschijnlijk in vergiftiging door zekere zelfstandigheid, welke in sommige streken moet aanwezig zijn, en welke meest alle soorten van vee tot zich nemen. Wat soort van stof deze vergiftiging teweeg brengt, heeft men tot heden, zelfs door het uitloven van premiæn, niet kunnen uit uitvinden. De meesten gissen, dat het in ‘t plantenrijk moet gezocht worden, anderen denken aan mineralen, en nog anderen aan bedorven water. Het vergif schijnt lang bij het dier aanwezig te kunnen zijn, vóór het zich in eenig opzigt openbaart, en schijnt bij inspanning of vermoeijing dikwijls eerst te ontwikkelen.
Bij het melkvee, gelooft men algemeen, wordt de werking van het vergif door de zuivel afgeleid, en heeft het op het vergiftigde dier zelve geenen nadeeligen invloed, doch mijne ondervinding bewijst dat althans op dezen regel uitzonderingen zijn; het blijkt evenwel stellig, dat het gebruik van de zuivel het vergif op andere schepsels overbrengt, en deze eigenschap, zoo ook dat het zich door het gebruik van het vleesch overplant, van dieren zelfs, waarin de vergiftiging nog sluimert, maakt deze ziekte ook voor den mensch zeer gevaarlijk. Dikwijls heeft deze ziekte eene doodelijke uitkomst kort na derzelver uitbarsting, in de meeste gevallen heeft het vergif de kracht niet het leven geheel uit te dooven, maar brengt slechts het levensvermogen in een onderdrukten toestand. Het dier en zoo ook de mensch, herstelt oogenschijnlijk wel van de losgebarsten ziekte, doch zoo als men verzekert, is voor altijd hunne levenskracht geknakt; bij eenige inspanning gevoelen zij zich magteloos, of liever als door overspanning afgemat.
Een vorige buurman van ons, als ook deszelfs vrouw, had deze ziekte, nu drie jaren verleden; deze betuigde mij nog altijd verzwakking bij eenige inspanning te gevoelen, Hun dochter had hun voor een langen tijd alleen onthouding van vermoeijende werkzaamheid bij sterkvoedende spijs aanbevolen, als het beste middel om hunne krachten eenige vastheid weder te geven. Men volgt ook dezen weg met paarden; hoewel men dit voor de eenige weg houdt, om in het vervolg eenigen dienst te kunnen verwachten, is ook dit, zoo men zegt, niet toereikend tot een geheel herstel.
Het is opmerkelijk, dat het vergif sommige deelen van het dierlijk zamenstel in het geheel niet, of ten minsten in een geringen graad aantast : bijv. het dier houdt zoowel voor als na de ontwikkeling der ziekte volkomen zijnen groei, na de ziekte blijft het alleen eene mindere wakkerheid bij, zonder eenige andere kenteekenen; werkvee, zoo als paarden of ossen door deze ziekte ontzenuwd, is in den handel deswege ook zeer gevaarlijk. Wat door mij zelven is ondervonden, is dit: een merrie paard met deszelfs veulen voorleden zomer door mij geruild, kwam tegen den herfst op de gewoonte, om met een mijner andere paarden dagelijks een mijl drie vier zuidoostwaards van hier, in het natte bosch te gaan weiden. Zoo als hier gewoonlijk, kwamen zij voor en na te huis om eenig zout. Ik had geene bezigheid voor dezelve, zij onderhielden zich daar zeer wel, ik liet hen dus gerust hunnen gang gaan; doch in de naherfst eenig hout hebbende te vervoeren, schutteden wij hen op en spanden hen den volgenden dag in; en nu ontdekte zich aldra bij de bedoelde merrie eene volstrekte magteloosheid, door zich gedurig terug te trekken, geweldig zweten en trilling der spieren; het werk bestond stond slechts in omstreeks 100 rails pm, 200 roeden te vervoeren; ik verlangde zeer dit gedaan te hebben om de paarden weder in het vrije te laten, doch spoedig was zij volstrekt buiten staat om eenigen dienst te doen, en met moeite klom zij nu weder den weg tot de Bluffs op. Ik spoedde mij dit voor mij ongewoon verschijnsel aan mijn buurman B, mede te deelen; deze vorschte mij zeer naauwkeurig uit en verklaarde eindelijk met een zeer bedenkelijk gezigt, dat dit hem voorkwam de trembling te zijn. Het maakte te meerder indruk op hem, daar zijn jongvee en vooral de jonge paarden, grootendeels in dit zelfde oord geweid hadden; hij gaf mij op dat mogelijk engelsch zout eenig goed zou kunnen doen bij deze ziekte. Den volgenden morgen was mijn paard door en door stijf, zoodat het moeijelijk gaan kon, evenwel had het nog eenigen eetlust, overigens scheen het in den loop dezes dags in eene soort van bewusteloosheid te zijn, althans iedere behandeling, en zelfs het ingeven, wat wegens zijne stijfheid zeer moeijelijk voor hetzelve was, liet het zich geheel welgevallen, en in den opvolgenden nacht stierf het zonder eenigen pijn of koortsachtigheid te hebben kunnen opmerken.
Volgens het aangehaalde gevoelen zou deze zoogmerrie het vergif op haar veulen moeten hebben overbrengen; dit integendeel is tot heden niet aangetast en zoo ook het andere paard, Eenige dagen na mijn geval brak ook de ziekte uit bij de paarden van een’ ander’ buurman van mij, ook deze hadden in dezelfde streek geweid, geen een derzelve werd door de ziekte gedood; bijna te zelfden tijd had hetzelfde plaats bij B. ook onder de paarden, ten getalle van 8 of 9, welke alle minder en meer binnen eene week tijds werden aangetast, doch waarvan slechts één onder gelijksoortige verschijnsels, als de mijne, stierf.
Menschen, zegt men, gevoelen bij deze ziekte een sterken brand in de maag, van welken de natuur hen door braken en stoelgang zoekt te ontlasten. Destijds nog weinig met deze ziekte bekend, werd ik niet spoedig genoeg door mijn’ buurman gewaarschuwd voor de gevolgen die zij op zwijnen of honden had, zoo zij van dit aas nuttigden. De zwijnen waren destijds in het bosch reeds op de eikel- en notenjagt en in dien tijd niet te huis, doch onze honden, en twee van onzen buurman vergastten zich een paar maal aan hetzelve voor het begraven was, en inderdaad, zeer merkbaar zijn nog heden de verschijnselen van loomheid of liever van gebrek aan activiteit, welke hetzelve bij allen heeft nagelaten; en dit kan hier zeer goed waargenomen worden, daar men zoo veel dienst van de honden heeft bij het afdrijven, vangen enz. van het vee, vooral van zwijnen.
Onmiddelijk is het menschelijk gevaar niet zeer groot, indien men voorzigtig is bij het koopen van vleesch, dewijl het melkvee niet zoo ver van huis gaat, dat het de vergiftigende plaatsen bereikt doch dewijl het vergif zich zoo wonderbaar op andere dieren overplant, is het toch ook hier altijd eenigzins zorgelijk; echter komen de gevallen zeiden voor, en als men het bij de groote massa van menschelijke gevaren in rekening brengt, staat het misschien niet meer dan als een druppel tot de emmer vol.
Een ander kwaad brak voor eenigen tijd niet ver van hier los, en verwekte veel geruchts en zorg; een ronddwalende dolle hond namelijk beet in de nabijheid van Lafayette verscheiden runderen, zwijnen, honden, en wat nog bedroevender was, twee, en volgens anderen drie kinderen. De gevolgen van zoo iets zijn hier inderdaad veel verontrustender, dan bij u, daar het vee hier overal los en vrij rondloopt, en de zwijnen hier hunne onbescheidene eigenschap in een’ hoogen’ graad bezitten. Het gevolg waas dan ook werkelijk, dat deze ziekte spoedig aan andere dieren werd medegedeeld, en ook nog twee bejaarde menschen gebeten werden. Te beklagelijker was het lot dezer ongelukkigen, daar hier geen zeker middel tegen de watervrees bekend schijnt te zijn, en een ieder tot dat middel zijne toevlugt nam wat hem als het beste werd aangeraden. Vele kennen hier een groot gezag toe aan zekeren steenmad-stone (steen die de mad-ness of dolheid uitzuigt) genoemd : deze heeft men dan ook bij sommige hier aangewend, met gevolg dat er thans, zoo ik wel onderrigt ben, één der gebetenen door de ziekte aangetast en overleden is, maar aan een goed aantal vee kostte het hun leven; vooral heeft dit geval eene groote slagting onder de honden veroorzaakt, meerendeels als een gevolg eener proklamatie van de regering, dat alle de losloopende honden door de politie-bedienden en ieder partikulier burger van kant zouden worden gemaakt; en inderdaad, deze maatregel, hoe weinig zij bij u en elders ook zou hebben uitgewerkt, had hier het bedoelde gevolg, dat Lafayette en de omstreken als met een’ tooverslag voor het eerste gevaar werden bewaard, om deze verschrikkelijkheid langs dezen weg verder te hebben voortgeplant.
Alles was oogenblikkelijk in de weer, om iederen hond, die niet direct na deze bekendmaking werd geborgen, zonder te letten aan wien hij behoorde, dood te schieten. Een van mijne buren juist uit Lafayette komende, bij eene tweede verschijning van een’ dollen hond, vertelde, dat men bij zijn vertrek zoo ijverig doende was geweest met honden (welke zeker na den eersten schrik voor en na weder waren losgelaten) uit den weg te ruimen, dat de menigte geweerschoten het voorkomen van eene kleine militaire schermutseling gaf.
Sommige bij u zullen uit gevoel voor het hondengeslacht geneigd zijn, deze handelwijs uit het oogpunt van wreedheid aan te zien: maar ik geloof dat men hier meer dan elders de voortreffelijke eigenschappen van den hond op prijs stelt, en nimmer zag ik tot nog toe doellooze wreedheid aan een’ hond plagen.
Dat in het onderhavige geval deze maatregel voor de algemeene veiligheid dringend gevorderd werd, dit erkent toch de redelijkheid van een’ ieder.
Mogelijk trek ik den schijn somtijds aan, als of ik de goede naam van mijne tegenswoordige landgenooten in bescherming zou willen nemen. Voorgenomen heb ik mij dit in het geheel niet, en het zou mij spijten indien ik zoowel door vùùr, als tegeningenomenheid nu of immer tot partijdigheid werd verleid. Het is alleen mijn voornemen u daadzaken te schrijven en zelven te laten oordeelen, doch ik zal evenwel somtijds verkeerde indrukken moeten trachten af te wenden , welke zoo ligt op uw verwijderd standpunt kunnen ontstaan, en hier toch mogt ik deze aanmerking niet achterhouden, daar ik, hoezeer ook zelfs deelende in het lot der arme onschuldige honden, hierin een der trekken meen te ontmoeten, welke het karakter van dit volk zoo eigen blijkt te zijn, en waardoor het ontegenzeggelijk meer dan eenige natie der wereld, bekwaam en waardig is zich zelven te regeren; ik meen, onbevooroordeeld gevoel voor het maatschappelijk belang en bereidvaardigheid tot ondersteuning van iedere wet of besluit wat hiertoe bijdraagt. Gelooft echter niet, dat ik blind zou zijn voor deszelfs gebreken, integendeel, ik ontmoet hier ook karaktervlekken welke ik voor mij zelven stellig voor nationaal moet houden, en welke ik niet gaarne op mij zou willen nemen te verdedigen. Mogelijk maak ik uwe nieuwsgierigheid gaande, en zoudt gij misschien wel iets bepaalders of wel eene doorloopende karakterisering van dit volk uit mij willen vernemen. Dit te doen zou van mij vermetel en dus onregtvaardig gehandeld zijn.
Immers leef ik hier in te bepaalden kring en ben overigens veel te korten tijd onder deze zoo zeer van mijne oude landlieden, verschillende natie, dan dat ik mij hiertoe een voldoend in- en overzigt zou durven aanmatigen. Zulk eene schets in forma zult gij wel nimmer van mij te wachten hebben, maar u tevreden moeten houden, met de in mijn schrijven verspreide trekken voor u zelven te verzamelen, of ze onmiddelijk te doen dienen zoo ver zij kunnen strekken; doch ook deze trekken, die ik zelf hier onmiddelijk ontmoet, hebben nog meest zoo veel raadselachtigs en wonderbaars voor mij, dat deszeifs flaauwe kopiën u schaarselijk tot vaste besluiten zullen kunnen leiden. Het is zeker dat eigene Europische begrippen en indrukken, waarna men eigenaardig zyne bevindingen wil en moet afmeten, beschouwen en toepassen, zeer in den weg zijn, het karakter te beoordeelen van een volk, dat voor ons zoo veel vreemds en eigendommelijks heeft als dit: doch om beter begrepen te wordden, zal ik dit ophelderen.
Wanneer men b, v. vroeg “is het volk eerlijk bij u?” dan zou ik niet bepaaldelijk, maar in dezer voege moeten antwoorden: Bedrog schijnt hier zeer gemeen te zijn, althans heerscht hier veel wantrouwen, vooral bij koophandel en het geven van krediet; ook ben ik, vooral op onze reis, veel en nadrukkelijk voor bedriegers gewaarschuwd, en heb zelve kleine proeven van afzetterijen ondervonden, en buitendien zijn mij onderscheiden gevallen van opzettelijk bedrog bekend geworden. Geen reiziger of wandelaar maakt eenige zwarigheid, om van al wat hij eetbaars aan zijnen weg vind, hetzij op het veld, in den tuin of hof, zonder eenige omstandigheid zijn genoegen te nemen, doch getrouw houdt hij er zich bij, om zijne maag alleen voor maat te gebruiken.
Al wat niet onder dit artikel valt is genoegzaam op elke plaats, veilig. Vele goederen worden hier buiten huis bewaard en het huis zelve word zeer zelden gesloten, al verlaat men het ook voor verscheidene dagen; ook in steden vertrouwt men goederen van waarde, zelfs mondbehoeften, in het vrije opene buiten.
Gedurende ons verblijf in Cincinnati, eene stad thans ongeveer van dezelfde bevolking als Groningen, zag ik tot mijne verwondering bij ons kosthuis, behalve eene menigte andere goederen altijd, zoo wel bij nacht als dag, de wasch op eene vrije opene plaats buiten de deur hangen; men hoort echter somtijds gevallen van paardendieverij, doch wat minder geschikt is voor wegvoering, of beneden deze waarde is, schijnt men geen diefstal waardig te keuren, althans men verneemt van zoo iets hoogst zelden. Voor de vraag van wat stemming de godsdienst hier in het algemeen is, zou men nog meer verschillends en tegenstrijdigs ontmoeten, en desgelijks op vele andere punten; kortom, gedurig nog vind ik in het karakter van dit volk zoo veel bijzonders, dat mij dikwijls indedaad de uitroep ontglipt; wat een wonderlijk volk is dit ! intusschen lostte zich dit wonderbare reeds meer en meer op naarmate ik hetzelve aan deszelfs oorzaken leer verbinden, dat is, een Amerikaansch gezigtspunt aanneem. Dit durf ik echter vrij erkennen, dat in weerwil van mijne Europische gemoedsplooi, ‘t volkskarakter in de Vereenigde Staten (voor zoo ver ik dit heb leeren kennen), in het algemeen beschouwd, mij als zeer achtingswaardig voorkomt, en hier deugden eigen zijn, die naar mijn inzien als vruchten van den regeringsvorm en welvaart bij u of elders in Europa zich bezwaarlijk zullen ontwikkelen. Ik merk dat mijn schrijven eene wonderlijke rigting genomen, en geheel buiten de grens van mijn bestek geraakt is, derhalve teruggekeerd.
In mijne laatste meen ik u gezegd te hebben, dat ik had uitbesteed 10 acres boschland te klaren; hoezeer ook dit geschied is, hebben wij echter slechts pm. 7 acres voor de planting gereed gekregen, en dit nog zoo laat, dat het in de laatste dagen van Junij eerst geplant is, en het opkomende mais nu reeds zoo goed als geheel door duiven, spreeuwen, grond- en boomeekhoorns, rakoons, enz. vernield is, hetwelke men zegt, dat iets zeer gewoons is bij eene late planting; thans zal er nog gelegenheid zijn hier rapen te verbouwen, hetwelk ons mogelijk zuinig genoeg zal vergoeden, dat wij alle krachten hebben ingespannen, om toch een gedeelte van dit land gereed te hebben.
Hulp was dit voorjaar zeer moeijelijk voor geld te krijgen, wegens al de drukte die hier uit het kanaal maken voortvloeit; om derhalve onze eigen krachten meer onverdeeld aan te wenden, heb ik het overige korenland in de bottom voor dit jaar verhuurd voor een derde van den oogst, wat hier het gebruik is. Overigens bestaat onze veldbouw uit slechts 2 ½ acre mais, 2 acres aardappels en witte boonen, en ruim één acre boekweit; zoodat ook dit jaar wij nog een kleinen oogst hebben te wachten, doch voor ons bestaan zal het evenwel voldoende zijn.
Gedurende het neerhakken van het bosch in de bottom, hielden wij ons bij huis met het opland bezig te klaren. Hier is thans ongeveer 9 acres bijna gereed, wat bij dat in den bottom gerekend, het naaste voorjaar te zamen omstreeks 24 acres zal bedragen; thans houden wij ons tusschen de werkzaamheden met ons weinig gewas, bezig bij een paar acres geklaard land, een acre drie of vier af te schutten, uit kreupelbosch aan de afhelling der Bluffs en nat prairie, aan deze zijde van de kanaallijn bestaande; dit zal voor weide en schutplaats voor ons vee dienen. Na dezen denk ik niet dat wij het klaren van bosch meer zullen forceren, mogelijk maken wij meer op ons gemak nog eenige akkers voor hooiland gereed, wat in den hoek van de bottom ligt, daar Generaal Harrisson voor 25 jaar zijn kampement had, en waar het zwaar geboomte meest weg is;
wanneer vervolgens het kanaal gereed, en de prairy droog is zal alles te zamen een goede zeer vruchtbare farm uitmaken; doch het is zeer mogelijk, dat wij ons zelve dan eene brug hebben te maken en eenig dijkwerk doen, om het bottom-land geheel in zekerheid te brengen voor het rivier water; dit laatste evenwel is weinig van belang.
Het kultiveren van boschland is wezenlijk een zeer zwaarwigtig, of liever zoo als GERKE het noemt, een reuzenwerk. Verbeeld u een bosch, of om het zoo liever te zeggen eene massa hout, duisterdigt naast elkander opgeschoten, ter hoogte van nabij 150 vt., zoo als dat in den bottom , bestaande uit eik, suiker-mepel, zwarte en witte walnoot, hackberry, locust, kastanje, ijperen, esschen en andere boomsoorten, door de natuur waarschijnlijk zoo ondereen gemengd, om te meer op denzelfden grond te kunnen voortbrengen en voeden;
hier nu vangt men aan met het dwergachtige en jonge ondergeboomle door houweelen uit te hakken en op te hoopen; vervolgens hakt men boom voor boom van 20, somtijds 18 dm. doorsneede en daaronder, omstreeks 2 voet boven den grond af, kort derzelver stammen, in lengten van 10 tot 14 of 15 vt., en hoopt ook dit dunne takhout op, dikwijls rondom den voet van zwaardere boomen, welke een taai leven hebben, zoo als vooral de suikermepel, het dunne hout wordt bij droog weder meestal gedurende den arbeid verbrand. Dit gedeelte nu van het werk noemt men hier klaren, en is datgene wat door mij uitbesteed was voor 4 dollars de acre. Bij het klaren kapt men reeds dat hout wat duurzaam genoeg is en goed klooft, tot de lengten van fence rails, dat is 10 of somtijds 11 vt. lang; dit moet nu in rails gekloofd worden, in den vorm van onregelmatige drie en vierkante palen, van ongeveer de dikte als uwe 18 of 20 vt. juffers. Walnoot, sommige eiksoorten en locust worden hier voor het beste railhout gehouden; ook de esch, welke bij u aan weer en wind blootgesteld, zoo weinig van duur is, heeft hier ook onder het rail-hout eene hooge plaats. Wanneer men onder de neergekapte boomen geen railhout genoeg vindt, neemt men de rest uit de zwaardere boomen.
Het gevelde hout, waarmede de grond nu als bedekt is, wordt door hulp van de buren, welke hiertoe malkander wederkeerig helpen, zonder betaling op hoopen gerold en gedragen; en deze hoopen, die bij u meermaals de waarde van den grond, meer dan honderdvoudig zouden overstijgen, worden hier als onnut uit den weg geruimd, wat met sommige houtsoorten dikwijls een moeijelijk werk is. Het zwaardere geboomte, wat bij u schatten waardig zou zijn, wordt, wat niet genoeg door het vuur van het takhout is geblakerd, met de bijl rond gekorven, waardoor het in het eerste, sommige soorten in het tweede, en enkele zelfs in het derde en vierde jaar wegsterft, vervolgens voor en na zijne takken verliest, eindelijk geheel ter neder stort, en zoo van tijd tot tijd door vuur opgeruimd wordt. De rails worden met de slede rondgebragt en in dezen vorm /\/\/\/\/ rondom het geklaarde stuk land gelegd op eene grondbreedte van gemeenlijk 4 ½ vt. binnen de kruisende hoeken. De onderste of bottom-rail legt men naar bakens, wat het leggen van den worm genoemd wordt.
Op dezen grondslag wordt nu het fence tot de verlangde hoogte van meesttijds 8 rails verder volvaardigd, zóó, dat altijd een der einden van de rail boven en de andere onder de aangrenzende komt, en de dunne en regte beneden worden geplaatst, om alle soorten van vee te kunnen buiten houden.
Wanneer dit alles nu verrigt is, noemt men het gereed voor den ploeg, doch gij zult u bezwaarlijk kunnen voorstellen, hoe zulke boschgrond, welke met boomwortels als doorweven is, ploegbaar kan zijn; het is dan indedaad ook ploegen, voor zoo ver het dezen naam wordt gegeven, en men stelt zich te vrede met hier en daar een schop vol aarde los te krijgen, wat evenwel voldoende schijnt te zijn. Sommige ploegen (men noemt dit hier zeer eigenaardig breken) den nieuwen grond geheel niet, en planten zoo goed zij kunnen op de gewone wijze.
Ik denk er hieraan om u ook iets te moeten schrijven van de wijze, hoe hier de landbouw wordt gedreven; doch daar gij dit artikel mogelijk uit de verte wenscht opgehaald, en eenigzins uitvoerig geschetst te hebben, zal dit stofs genoeg voor eenen volgenden brief zijn; ik wil dit liever in voorraad te hulp komen door u nog iets meer van de inschutting van het land te zeggen, wat hier van hetzelfde belang is, als bij u het beslooten. De boven beschrevene hier meest gemeene infencing wordt somtijds meerder hoogte en vastheid gegeven, door over ieder der punten twee elkander kruisende rails te plaatsen, welk spantwerk men boven te zamen houdt, en tevens meerdere stutting voor de fence doet geven, door in de kruisgaffels eene linie van rails te leggen. Dit soort van fence-werk kost voor ieder pand twee rails meer, en vordert, door dat het spantwerk boven de hoeken gesteld wordt, meerder ruimte van grond, is overigens zeer doelmatig. Men ziet deze fences veel aan de prairys, waar zonder deze bevestiging de vrijer werkende wind somtijds geheele fence liniën ter neder smijt. In de oudere country’s waar het hout schaarscher begint te worden, en men meer op netheid begint te zien, ontmoet men meer regtlijnig fence-werk.
Tot deze worden de rails in den vorm van smalle planken gekloofd, aan de einden met de bijl om de raak op de helft afgedund en versmald, en zoo van wederzijden in gaten gestoken, die door kruisboor en bijl in de opstaande palen worden gemaakt, welke omstreeks 5 vt. boven en 1 ½ beneden de grond komen en door de schoffel worden geplant; deze fences gelijken dus veel naar uwe schuttingen van schroten (smalle planken), – Eene andere soort gebruikt men hier gemeenlijk om steilten op en neêr af te schutten, dit is zeer moeijelijk te beschrijven palissaadwerk, Waarbij de rails eenigen steun in den grond wordt gegeven, en een weinig leunende tegen de steilte, stuk voor stuk door kruispalen in deze positie worden gehouden. Ook dit schutwerk gebruikt men op plaatsen die aan overvloeijing onderhevig zijn; doch ook veeltijds plant men daar 7 á 8 vts, palen in den grond, op de wijze als bij u de palissaden bij vestingwerken, doch het wordt niet geschoord. Op groote prairy’s, waar weinig of slecht rail-hout te krijgen is, behelpt men zich naar omstandigheden; daar waar slechts dwerggeboomte gevonden wordt, wat meesttijds de overgang van het woud tot de prairy uitmaakt, wordt dit hout tot kortere rails gemaakt, en bij een volstrekt gemis van rail-hout, begint men op sommige plaatsen, zoo men zegt, het land te omwallen met graszoden, doch dit is in oorden waar men het land vooreerst zonder betaling in bezit kan nemen, en in vooruitzigt om het vervolgens door koop of verkoop aan het verwijderde boschland te verbinden, of bij geene gelegenheid hiertoe, het na eene meerdere verspreiding van het vee weder te verlaten.
Aan sloten ter afschutting wordt hier niet gedacht; ook geloof ik dat eene sloot op zich zelve voor het vee dat zoo zeer aan het kreek- en rivierwaden gewoon is, niet voldoende zou zijn; doch met kleine sloten en haagwallen te zamen, zou men zoo wel als bij u in sommige oorden zeer goede en duurzame schuttingen kunnen maken, en dit zou op de prairy’s geheel geen moeijelijk werk zijn; doch zoo iets kost voor dit volk te veel tijd en oplettendheid voor dat het zijn beslag heeft, en zou waarschijnlijk niet den aanlegger, maar eerst den verwijderden opvolger van dienst kunnen zijn. Van zoo iets heeft men hier geen begrip, daar bijna een ieder gereed is, nog heden zijne farm te verkoopen, om in de naaste week 100 of 200 mijlen ver zich eene andere op te zoeken.
Hier gebruikt men alles heet van de rooster, men laat liever prairy prairy blijven, of werkt, zoodat het voort van dienst is, en dan overigens: nieuwe tijd schaft nieuwen raad; in allen geval kan men zijn land weder opgeven en naar iets wat dan beter past uitzien.
Zoo denkt en handelt hier de geboren Amerikaan min of meer zonder uitzondering, en men kan de aanleiding zich ligt voor den geest brengen, hoe het algemeene gevoelen dezen gang heeft kunnen aannemen.
Immers een ieder, die kracht in zijne spieren heeft, wat, en wie hij ook zij, moet die, hetzij dan minder of meer, op iedere plaats, waar hij ook zich in dit land bevindt, dezelve aanwenden ter voldoening aan lijne eigene behoeften. Ieder die deze kracht in zich gevoelt, kan wel in elk bewoond oord aan deze staten voor zich en de zijnen een overvloedig bestaan vinden; doch de meerdere ruimte en overvloed lag altijd in het westen, daar de bevolking zich in de oude staten ontwikkelde en Europa dáár een gedeelte volk ontscheepte, wat een natuurlijke aanleiding gaf tot verhuizen. Hierbij is men overal welkom, in ieder oord of plaats verlangt men aankomelingen, om die meer en meer in gerijf en waarde te doen stijgen of wel om zijne goederen te verkoopen; en dit ook is de reden, dat genoegzaam een ieder zijne woonplaats als de beste uit allen, wil doen voorkomen; iets wat ik den vreemden aankomeling aanbeveel, zich in te prenten.
Het prairy-land bevalt hier wel een ieder, doch men weet niet wat men zonder genoegzaam boschland er op den duur mede aan zal vangen, of liever, zoo als aangemerkt, men verlangt zich met de middels daartoe niet in te laten. Hout is hier het begin en einde; men bouwt er de huizen van, schut er het land mede af, het is hier de eenige brandstof, en men vermaakt en gebruikt het tot duizenderlei dingen. Of er ook prairy bij de plaats is, welke iemand elders in het westen heeft uitgekozen of gekocht, is gewoonlijk eene belangstellende vraag; doch of er boschland bij is, dit hoorde ik nimmer van iemand en het zou den vrager wezenlijk als zeer onnoozel aangerekend worden.
Bij mij evenwel is het nog altijd eene geliefkoosde gedachte, hoezeer ik ook weet, dat zij waarschijnlijk nimmer zal verwezenlijkt worden, om met sommige uwer, of al waren het ook dan eenige andere fikse Groninger familien, op de naburige grand-prairy een uitgezocht stuk lands te koopen, daar zich eerst in kompagnie te vestigen, om het bij opvolgende kultivatie onderling te verdeelen, mogelijk zou men zijn genoegen kunnen vinden in een of ander oord waar ook nog eenig boschland verkrijgbaar was; doch in allen geval als men de prairy verder opging, had men keus genoeg voor congres prijs (1 ¼ doll. de acre), volgens zeggen heeft men plaatsen waar turf en zelfs sommige waar steenkool aanwezig is, en bosch, zegt men, wil er zeer wel groeijen, zoo men het slechts voor de jaarlijksche prairy-brand beveiligt, wat door de farmers, die er ook thans huizen en fences hebben, zeer gemakkelijk gedaan wordt door eenige voren rondom die voorwerpen te ploegen. Men zou op enkel prairie-land de bouwmaterialen elders moeten koopen, en zoo ook de eerste fence-rails; deze kosten hier aan de kleine prairy’s aan de fence-lijn pm. 5 doll. de 100, deze zouden overvloedig duren, tot men zich op de beste wijs, hetzij een slooten haagwal, fence of het jonge rail-hout gereed had. Dikwijls is de bewoonbaarheid der opene prairy mijn onderwerp van uitvorsching bij een paar van onze buren.
Wanneer men bij u de vraag opwierp, of eene boerderij zonder meer menschelijke hulp ook buiten het gebruik van paarden wel zou kunnen worden bewerkt, zouden, dunkt mij, velen zich naauwelijks het ontkennende antwoord waardig keuren; doch wanneer men dezelfde menschen vraagde, of zij ook andere dieren dan paarden geschikt kenden tot trekken, zouden zij mogelijk met muilezels, ezels, koeijen en ossen voor den dag komen, en misschien vertellen, dat ossen sterker en gestadiger trekdieren zijn dan de paarden, en veel minder aan onderhoud kosten enz. Zoo norsch en bevooroordeeld zijn nu de menschen hier gemeenlijk wel niet, doch dat enkel prairy-land voor bewoning en bebouwing bruikbaar zou zijn, dit is zeker nog meer in strijd met hunne indrukken der gewoonte, en bezwaarlijk kan hunne gedachte hieraan een hechtpunt vinden; doch wanneer men alleen de middelen tegen hunne bezwaren opspoort, dan weten zij, dat men fences van graszoden kan maken, dat zwarte locust en tamme kastanje stamhout, in 15 of 20 jaar de dikte hebben van 4 of 6 rails, dat dit zeer duurzaam hout is en de kastanje boom hierbij de eigenschap heeft om met kracht uit den wortel weder op te schieten enz.; doch het blijft evenwel zoo als is aangemerkt, het valt niet in den Amerikaansche geest, zijn gezigtsdoel zoo lang aan denzelfde spijker te laten hangen; misschien zou het den Amerikaan eene zekere kwelling geven, door zulke soort van energie zijn gemoed aan eene bijzondere plaats gehecht te voelen. Overigens is het geheel zijne zaak niet om hoornen aan te planten, tragelijk legt hij zelfs een appelhof aan, hij betaalt liever een paar dollars voor het bushel appels zelve; hij is zoo gewoon eene plek gronds die van boomen is ontdaan, voor fraai aan te zien, dat hij zich geweld moet aandoen de plaats weder met boomen op te vullen; kortom, hier zou een Nederlander in vele gevallen den inboorling vooruit zijn, daar wij integendeel in het berg- en boschland zoo ver moeten achterstaan.
Mogelijk, terwijl ik dit schrijf staat alles bij u op eenen gelukkiger voet, zoo dat er aan geen landverhuizen hoeft gedacht te worden; wanneer dit zoo mogt zijn, gij zult het willen gelooven, zou dit een mijner hoogste wenschen vervullen, al zal ik dan ook nimmer hier een vriend of Nederlander zien. Doch drukt onverhoopt nog een hard noodlot op u; laat zij die dezen last moede zijn, onbeschroomd herwaarts komen.
Vlijt en goeden wil geven hier brood en vrijheid, geene voorwaarden, geene bedenkingen van ernstigen aard zijn mij bekend, die hem aan deze zijde zullen tegenvallen; alleen beproeve hij zich zelven wel of hij zich kan losmaken van zijne betrekkingen, gewoonten en genietingen in zoo verre dat hij vatbaar kan zijn, het goede wat hij hier vindt, werkelijk te kunnen ondervinden.
Hij beproeve dit wel ! herhaal ik, want zonder dit kan hem ook Amerika niet helpen. Overigens vindt hij hier langs duizenderlei eerlijke wegen gelegenheid, zich een onafhankelijk bestaan te verwerven.
Al wat zijn vlijt voortbrengt behoort hem zelven, geene lediggangers staan nevens hem om hem het vette als voor zijnen mond weg te nemen en hem daarvoor te belemmeren, te kwellen en te honen. Het weinigje wat hij tot de behoeften van den staat bijdraagt ziet hij niet voor glorie en goochelspel verkwisten, maar aan werken besteden, die tot welvaart en gemak voor hem en zijne medeburgers worden aangelegd.
Dit, en meer dan dit, mag hij zich vrij voorstellen, hier te vinden; doch wat hij hier niet vindt is dat alles wat op gewortelde vriendschap en gewoonten is gevestigd, en dit weegt zwaarder op hem, naarmate hij het genot van het eerste meer en zuiverder heeft ondervonden, en het laatste hem door den tijd dieper is ingedrukt. Wanneer verscheiden huisgezinnen gemeenschappelijk verhuisden zoo als die uit Zeeland, waarvan ik vroeger heb gewag gemaakt, dan zou evenwel dit gewigtig bezwaar grootendeels weg vallen, en de verhuizer zelfs het nieuwe van zijne betrekking bij het verkeer met zijne oude vrienden, als eene soort van vermakelijkheid gevoelen, althans zeer bekoorlijk schijnt mij menigmaal de toestand der Duitschers toe te zijn die dikwijls als in kleine koloniën te zamen wonen, en zoo het goede van hun oude vaderland genieten bij den overvloed, vrijheid en welvaart van deze staten.
Nog onder u zijnde, heb ik dikwijls opgemerkt dat sommige dit land nog als eene woeste wildernis zich voorstellen, waar men naauwelijks kan doordringen, om slechts hier en daar een hoopje armelijke hutten te vinden, bewoond door ziekelijke menschen, die gedurig tegen vijandige Indianen moeten kampen, om deze hunne ellendige bezittingen in te houden.
[]
Gaarne zou ik met u, mijne vrienden ! nog verder voortkouten; doch de dag is daar dat ik deze en de nog te schrijven brieven in Lafayette moet bezorgen. Inderdaad maakt het sluiten van mijn’ brief bijna denzelfden indruk op mij, als of ik voorheen in eene vriendenkring mijne pijp moest nederleggen, om mij gereed te maken het gezelschap te verlaten.
Leeft wel !
K. Jz. BEUKMA.
Washington Township, Tippecanoe County, Indiana State den 20 Jan. 1838
M. M. V. V. !
[]
Wegens onze eigene bijzondere omstandigheden, heb ik u nog te zeggen, dat wij hier thans ongev. 24 acres land voor bebouwing gereed hebben, en dagelijks bezig zijn aan eene omschutting voor plm. 12 acres tot eene weide;
overigens hebben wij huis, stal en andere zaken meer voor gemak en gerijf ingerigt en verbetert en verruimt ons voortkomen zich langzamerhand, doch niettegenstaande dit, heb ik mij nu eindelijk met mijne sinds lang opgevatte overtuiging zoo gemeenzaam gemaakt, om te besluiten onze boerderij te verlaten, en voor ons allen een ander bestaanmiddel te doen beproeven. Dit zal velen uwer als een onheil voorspellend berigt (ik stel dit mij levendig voor) mogelijk daar op het hart vallen, doch de oplossing zal u gerust stellen, en mijn besluit zoo ik vertrouw doen billijken, doch gij hebt u hierbij mijne dikwijls geuite voorstelling te herinneren, dat ik mijn geluk in eene verhuizing ging zoeken, door mijne kinderen wel bezorgd te zien, in een land waar het burgerlijk bestaan meer zekerheid had, en de regten van den mensch als iets van aanbelang worden behartigd en beoefend. Ik heb den hemel te danken, dat ik mij in geenen deele hierin teleurgesteld zie, en juist doet dit mij besluiten om het niet bij het tegenwoordige te laten, maar ook mijne kinderen door naauwere verkeering en aanraking meer tot deze waardige natie in te wijden, waartoe ik voor mij zelven (ik wil dit niet bewimpelen), niet vrij ben eenige neiging te gevoelen. Buitendien was het een gebiedende pligt voor mij, mijne eenige dochter, die ik reeds zoo vroeg aan alle vrouwelijke leiding heb moeten onttrekken, dit verlies zoo veel mogelijk te vergoeden. Wel geniet zij hier alle mogelijke, als ‘t ware moederlijke raad en ondersteuning, voornamelijk van eene onzer buurvrouwen; doch hoe hoog dit ook te schatten zij, kan zulks echter niet als genoegzaam tot voltooriing eener voldoende opvoeding gerekend worden; ik zal haar een geschikt huisgezin in Lafayette zoeken, waar haar tevens eenigen tijd tot schoolondervrijs verleend wordt.
De jongens hebben ruime gelegenheid om in meest iedere soort van bedrijf zich eene plaats te kiezen; den tweeden, raad ik, zich bij het landmeten te voegen, wat hier de gelegenheid geeft, de beste speculatien in land te doen, hij zou hierbij het wijde westen moeten ingaan, doch zulks zou zijne geaardheid eene voordeelige leiding geven.
Voor mij zelven heb ik mandeelig met onzen verhuizingsgenoot V. K. (van Kampen) nabij 17 acres best prairie-land gekocht, à 30 doll. per acr., om hierop eene warmoes- en boomkweekerij aan te leggen, iets wat hier weinig of niet opzettelijk beoefend wordt, en mij geen onvoordeelig beroep toeschijnt, en in allen geval zeer wel met mijnen smaak instemt. Dit zal mij meer in verbinding met de stad brengen en alzoo meer in betrekking met het Amerikaansche leven in het algemeen, waarvan ook gij bij mijn schrijven, mogelijk eenig voordeel zult trekken.
Het gekochte land ligt 2 ½ mijl ten noorden Lafayette, tusschen de rivier en het kanaal, nabij den grooten weg naar Michigan City; het is de best mogelijke zavelgrond, liggende in een langwerpig vierkant en aan drie zijden omschut, doch zonder eenig gebouw; het bouwen van een woonhuis, stal en korenkrib heb ik reeds uitbesteed, en wij zijn bezig om sommige materialen gereed te maken, om deze de rivier af te vlotten. Met Maart hoop ik dat alles tot onze inwoning gereed zal zijn. Mijn’ jongsten zoon denk ik vooreerst bij mij te houden; het marktbedrijf zal vooreerst wereldschool genoeg voor hem zijn en in den winter is hier juist gelegenheid het gewone schoolonderwijs te genieten, daar een schoolhuis slechts 40 à 50 roeden van de plaats verwijderd is, waar het huis zal gebouwd worden. Onze boerderij heb ik reeds zoo goed als verhuurd.
Voor dit ons nieuw bedrijf, geloof ik reeds in voorraad eene soort van privilegie te hebben, wat ik denkelijk voornamelijk aan mijne weinige Nederl. gewassen te danken heb, die men in mijn’ tuin moet hebben opgemerkt; althans laatstleden zomer werden hier onze tuinvruchten zelfs van uit Lafayette opgezocht, doch dewijl ik hier niet op gerekend had, gaf dit weinig voordeel.
Van naderbij dan voormaals, zie ik hier de welbronnen, waaruit de menigte Europesche schrijvers, verzamelaars of fragmenten-trekkers de stof toevloeit, tvaardoor sommige deze staten als een aardsch hemelrijk en anderen als een land, slechts goed genoeg voor het uitbraaksel van Europa, als eene soort van straf kolonie doen voorkomen.
Voor eenigen tijd heeft zich uit deze buurschap een geboren Duitscher verwijderd, welke zich met te weinig geest en financieel vermogen, door te veel en kwalijk uitgevoerde ondernemingen te diep in schulden had gestoken, wat hem bij de tegenswoordige financiële drang tot verkeerde middelen zijne toevlugt heeft doen nemen, en eindelijk doen besluiten onder een verdicht voorwendsel vrouw en kinderen, huis en erf te verlaten, en op een paard dat hij van een buurman geleend had, de wijde wereld in te draven. Het was overigens een man van een ordentelijk gedrag. Men denkt algemeen dat hij naar Duitschland is wedergekeerd. Wat moet deze daar aan zijne vrienden zeggen ?
De arme verlatene familie is diep te beklagen; reeds kort na het vertrek des mans weerden de losse goederen geregtelijk verkocht, en nu door den vloed was ook haar laatste onderhoudsmiddel, een kleine molen, geheel buiten werking gebragt. Dit laatste echter is door de hulp der buren weder hersteld. Dit moet voor deze keer genoeg zijn. Vaart wel!
K. Jz. BEUKMA.
___________________________________________________________ |
Naar “Tweede Stukje”
Naar “Eerste Stukje”
Naar Brieven Klaas Jans Beukma
Naar Gedenksteen Aaltje Willems Beukma-Smith