___________________________________________________________ |
27-10-1928 Nieuwsblad van het Noorden, Zaterdag
Het fraaie huis met de opschriften aan de Ossemarkt.
Een van de bekendste huizen der stad Groningen is het veel beschreven huis, sedert lang in tweeën, sedert kort in drieën gedeeld, waarin J. A. Sichterman, de z.g.n. rijke „Bengalees”, heeft gewoond en dat door hem werd gebouwd.
Daarnaast staat, naar de Oostzijde, een niet minder belangwekkend perceel, geteekend nummer 5, waarvan tot velen de opschriften hebben gesproken:
„Hij heeft welgebouwt, die op Godt vertrouwt”;
en verder:
„Godt geve, dat ick hier in vrede schuylen mach en also ontgaen des werelts donderslach”.
Velen hebben dit prachtige woonhuis, met zijn nagenoeg niet geschonden renaissancegevel, in den loop der drie eeuwen van zijn bestaan bewoond; het huis heeft hen tot schuil gestrekt; maar of ook al de eigenaren er ‘s werelds „donderslach” zijn ontgaan, durven wij niet hopen.
Oorspronkelijk, vóór den uitleg der stad naar de Noord- en de Oostzijde, welke ongeveer in de jaren tusschen 1605 en 1625 plaats vond, waren hier slechts tuin- en moeskergronden te bekennen. Voorbij de Oude (toen eenige) Boteringepoort zal, als overal, een aantal buitenpoorters in schamele armoede hebben gewoond; dit werd bij de genade der overheid gedoogd; verder op had men de „Brunne”; een gewijde plaats, waar de dooden naar hunne laatste rustplaats werden gebracht; reeds in den Spaanschen tijd was dit het buiten de poort gelegen kerkhof, daartoe door den Groningschen Bisschop, Johan Knijff gewijd. De gewijde stede lag eens, naar de stukken verhalen, „buten Bottringe poerte upt Oesten van de wech”, waar nu de Nieuwe Kerk zich verheft.
Bij den boyengenoemden uitleg kwamen de gronden van de tegenwoordige Ossenmarkt, Beplant en Onbeplant, binnen den vestinggordel. In 1626 werd het terrein tot een „beestenmerckt geappropriëert“; van de indienststelling af sprak men steeds van de „Nije marckt“, in tegenstelling van de vroegere markt, die op de Groote Markt en Vischmarkt werd gehouden.
De gronden, aan de nieuwe markt gelegen, behoorden natuurlijk aan de stad, die in 1624 op den 9en Maart besloot de aan den Noordkant gelegen heemstede uit te doen aan den „edelen erentfesten” burger, den adellijken Geert Schaffer. In de toen verleden acte van overdracht luidde de omschrijving van de grond „enige huys en hoffplaetsen aan de nije marek, streckende tot an de strate neffens het nije kerckhoff, vier roeden briet ende soeventijn lanck.”
De verkoop geschiedde onder bepaling, dat Schaffer het gekochte „nabergelijk” zou bebouwen volgens de ordonnantie op het stuk bestaande, terwijl de koopprijs 460 carolus gulden bedroeg.
Aan zijn voornemen blijkt de kooper spoedig gevolg te hebben gegeven. In 1627 deed zich bereids de noodzakelijkheid van afscheiding van zijn grond van die van zijn buurman door een muur gevoelen; men mag dus wel aannemen, dat het huis toen, hetzij voltooid en bewoond, hetzij in ver gevorderden staat van afbouw verkeerde.
De buurman eischt hier uit een oogpunt van verbreiding der kennis van de Nederlandsche historie eenige vermelding. Niet, omdat hij ‘t Schaffer zeer lastig maakte met het bouwen van den gemeenschappelijken muur. Geenszins.
Van het bedoelde object vernemen wij nimmer meer iets, tot de latere bewoner mr. B. van Royen en zijn buurman, de grootvader en naamgenoot van onzen huidigen Commissaris des Konings, den muur weder af deden breken en in een houten planketting deden vervangen.
Maar de buurman was een vreemdeling, zich noemende „Ernst Tzhum up Uselitz, Grabou und Poseritz, Erfgeseten. Zhum van vreemden bloede was dus heer of jonker ook genoemd „erfgeseten” op de genoemde plaatsen in het Pommerensche. Tot dusverre was ons niet bekend, dat hij in Groningen had gewoond. In de geschiedenis van Friesland moet onze Zhum een niet onmerkwaardige rol hebben gespeeld; gehuwd met een dochter van Sicco van Camminga van Ameland was hij als officier in dienst van Vereenigde Provinciën.
Vooral in de Amelandsche beleeningskwesties heeft Zhum zich geweerd, waarbij nagenoeg alle autoriteiten van het toenmalige West-Europa, van den Duitschen Keizer tot den koning van Spanje, onze stadhouder en meer nog te pas kwamen.
Tot 1664 bleef de edele erentfeste Schaffer aan den Noordkant van de Ossenmarkt de wekelijksche bedrijvigheid aanschouwen.
Op den 7 Februari van dat jaar droeg hij zijne bezittingen over aan den hoogleeraar Tobias Andreae en dens huisvrouw Elisabeth de Geer; in de acte van overdracht, luidende „sekere behuisinge ende hoffe, staende ende gelegen an de Noordtzijdt van hett nie osse marckt, alles eerdvast, nagelvast mit plantagien ende wijdere armexen, niet exempt, mitsgaders de beddesteden, so wel los als vast.”
Uit de akte vernemen wij voorts, dat aan den Westkant toen woonde de weduwe van wijlen den heer Frederik van Schwartzenborch; echter niet langer dan tot 1649, want toen werd een zekere jonker Wolter Clant aldaar gevonden.
Op den hoogleeraar Andreae en diens vrouw Elisabeth de Geer volgen als bewoners van het fraaie huis met de opschriften de leden van het geslacht Trip. Vermoedelijk vele. Het jaar van hun verschijnen binnen het huis is niet precies te zeggen; in 1676 wordt de professor nog als bewoner genoemd in een geschil met zijn buurman, van name de edelman van Oostfriesche afkomst, Haro Caspar van Lutzborg.
Het eerste stuk, waarin ons de naam van het bekende geslacht Trip wordt genoemd, dateert van 1711, toen de cluftheeren eene uitspraak gaven nopens den waterafvoer van de heerenhuizen aan den Noordkant van de Markt, welke via een eigen riool dwars onder de Ossenmarkt door naar het Loopende Diep plaats vond.
In 1724 en 1726 liet de toestand van dit object wederom te wenschen over; eigenaar en bewoner van het huis Ossenmarkt no. 5 wordt ons genoemd de monstercommissaris A. J. Trip.
Tot 1801 bleven in het fraaie woonhuis, dat nog steeds een sieraad der stad vormt, de leden van de familie Trip gevestigd. Op den 11 Juni van dit jaar werd het door de erfgenamen van wijlen den raadsheer Trip in publieke veiling gebracht. Koopster werd toen mevrouw Lucia Helena van Burmania, douarière Edzard Tjarda van Starkenborgh.
Nog steeds was de begrenzing van het bezit langs de Noordzijde van het Nieuwe Kerkhof; aan den Oostkant woonde in genoemd jaar Mr. S. L. Alberda van Beyma; aan den Westkant, waar eens voor een halve eeuw de rijke Sichterman, de „Bengalees”, zijn schatten ten toon spreidde, woonde thans, een burger met den meer prozaïschen naam, Isaac van Delden.
Slechts weinige jaren heeft het geslacht van Starkenborgh hier gewoond. Ludolphus Tjarda v. Starkenborgh, zich noemende Heer van Wehe, thans gemeente Leens, werd als eigenaar opgevolgd door Jacobus Albertus Uilkens en diens vrouw Barber Teenstra.
Bij dezen overgang in 1816 woonde de douarière Alberda van Bloemersma aan de Oostzijde; de genoemde van Delden aan den Westkant. Wellicht nog onder den indruk van de nawerking van den revolutionairen tijdgeest sprak de notaris in de acte van overdracht van „het Burger Ossemarkt.”
Met Uilkens had wederom een der academische geleerden zijn intrede in de woning gedaan. Blijkbaar was deze buurt bij zijne ambtgenooten weder in trek geraakt van wege de rustige, voor de beoefening der wetenschap gunstige, ligging.
Aan den Oostkant van Uilkens woonde zijn confrère, de professor H. Nienhuis.
Evenwel, ook het verblijf van Uilkens duurde slechts kort. In 1825 was de hooggeleerde den weg van al het aardsche gegaan en de erven, — hoe vaak gaat het niet aldus — ontdeden zich van het fraaie bezit.
Van den beroemden wis- en natuurkundige, wiens erfgenamen overigens blijkens de aankondiging den „spatieuzen” tuin wisten te waardeeren, ging het huis cum annexis over aan Mr. Hendrik Willem Hoving, griffier van de Staten der Provincie Groningen, en diens echtgenoote Alegonda Woldringh. Aan dezen bracht de nieuwe woning geen geluk. De fraaie, van godsvrucht sprekende opschriften mochten voor hem er niet in vervulling gaan, want reeds in het volgende jaar werd hij, door de toen te Groningen heerschende épidemie getroffen, van uit zijn nieuwe woning grafwaarts gedragen.
Een nieuwe geleerde voerde er daarop zijn echtgenoote binnen. In 1827 werden de hoogleeraar Sybrandus Strating en zijn vrouw, Geertje Gersonius, de bewoners. Deze echtelieden bleven er gevestigd tot het jaar 1841.
Toen was Strating gestorven en zijn overlijden was de oorzaak van de komst van Mr. Cornelis Star Busman lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, in huwelijk hebbende Anna Margaretha Emmen. Wederom was het slechts een verblijf van niet zeer lange jaren.
In 1859 volgde op genoemde echtelieden Mr. B. van Roijen, burgemeester van Groningen, later notaris, rechter en gedurende langen tijd lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, gehuwd met Maria Josina Johanna van der Hagen de Geep, afkomstig uit Bergen op Zoom. Tot zijn dood in 1893 bleef deze er gevestigd.
Daarop deed zijn weduwe het bezit over aan den koopman Joseph Biegel, kassier en lid van den Gemeenteraad. Onder diens verblijf werd het achtergedeelte van den tuin aan het Noorderkerkhof als een afzonderlijk erf verkocht en bebouwd.
Op Biegel volgde Mr. Jhr W. W. Feith, zonder beroep, gehuwd met de laatste afstammelinge van het bekende geslacht Polman Gruys.
Van dezen ging het huis over op den heer van Fenema, luitenant-kolonel buiten dienst, gehuwd met jonkvrouwe Quintus, die het sedert een acht- à tiental jaren bewoont en de bijzondere vriendelijkheid had ons voor geruimen tijd de aankomsttitels, op het zeer fraaie huis betrekking hebbende, ter inzage te geven. Aan dezen zij te dezer plaatse dan ook een woord van welgemeenden dank gebracht; hierdoor is de over de geschiedenis van deze woning liggende onbekendheid thans opgeheven.
De reden, waarom woningen als de onderhavige zoo veelvuldige overdrachten aanwijzen, zal men voor een groot deel moeten zoeken in de min of meerdere kostbaarheid der bewoning.
Aan den eisch van welstand voldoen weinig jonge menschen; meestal waren de bewoners dan ook den middelbaren leeftijd gepasseerd, toen zij zich de weelde van een dergelijk verblijf konden veroorloven.
Wel boogt het onderwerpelijke huis Ossenmarkt 5 niet op een dergelijk bewogen bestaan als het naburige huis van den rijken “Bengalees”; — is steeds een rij van weinig opspraak makende stadsburgers binnen zijn muren gevestigd geweest, – in bouwkundige beteekenis, in kunsthistorische waarde overtreft het de grootere woning ongetwijfeld.
Moge het nog lang een sieraad voor de stad blijven.
___________________________________________________________ |
In 1985 was in de Ossemarkt gevestigd de Groninger Borgenstichting gevestigd.
10-04-1985: Dr. Fop. I. Brouwer haalt in zijn artikel over “stinzenplanten” Professor J. A. Uilkens aan.
___________________________________________________________ |
Naar Professor Sijbrandus Stratingh
Naar Jacobus Albertus Uilkens | Dominee en Professor