Groninger Dracht 25-03-1966 Artikel W. J. Eelssema over afschaffing oorijzer

[tabel id=81 /]

25-03-1966 Nieuwsblad van et Noorden, vrijdag

GRONINGER KLEDERDRACHT NU MUSEUMSTUK
Vrouwen belegden vergaderingen om het oorijzer af te zweren

Wie schetst mijn verbazing, toen ik onlangs bij het Nederlandse song-festival op de televisie onder de juryleden een dame gekleed in de oude Groninger klederdracht zag.
Les extrêmes se touchent. Een modern verschijnsel als een song-festival en de Groninger klederdracht.
Waarom het toen gedragen werd zal wel een onopgelost raadsel blijven, want dit jury-lid vertegenwoordigde toch zeker niet het vooruitstrevend gedeelte van de Groninger bevolking: de vrouw. 
De Groninger dames hebben daarvan vroeger reeds blijk gegeven. Toen het vraagstuk „klederdracht of niet” steeds urgenter werd en de dames tenslotte liever meededen aan de mode dan aan het volgen van de oude tradities, opgesloten in de klederdracht. 
Het begon met het in-de-ban-doen van het oorijzer. 
Dat niet alle dames hieraan meededen mag wel blijken uit het feit, dat ds. Westendorp van Losdorp zijn benoeming als hoogleraar in Leiden niet aannam, omdat zijn vrouw bezwaren had daarheen te vertrekken, toen zij hoorde, dat de dames daar het oorijzer hadden afgezworen.

Wanneer men echter weet, wat er zoal gevraagd werd, om het oorijzer te dragen, dan kan men zich indenken, dat de dames er tenslotte bezwaar tegen hadden, het nog langer te doen.
Allereerst werd de „hoarbaand” omgedaan. Deze band, 3 cm breed, werd drie keer om het hoofd gewonden, zodat er geen haartje meer buiten stak.
Hierover kwam de witte ondermuts met het daaraan vastgenaaide zijden of katoenen langet (leget). Dit laatste was een brede strook, die van het ene oor tot het andere over de nek hing.
Hierover werd de klödde (klöt, uit het Franse calotte) gedragen, een nauwsluitende muts van zwart satijn of zwarte zijde.
Waarna het oorijzer kwam: een gouden, zilveren of koperen kap, soms breed, soms smal van achteren. Al naar de welstand van de bezitster.
Tenslotte kwam over het oorijzer de flodder-muts. Zonder flodder-muts heette het dat „‘t ol mens in bloot ooriezer laip“. De flodder-muts was van fijne kant en werd aan weerszijden van het voorhoofd getooid met gouden, vaak van juwelen voorziene spelden. Een enkele keer zag men ook een versiering in goud met „jewail” in halvemaan-vorm midden op het voorhoofd, zoals de Friezinnen die droegen. Burgerrecht heeft dit evenwel in Groningen nooit veroverd.

INTERESSANT EN VERMAKELIJK is in dit verband het relaas, dat Johan Winkler in jaargang 1871 van „De oude tijd” gaf. Hij vermeldde, dat 1856 in de geschiedenis van het oorijzer een grote rol speelde. Toen begon een anti-oorijzer-campagne, die haar centrum vond in het weelderige Oldambt, waar de boerinnen tot de Franse mode en tot het losse haar overgingen.
Pioniersters waren de „mouders” of vrouwen der hofkapiteins, die vaak hun mannen op zee vergezelden en er weinig voor gevoelden in vreemde havens door Jan-en-Alleman te worden aangegaapt.
De vrouwen van Winschoten, Hoogezand-Sappemeer, Veendam-Wildervank, Oude- en Nieuwe Pekela belegden vergaderingen waarin tegen aloude traditie („Hou je aan de ijzerdracht / Anders word je uitgelacht“) besloten werd, het oorijzer af te zweren.
Als motief gold daarbij de ook in deze gewesten plotseling zich verbreidende migraine of „schele” hoofdpijn. Vele geneesheren werden te hulp geroepen om vanwege de „allerieselijkste kopzeerte” hunner eega’s de mannen af te brengen van hun oorijzer-liefde. 
Een opzet, die wonderwel slaagde, vooral ook, omdat sommige dominees een actieve rol in deze strijd vervulden. Van hen moet vermeld worden de emeritus evang. lutherse predikant J. J. Bange, die — op den weleerwaarden leeftijd van „twaalf bij zestig jaar” — er als volgt op los rijmde: 
„En wie een kus van u begeert- 

Als gij u quasi soms verweert, 

Dien brengt gij in het grootst gevaar, 

(Meer nog dan ook het losse haar) 

Dat hij zich aan uw stiften schrabt 

En ‘t vel van neus oi wangen krabt.

Er ontstond tussen dominee Bange als voorvechter van de draagsters van het lange haar en de verdedigers van de historische oorijzerdracht een heftige polemiek.

Zeer illustratief zijn de titels, die Johan Winkler in jaargang 1871 van „De oude tijd” mededeelde:

I. Het vaarwel aan de oorijzers, door J. J. Bange, Emeritus Predikant te Sappemeer-Winschoten, bij E. Verwer, 1856. Tenminste driemaal gedrukt.

II. Wederwoord. Dichtregelen, vervaardigd door M. te Groningen, naar aanleiding van het vaarwelaan de oorijzers door J. J. Bange, em. ev. luth. pred. in Sappemeer-Groningen H. Geertsema Jr. 1856.
III. Hernieuwde oorlogsverklaringen aan de oorijzers, naar aanleiding van het wederwoord van M. In zes zangen, door J. J. Bange, em. ev. luth. pred. te Sappemeer-Winschoten E. Verwer.
IV. Bombardement uit het oorijzerbastion op de hernieuwde oorlogsverklaring van J. J. Bange, em. ev. luth. predikant te Sappemeer- Groningen H. Geertsema Jr. 1856.
V. De laatste uitval uit de bomvrije citadel, gerigt tegen het oorijzerbastion, gevolgd door militair muzijk, door J. J. Bange, em. ev. Luth. predikant te Sappemeer-Winschoten, E. Verwer.

Hoewel met dit geschrijf de doodsklok werd geluid over het oorijzer, kunnen we momenteel alleen maar glimlachen over deze vermakelijke strijd.

HET MINST VAN DE MODEZUCHT, — hoe kan het anders — had de kleding der mannen en die van dienstboden en arbeidersvrouwen te lijden. De klederdracht der oudere mannen was vaak deftig: hoge hoed met „slipjaaze“, „kuutboksem” en schoenen met gespen. Veel origineels viel hier vergeleken met de klederdrachten elders, niet te bekennen.
Voor iets uitzonderlijks had en heeft het manvolk uit Groningen weinig belangstelling. (?!)
Voor de jonge kerels kende men o.a. de „wamkes” (wambuizen), kledingstukken, grote overeenkomst vertonend met de zogenaamde „klettervesten”. Met dit verschil echter, dat ze aan de hals aansloten en soms ruime mouwen hadden, die door een boord rond de pols waren verbonden. Deze wamkes waren vervaardigd uit vijfschacht. De knoopsgaten, boord en, indien aanwezig, de zakken waren soms met rood koord afgezet.
Bij de dienstboden en arbeidersvrouwen trof men vaak de romkes aan. Zeer eenvoudige kledingstukken, zonder mouw, vervaardigd uit gekleurd vijfschaft en met gekleurd boorlint gegarneerd. Deze romkes waren aan de hals gesloten. Soms echter vertoonden zij vierkante halsopeningen.
Dan werd een halsdoek gedragen, gevouwen in een driepunt. De twee punten voor de borst werden dan bij het kledingstuk ingestopt 
Vaak werden op dezelfde wijze doeken bij het werk gedragen, waarbij de punten door een ring werden gehaald. In de winter droegen de vrouwen in plaats van het bont-geruite een zwart-wollen schort Ook de „blauw-witte” onderrok was algemeen.

AAN GROTE VERSCHILLEN was de klederdracht der rijke boerinnen onderhevig. De stoffen waren van verschillende tinten en patronen. Men zag zogenaamde „baaiskes” (of: boiskes) met lange schoten, jakken bijna zonder schoot, korte, lange, driekwarts mouwen en pofmouwen. Ook de mode liet zich hier gelden: rokken met kleine en met grote schortjes, enz. 
Veel regelmaat en het uniek-Groningse kwam niet steeds aan het woord.
Wat wel ongewijzigd bleef waren de Groninger mutsen en oorijzers — hiervoor omschreven — en de fraaie omslagdoeken. De vaak prachtig bewerkte, lichte omslagdoekjes, waarvan de punten onder de ceintuur van het „baaiske” of over elkaar gevouwen op de borst hingen, waren bij het feestkostuum eveneens algemeen, gelijk de sierlijke beugeltassen, die prachtige staaltjes van handwerkkunst te zien gaven. Vele omslagdoeken zijn nog op de boerderijen aanwezig. Ze doen dienst als divan- of als schoorsteenmantelkleed. Prachtige doeken met vaak zeer bijzondere patronen en daarbij van een onverwoestbare kwaliteit. Ook werden ze als bescherming tegen de kou gedragen, zoals door de minder-gesitueerden het wollen omslagdoek. De Groninger klederdracht, nu tot museumstuk geworden, wordt nog slechts bij uitzonderlijke gelegenheden gedragen. De Zandeweerster Dansgroep maakt er zeer terecht een goed gebruik van. Maar laat het daar dan ook bij blijven. Daar kan men het waarderen. En is men blij met dit brokje historie. W. J. EELSSEMA.

Wit kanten mutsje, dat over het oorijzer werd gedragen, de floddermuts genoemd

foto Echtpaar in klederdracht, 50 jaar geleden.

foto Bejaarde vrouw uit Groningen met “kralen en gollen slot”.

[tabel id=81 /]
Naar Groninger Dracht e.d.