___________________________________________________________ |
Museum Van Der Hoop.
Twaalf staalgravuren, naar de uitnemendste en belangrijkste schilderijen.
Gravuren van C. L. Van Kesteren.
Tekst van W. J. Hofdijk.
Amsterdam. Wed. J. C. Van Kesteren & Zoon.
(Voor Rekening van den Graveur.)
Aan Mevrouw de Weduwe A. van der Hoop, geboren D. Fontein,
die door hare Kunstliefde en haren Naam, steeds in zoo nauwe betrekking staat tot het uitnemend museum van haren overleden echtgenoot,
uit eerbied opgedragen door C. L. van Kesteren.
[]
REMBRANDT HARMENS VAN RIJN.
“Shakespeare und kein Ende!” schreef Göthe eenmaal ten opzichte van de studiën op dien grooten dichter der menschheid – en van den Shakespeare met het penceel kan byna wel het zelfde worden gezegd. Wat over den eenigen Rembrandt, den grootsten schilder uit de Hollandsche school, den man wien de diepdenkende Paul Delaroche in het beroemd hemicycle te recht zulk een karakteristieke en beteekenisvolle plaats aan den voorgrond schonk, geschreven is, maakt eene kleine boekverzameling uit.
Reeds dit bewijst genoeg dat hy tot de zeldsame mannen behoort.
Overigends is de uitslag van al dit schrijven: dat hem een eereplaats onder de grootste geniën der menschheid verzekerd blijft. Italië roemt op een van kleurengloed tintelenden Titiaan, Spanje op een van lichtglans stralenden Murillo – Rembrandt verbindt deze beide uitstekende hoedanigheden in zich-alleen, en voegt er nog een derde, door niemant voor of na hem geëvenaard, by: een doorzichtigheid in de schaduw, die op tooverachtige wijze de geheim zinnigste lichtwerking op het doek te rug geeft.
En nevens die innig diepe opvatting van het ideaal, toch een realisme in opvatting van vorm, die soms werkelyk iets afschrikwekkends heeft. Om de lijnen bekommert hy zich gewoonlyk niet, wanneer het effekt van het geheel slechts voldoet aan den eisch dien hy zich heeft gesteld. Maar ook welk een eisch!
Alle mooglyke trappen en verscheidenheden van licht op het doek te bannen, van den schitterendsten straal tot de fijnste weerkaatsing, van der schaduwe hoogste kracht tot aan hare tederste doorzichtigheid, en daartusschen beiden op de dommeligste wijze in elkander versmolten en opgegaan.
Sommigen hebben zijne eigenaartige richting willen verklaren uit zijn protestantisme, men kan evengoed zeggen dat hy de Jezuïet onder de schilders is geweest, wiens leuze geene andere was dan: ,,Het doel heiligt de middelen:” aan zijn reusachtig begrip van licht en bruin geeft hy zijne teekening menigmaal geheel en al ten beste.
En toch wederom misschien nooit.
Het blijkt uit al zijne werken, dat hy een diepen eerbied gevoelde voor de natuur, en hy nam haar in zich op, en gaf haar – zooals ieder waarachtig kunstenaar – terug, zooals zijne ziel ze had verwerkt, in de belichting altoos op de onnavolgbaarste wijze tot in de uiterste uitersten doorgrond – in den stoffelyken omtrek met gewetensvolle naauwgezetheid, zooals hy dien zag, nagevolgd.
Zijn ideaal spreekt zich op het heerlykst uit in zijn: ,,Uittrekken der Schutter wacht,” op het zoogenaamd Rijks-Muzeum te Amsterdam, van zijn stout realisme wordt een voorbeeld gevonden in het bescheidener maar ook meer genietbaar Muzeum Van der Hoop.
De Catalogus dezer merkwaardige verzameling behoudt onder Nr. 95 den dwazen tytel: ,,Het joodsche Bruidje.” Rembrandt’s werkelyke ,,Jodenbruid” bevindt zich in de Keizerlyke Hermitage te Petersburg, Nr. 812, waarvan Waagen schrijft: ,,Ein junges Mädchen von fröhlichem Ansehen, einen reichen Blumenkranz auf dem kopfe. Kniestück, h. 28, br. 22 ¾, V. Bezeichnet und datirt 1635. Von grosser Wahrheit, ansprechend im Motiv und im vollen Licht genommen, dabei in einem hellen Goldton fleissig verschmolzen.”
Het tafreel in het Muzeum Van der Hoop, waarvan men kan zeggen dat het in een warm-bruinen goudtoon is gehouden, geeft daarentegen een gants andere voorstelling. ,,Een man, in een gebloemd geel kleed en mantel van dezelfde stof, een zwarte muts op het lang krullend haar, staat, in driekwart ter linkerzijde, bij eene vrouw die in het rood gekleed, en aan hals en armen met juweelen, paarlen en kant versierd is. Hij heeft den linkerarm om haren schouder geslagen, en de regterhand op hare borst, op welke hand de hare ligt. De grond is donker, en schijnt bladeren en boomen te verbeelden.”
Aldus de Catalogus, die een tamelyk duidelyk stuk muurs over het hoofd schijnt te zien.
De gelaatstrekken – waarvan inzonderheid die des mans even stout als voor treffelyk zijn gepenceeld – zijn zonder eenige uitdrukking van hartstocht. Heeft men te denken aan Genesis 38 vs. 26: Juda, zijner schoondochter bekennende dat zij rechtvaardiger is dan hy?
In elk geval is de tegenwoordige benaming onzin.
De groote kunstenaar, wiens naam alleen volstaat om den roem zijns vaderlands de onsterfelykheid te verzekeren, werd op den vijftienden July van het reeds zoo merkwaardig jaar 1607 te Leyden geboren, en overleed te Amsterdam, in den aanvang van Oktober 1669.
(Beschrijving der Schilderijen in het Museum van der Hoop 1872)
Rembrandt van Rijn.
Leiden 1608 – 1669 Amsterdam
Leerling van J. van Zwanenburg, P. Lastman en J. Pinas.
No. 95 Het joodsche bruidje.
H. 118. B.164. Levensgroot. Doek.
Een man, in een gebloemd geel kleed en mantel van dezelfde stof, een zwarte muts op het lang krullend haar, staat, in driekwart ter linkerzijde, bij eene vrouw die in het rood gekleed en aan halls en armen juweelen, paarlen en kant versierd is. Hij heeft den linkerarm om haren schouder geslagen en de regterhand op hare borst, op welke hand de hare ligt. De grond is donker en schijnt bladeren en boomen te verbeelden. In den hoek ter regterhand staat: [handtekening]
Afkomstig van Vaillant, 1825; gek. door Smith f 5,000.
In de catalogus van 1855 heeft het schilderij als nummer 98.
In de catalogus van 1872 heeft het schilderij als nummer 95.
___________________________________________________________ |
Heeft men te denken aan “Genesis 38 vs. 26: Juda, zijner schoondochter bekennende dat zij rechtvaardiger is dan hij?”
Genesis 38 vs. 26:
01 In deze tijd scheidde Juda zich af van zijn broers en trok naar Adullam, waar hij een vriend kreeg, Chira genaamd.
02 Hij ontmoette daar een Kanaänitisch meisje en trouwde met haar. Zij was de dochter van Sua.
3-5 Zij woonden in Chezib en kregen drie zonen: Er, Onan en Sela. Hun moeder had hun namen gegeven, uitgezonderd Er, die had zijn naam van zijn vader gekregen.
06 Toen zijn oudste zoon Er opgroeide, regelde Juda een huwelijk voor hem met een meisje dat Tamar heette.
07 Maar Er was een slecht mens en de Here doodde hem.
08 Toen zei Juda tegen Ers broer, Onan: ‘Jij moet met Tamar trouwen, zoals de wet dat voorschrijft aan de broer van een dode. De zonen die zij van jou krijgt, zullen Ers erfgenamen zijn.’
09 Maar Onan zat helemaal niet te wachten op een kind dat hij nooit het zijne zou kunnen noemen. Hij trouwde wel met Tamar, maar elke keer dat zij met elkaar sliepen, liet hij zijn zaad op de grond terechtkomen, zodat zij geen kind kon krijgen dat aan zijn broer behoorde.
10 Dat was echter zonde in de ogen van de Here en Hij doodde ook Onan.
11 Toen zei Juda tegen zijn schoondochter Tamar dat ze niet moest hertrouwen, maar teruggaan naar haar ouders. Als Judaʼs jongste zoon Sela oud genoeg was, kon die met de weduwe van zijn oudere broers trouwen. Hij was eigenlijk niet van plan Sela met haar te laten trouwen, want hij was bang dat Sela dan ook zou sterven. Zo ging Tamar terug naar haar ouderlijk huis.
12 Na verloop van tijd stierf Judaʼs vrouw. Na de rouwtijd gingen Juda en zijn vriend Chira, de Adullamiet, naar Timna om toezicht te houden op het scheren van de schapen.
13 Toen iemand Tamar vertelde dat haar schoonvader naar Timna was vertrokken voor het schaapscheren en zij zich realiseerde dat Juda haar nooit met Sela zou laten trouwen, ook al was die nu volwassen,
14 deed ze haar weduwenkleding uit en bedekte haar gezicht met een sluier. Zo vermomd ging zij zitten bij de toegangsweg naar Enaïm, langs de weg naar Timna.
15 Juda zag haar toen hij langskwam en dacht dat zij een prostituee was, omdat zij een sluier droeg.
16 Hij kwam op haar af en stelde haar voor met hem te slapen, niet wetend dat zij zijn eigen schoondochter was. ‘Wat betaalt u mij daarvoor?’ vroeg zij.
17 ‘Ik zal u een jonge geit uit mijn kudde sturen,’ beloofde hij. ‘Kunt u mij een onderpand geven, zodat ik zeker weet dat u die geit zult sturen?’ wilde zij weten.
18 ‘Welk onderpand zou u willen hebben?’ informeerde hij. ‘Uw zegelring en uw wandelstok,’ antwoordde zij. Die gaf hij haar. Daarna liep hij met haar mee en zij sliepen met elkaar. Zo raakte zij in verwachting.
19 Hierna deed ze haar sluier af en trok ze haar weduwenkleding weer aan.
20 Juda vroeg zijn vriend Chira haar de jonge geit te bezorgen en het onderpand mee terug te nemen. Maar Chira kon haar niet vinden.
21 Hij deed navraag bij de mannen van de stad: ‘Waar woont die prostituee die hier langs de weg zat?’ ‘Wij hebben hier nooit een publieke vrouw gehad,’ antwoordden zij.
22 Chira ging terug naar Juda en vertelde hem dat hij haar nergens kon vinden en wat de mannen van Enaïm hadden gezegd.
23 ‘Nou, laat ze die spullen dan maar houden!’ riep Juda uit. ‘Wij hebben ons best gedaan. Iedereen zou ons uitlachen als we nog eens teruggingen.’
24 Ongeveer drie maanden later hoorde Juda dat zijn schoondochter Tamar in verwachting was, waarschijnlijk door prostitutie. ‘Breng haar naar buiten en verbrand haar!’ schreeuwde Juda.
25 Maar toen zij werd meegenomen, liet Tamar een boodschap naar haar schoonvader sturen: ‘De eigenaar van deze zegelring en deze wandelstok is de vader van mijn kind. Herkent u ze?’
26 Juda gaf toe dat de zegelring en de wandelstok van hem waren en zei: ‘Zij staat meer in haar recht dan ik, want ik heb mijn belofte dat zij met mijn zoon Sela mocht trouwen, niet gehouden.’ Maar hij trouwde toch niet met haar.
27 Het moment van de bevalling brak aan en Tamar kreeg een tweeling.
28 Bij de geboorte bond de vroedvrouw een rode draad om de pols van het kind dat het eerst verscheen,
29 maar het kind trok zijn hand terug om plaats te maken voor zijn broer. ‘Dat is een doorzetter!’ riep de vroedvrouw. Daarom noemde zij het kind Peres (Doorbraak).
30 Even later kwam ook het kind met de rode draad om de pols ter wereld. Zij noemde hem Zerach (Opgang).
___________________________________________________________ |
Museum van der Hoop | Catalogus Schilderijen 1855