___________________________________________________________ |
Bron: Voortgangh des rechtes
door Mr. P. Gerberzon en Mr N. E. Algra
Wolters-Noordhoff nv Groningen 1969
___________________________________________________________ |
Het einde van de 18e eeuw was een periode van de gezagscrises.
Onder invloed van verlichte schrijvers zoals Rousseau Montesquieu, Voltaire, was de gedachte, dat alle mensen van nature vrij èn gelijk waren, gemeen goed geworden.
Geboorte noch goddelijke opdracht wettigden enig gezag van de ene mens over de ander. Gezag kon slechts zijn wettige basis vinden in het volk zelf, dat – wilde het gezag legaal zijn – aan de overheid bij overeenkomst regeermacht moest hebben gegeven (contrat social).
In deze leer (van de volkssoevereiniteit) was een revolutie dan nog gerechtvaardigd voor het geval de gezagsdragers een contractuele titel niet konden aantonen of een verplichtingen niet nakwamen.
In deze contractuele verhouding overheid-onderdaan werd aan de grondrechten een belangrijke plaats toegedacht. Zo ging Locke ervan uit, dat de mens van nature enkele onvervreemdbare grondrechten bezit, die hij ook niet aan de overheid kan overdragen. Tast de overheid de grondrechten aan dan is verzet tegen die overheid legaal.
De leer van Locke vinden we terug in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring (04-07-1776), welke grote invloed gehad heeft op de politieke ontwikkelingen in Europa.
Meer nog dan deze onafhankelijkheidsverklaring zijn de verklaring van de rechten van de mens (de zogenaamde Bills of Rights) van de afzonderlijke Amerikaanse staten van invloed geweest op politieke ontwikkelingen in Europa, en wel vooral omdat deze bills model hebben gestaan voor de Franse Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (26-08-1789).
De Déclaration gaat uit van de navolgende grond beginselen:
- het volk is soeverein; voor de koning zelf niet meer “l’Etat c’est moi”, maar de koning is – met het parlement – een onderdeel van het soevereine volk,
- “het volk” dat wil zeggen: een verzameling mensen, levend onder één wet en vertegenwoordigd door één wetgevende vergadering,
- de volksgenoten zijn onderling alles gelijk, zowel ten aanzien van de wet als met betrekking tot de belastingheffing,
- het volk is vrij, welke vrijheid inhoud alles te mogen doen wat een ander geen nadeel berokkent,
- het eigendomsrecht, basis voor de vrijheid is heilig en onschendbaar.
Deze uitgangspunten hebben model gestaan voor de Hollandse Proclamatie der rechten van den Mensch en den Burger. (24-01-1795) (op 18-01-1795 verliet de erfstadhouder Willem V de Zeven Verenigde Provinciën).
Als extra werd hierin opgenomen:
“Dat ieder mens het recht heeft om God zoodanig te dienen als hij wil, of niet wil, zonder daarin op enigerlei wijze gedwongen te kunnen worden”.
De uitgangspunten zouden uitgemond moeten hebben in Democratie, maar het experiment faalde.
___________________________________________________________
___________________________________________________________
1795 – 1798: het democratische experiment faalde | de landbouwers Marten Ædsges Teenstra, Geert Reinders, Klaas Jans de Waard en vele anderen speelden een grote rol in deze periode;
1798 – 1806: consolidatie van de eenheidsstaat, uiteindelijk onder éénhoofdige leiding van Rutger Jan Schimmelpenninck
1806 – 1810: Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon
1810 – 1813: Provincie van het keizerrijk Frankrijk onder Napoleon I
In 1811 werden de Wetboeken van Napoleon ingevoerd, de Code Civil, Code de Commerce, Code Pénal.
1813 – …..: Van autoritaire Monarchie naar parlementaire Monarchie onder het Huis van Oranje
___________________________________________________________ |
Toen in 1813 Napoleon I verslagen en naar Elba verbannen werd was het de vraag voor welke staatvorm gekozen zou worden. Uiteindelijk werd teruggevallen op het Huis van Oranje.
Na de landing van Prins Willem Frederik d.d. 30-11-1813 op het strand van Scheveningen zei hij:
“De oude tijden zullen weldraa herleven” en “ De herleefde Koophandel zal …. een der eerste en onmiddelykste gevolgen zyn van myne komst”.
Het liep allemaal wat anders. Het Nederlandse volk – in apathie – had trouwens voor de wereldpolitiek weinig belangstelling. Het had maar één wens: met rust gelaten te worden.
Dit alles resulteerde in:
1815 – 1848: de autoritaire monarchie onder Koning Willem I en II, gelijkend op de regeerperiode van Lodewijk Napoleon
Onder Koning Willem I bleven de door Keizer Napoleon Bonaparte ingevoerde wetgeving om praktische redenen zoveel mogelijk gehandhaafd om in de loop van de jaren herschreven te worden. De laatste door Napoleon Bonaparte ingevoerde wet werd pas in 1990 ingetrokken.
Hadden burgers klachten e.d. dan kon burger verzoekschrift aan de Koning gestuurd worden. Een verzoek werd goed- of afgekeurd.
In november 1844 werden aan de Commissie tot de Verzoekschriften van de Tweede Kamer 109 adressen betrekking hebbende op de aanhangige concept-wet van een tarief op den in-, uit- en doorvoer (Graanwet). Ook H. J. Torringa diende namens 91 ingezetenen van de gemeente Leens een adres in.
1848: de liberale burgerij neemt onder leiding van Johan Rudolph Thorbecke en Dirk Donker Curtius de leiding. De grondwet werd herzien. Bij het “volk” nog steeds weinig politieke interesse.
1855: Wet Vereeniging en Vergadering wordt op grond van de Grondwet 1848 ingevoerd.
___________________________________________________________
In de periode 1795 – 1798 had men geroken aan de democratie. De voorrechten van de Adel werden ingeperkt dan wel vervallen verklaard. Ondermeer landbouwers, kooplieden, ondernemers, doopsgezinden en joden mochten bestuursfuncties vervullen en konden ook verkozen worden tot andere functies. Geert Reinders de Enter werd lid van het Parlement.
Onder Koning Willem I was de Adel getalsmatig oververtegenwoordigd. Het Parlement en de Provincies waren niet echt vrij een ander dan het door de Koning bepaalde beleid te ontwikkelen.
De geest was in de periode 1795 – 1798 uit de fles gekomen en liet zich niet zonder slag of stoot terug duwen.
Ondergronds ging het gisten en borrelen.
___________________________________________________________ |
Meester J. S. van Weerden beschrijft in zijn “Wandelingen door De Marne” de periode 1795 – 1835:
___________________________________________________________ |
Naar Onrust in “De Marne” 1820 – 1848
Naar Herman Adriani Middendorp