___________________________________________________________ |
19-11-1939 Nieuwsblad van het Noorden, dinsdag
LANDBOUW EN VEETEELT Vereen. van oud-leerlingen der R.L.W.S. te Groningen
Rede van den voedselcommissaris voor de provincie Groningen
In de jaarvergadering van bovengenoemde vereeniging in het Concerthuis te Groningen, herdacht de voorzitter, de heer D. Bos, Wagenborgen, dr. Botke, wiens nagedachtenis als leeraar van de winterscholen in dankbare herinnering zal voortleven.
Sedert de vorige jaarvergadering, heeft, aldus spr. na lange dreiging, het geweld gezegevierd over de rede, en ons land mag zich nog gelukkig prijzen, dat de moeilijkheden niet grooter zijn. Thans is de landbouw als voedselbron weer eensklaps op den voorgrond geplaatst en in een opgewekt landbouw-organisatieleven heeft de vereeniging van oud-leerlingen een taak, door een schakel te zijn tusschen theorie en practijk. Medegedeeld werd voorts, dat aan den zaakvoerders-cursus het afgeloopen jaar 18 deelnamen, waarvan 14 werden gediplomeerd.
De heer H. R. Leemhuis te Nieuw-Beerta deed verslag van de in den afgeloopen zomer gehouden excursie naar Zeeuwsch-Vlaanderen, waarna de voorzitter als afgevaardigde verslag deed over de algemeene vergadering van den Bond van Ver. v. Oud-Leerlingen van landbouwwinterscholen.
In de vacature. U. D. Kalverkamp wegens vertrek naar elders werd de heer P. E. Huizinga te Zeerijp tot lid van het bestuur verkozen.
Tenslotte hield de heer K. L. Gaaikema Schuiringa te Ruigezand, voedselcommissaris in de provincie Groningen zijn rede over het onderwerp:
“Landbouw en voedselvoorziening in oorlogstijd”
Spr. ving aan met er op te wijzen, dat zijn uiteenzetting een overzicht bedoelt te zijn van de voorschriften der regeering, te meer daar de talrijke maatregelen in hun onderlinge samenhang niet alle voldoende worden begrepen. De primitieve ruilhandel van agrarische producten is in den loop der eeuwen aangepast aan de gewijzigde economische omstandigheden en de Landbouw in zijn ruimsten zin is niet altijd meer primair, want de organisatie van den afzet is tegenwoordig door gebrek aan export ontwricht en het houden van vee is maar betrekkelijk gebonden aan den bodem. De invoer van granen is in de laatste jaren van plm. 3 millioen ton zeer aanmerkelijk teruggeloopen en 30 pct van de varkensproductie en zelfs 55 pct. van de pluimveeproducten moesten tot dusver worden geëxporteerd. Ontginning ‘en landaanwinning, verbeterde techniek enz. verhoogden de productie en de landbouw-crisismaatregelen, het vorig jaar aangevuld met de pachtwet, hielden de laatste tien jaar het agrarisch bedrijfsleven in stand.
Vóór den huldigen oorlogstoestand waren de maatregelen reeds lang in voorbereiding, te meer, daar de voedselvoorziening in de jaren 1914 tot 1918 onvoldoende was voorbereid. Al de bureaux der crisisorganisaties stonden thans direct ten dienste, maar daarnaast werd de voorziening van b.v. jute en blik, petroleum enz., afzonderlijk georganiseerd. De voorziening daarvan is ook zeer belangrijk. Afgestemd op de behoeften voor defensie is de vordering van paarden, auto’s, stroo en hooi aangevat, onderwijl de prijzen zijn gestegen. Door organisatie van het betreffend bedrijfsleven wordt thans stroo gevorderd voor f 20.50 per 1000 kg., terwijl de hooivordering systematisch is verdeeld over alle daarvoor in aanmerking komende landbouwbedrijven. Het leger vraagt voorts voor fourage veel haver voor de paarden en voor menschelijke consumptie veel bruine boonen en groene erwten, ook de export van vlas is aan beperkingen gebonden. De veevoederdistributie is ingesteld op een gelijkmatige en rechtvaardige verdeeling van de beschikbare voorraden in tijd van mobilisatie. Voor een oorlogstoestand gelden deze regelingen uiteraard niet. Voor een rationeele veevoeding zijn mengvoeders voorgeschreven, maar de aanvoer over zee is tot dusver zoo, dat het invoeren van oorlogsbrood achterwege kan blijven. De aanleg van voorraden voor de huidige toestanden is practisch moeilijk uitvoerbaar gebleken. Als maatregelen van orde zijn de maalinrichtingen verzegeld en is het raadzaam op de veevoederbons niet langer te sparen dan b.v. een maand, aldus spr.’s persoonlijke opvatting.
De controle op de menginrichtingen Is uiteraard noodzakelijk, maar het principe van mengvoeders kent thans twee uitzonderingen: haver voor paarden en haver, gerst en rogge tot de helft van de toewijzing voor varkens. Daardoor wordt den gemengde bedrijven eenige bedrijfsvrijheid teruggegeven.
De positie van een provincialen voedselcommissaris komt aldus spr. overeen met die van een Burgemeester in een groote gemeente: Volkomen gebonden aan de regeeringsvoorschriften, is hij bevoegd, waar noodig, op korten termijn in te grijpen inzake de voedselvoorziening in al haar geledingen.
Uiteraard is de inlevering van granen daarbij zeer belangrijk, waarbij Groningen een eerste plaats inneemt, maar ook Drenthe neemt door de roggeteelt de derde plaats in, hetgeen men zich wel eens meer mag realiseeren.
Spr. zette daarna de uitvoering door de bureaux van de provinciale landbouw-crisisorganisatie en de tarwe-organisatie nader uiteen zooals die thans ook plaatselijk zijn uitgebouwd en waardoor een vlotte uitvoering in het algemeen kan worden gewaarborgd.
De export is, voor zoover toegelaten, geheel gecentraliseerd bij de centrales, doorgaans gevestigd te Den Haag. Voor het volgend jaar zijn de maatregelen nog niet afgekondigd, kippen en varkens zullen door de toewijzing van veevoer aanmerkelijk worden beperkt. Zaderijen zullen evenals vlas voor een beperking in aanmerking komen, al hoewel de reeds aangevangen cultures voortgang hebben kunnen vinden. De teelt van bloembollen is reeds zeer moeten worden beperkt. Overigens is een tijdige afkondiging van de productie-maatregelen uiteraard zeer gewenscht, maar de onzekere vooruitzichten treden daarbij remmend op. De vergadering toonde zich zeer erkentelijk voor de interessante causerie. Eenige vragen o.m. omtrent ’t annuleeren van contracten en de voorziening van meststoffen werden nog beantwoord.
—
Veranderingen in de tuinbouwteeltregeling Bedrijven boven 10 H.A. het volgend jaar uitgeschakeld ten behoeve der bloembollentelers? Geen verdere beperking van de cultures onder glas
(Van onzen landbouwmedewerker.)
Als direct gevolg van de buitengewone omstandigheden is ook de tuinbouw in zijn verschillende vertakkingen getroffen door de export belemmeringen inzonderheid voor bloembollen, waarvan de uitvoer het afgeloopen jaar 52 millioen k.g. voor een waarde van 31 millioen gulden heeft bedragen. Engeland het voornaamste afzetgebied ook daarvoor, nam daarvan ruim de helft maar heeft den invoer thans practisch verboden met alle daaruit voortvloeiende moeilijkheden van dien, te meer daar de aflevering voor 1939 juist zou aanvangen.
Gezien de vooruitzichten is voor de meeste bollensoorten voor de komende periode het areaal tot de helft beperkt en het is duidelijk, dat voor deze arbeids intensieve tak van bodemcultuur naar compensatie wordt gezocht in groentencultures, die voor de voedselvoorziening van beteekenis zijn.
Echter is er voor uitbreiding van de groententeelt geenerlei aanleiding, integendeel de cultuur van kaskomkommers en tomaten zou wellicht verder worden beperkt ware voor deze kapitaals- en arbeidsintensieve tuinbouwcultures maar een vervangende teelt te vinden. Ook de wisselvallige exportkansen hebben blijkbaar onvoldoende aanleiding gegeven om tot verdere teeltbeperkingen over te gaan. De compensatie voor de bollenteelt zal dus volgens “De Tuinderij”, het officieel orgaan van het Centraal Bureau van de Veilingen in Nederland gezocht moeten worden binnen de grenzen van het bestaande tuinbouwareaal. Nevens de bedrijven, waar de tuinbouw als hoofdberoep wordt bedreven, zijn er tal van landbouwbedrijven waar vanouds tuinbouwcultures als nevenbedrijf zijn beoefend. Bij de in 1934 ingegane teeltregeling met een progressieve beperking tot 75 pet. voor bedrijven van meer dan 25 H.A. land- en tuinbouw, zijn deze uitloopers reeds grootendeels zeer gekortwiekt. Thans ligt volgens de officieele publicatie in het voornemen bedrijven boven 10 H.A. met ingang van 1940 het restant aan teeltrecht te onthouden. Dit geldt niet voor de teelt van frambozen en de zg. glascultures, maar voor de koude-gronds groententeelten zooals de diverse koolsoorten en de teelt van vroege aardappelen, welke voor pootgoed ook in beduidende mate op de landbouwbedrijven plaats vond. Het voornoemd vakblad veronderstelt, dat ten behoeve van hen, die er thans groote behoefte aan hebben, dit tuinbouwteeltrecht ter beschikking zal komen, te meer daar in verband met de voedselvoorziening op de grootere bedrijven de tuinbouw het beste kan worden gemist. Om dezelfde redenen zal ook de aanleg van boomgaarden voorshands strenger aan banden worden gelegd, evenals de teelt van tuinbouwzaden beperkt wordt tot de oppervlakte welke in 1939 daarvoor werd bestemd.
Gegevens over den omvang van deze interne herzieningen werden niet gepubliceerd; gelet op de structuur van het tuinbouwbedrijf is dit van huis uit gebonden aan bedrijven kleiner dan 10 H.A., terwijl in bijzondere omstandigheden dispensatie in uitzicht wordt gesteld.
___________________________________________________________ |
Terug naar Mobilisatie