Groninger Dracht 20-06-1959 Recensie “Reünie van het voorgeslacht” Leeuwarder Courant 

___________________________________________________________


20-06-1959 Leeuwarder Courant, zaterdag

In Groninger museum 
Reünie van het voorgeslacht: 200 Groninger familiestukken
(Van een onzer redacteuren)

Wie fraaie schilderkunst wil zien, is op de tentoonstelling „Reünie van het voorgeslacht” in het Groninger museum voor Stad en Lande gauw uitgekeken. Want van de ruim 200 schilderijen en pastels, die in een viertal zalen zijn opgehangen en die stuk voor stuk een Groninger boer, koopman of intellectueel uit de vroege 19de eeuw tonen, zijn er maar enkele, die onder de portretkunst gerekend kunnen worden. En dat zijn dan niet eens de meest aantrekkelijke.
De aardigste doeken en prenten, die hier uit Groninger en niet- Groninger familiebezit zijn samengebracht, wortelen nog half in de volkskunst en schijnen soms gemaakt door reizende „portretteurs”, die hun naam zelfs niet op hun werk hebben vermeld. Maar waarschijnlijk waardeert de gemiddelde bezoeker zelfs dit half-primitieve element in de vele portretten maar nauwelijks; het is zeker niet toevallig, dat bij ons bezoek aan deze expositie er zoveel (meest oudere) dames waren, van wie verschillenden zich in levendige discussies begaven met betrekking tot eigen voorouders dan wel tot het nakroost van sommige, op deze zwijgende reünie aanwezigen.
In een overwegend agrarisch gebied als Groningen blijkt ook anno 1959 het gevoel voor sibbe en geslacht, voor eigen stamverwantschap en familievertakkingen nog zo sterk te leven, dat de steeds op frisse initiatieven bedachte museumdirecteur Jos de Gruyter voor deze merkwaardige tentoonstelling alom brede en verheugende medewerking ontving.

Men zou zo ogenschijnlijk denken, dat een verzameling van 222 portretten van min of meer deftige, stijve, conventionele voorouders uit de tijd van de Camera Obscura, de Tiendaagse veldtocht, de eerste spoortrein en de Aprilbeweging (zo ongeveer) een saaie aangelegenheid zou zijn. 
Maar de werkelijkheid is anders.
Door de rangschikking van de portretten, door ze spaarzaam af te wisselen met zaken, die op de afgebeelde mannen en vrouwen van Stad en Ommeland betrekking hebben, door in de modern opgezette smaakvolle catalogus vele bijzonderheden omtrent de geportretteerden en de voornaamste portretteurs te vermelden, wordt deze Reünie een genealogisch maar ook cultuurhistorisch bijzonder levende aangelegenheid, waar vooral de Groningers en kenners van Groningen bekende namen zullen terugvinden, ditmaal vergezeld van een konterfeitsel van dragers of draagsters.

Wij zijn niet voldoende thuis in de Groninger families der vorige eeuw om bij elk portret verrast op te kijken en zoiets te mompelen als: aha, is dat nou (die of die). Maar ook de niet-Groninger zal toch met interesse kennis nemen van de gelaatstrekken van een Geert Addens, boer te Bellingwolde (1800—1867), van de verschillende landbouwers uit de familie Doornbos, van Groenevelds en Winters, van Zijlema’s en Nannenga’s van de grote Geert Reinders (1790—1869), de boer van Groot Zeewijk te Warffum, van Wiersema’s en De Waards en van zovele anderen, die zijn samengebracht in de rubriek: Zij die omgingen met akker en vee.
En hoe leven de namen van hen, „die omgingen met schepen en hout” nog na in nakomelingen, die vaak belangrijke posities in het huidige Groninger leven bekleden. Wij denken aan de zeilmaker Pieter Brons van Oude Pekela (1769 — 1860); de Oost-Indiëvaarder, kapitein en reder Jacob Hazewinkel, van Veendam (1792 — 1846); aan de kapitein landbouwer Jurjen Jurjen Koerts (1771 — 1823); aan de Van Linges en de Roggekamps, aan de Veendammer Jan Wilkens (1795 — 1858). 
Ook „zij die omgingen met boek en pen” zijn nog niet allen vergeten: de Kunsten, de Konings, dominees als Van der Tuuk of Uilkens.
Wie met Friese ogen de expositie bekijkt, valt het op, dat de Groninger boeren, fabrikanten en kooplieden vrijwel niet aan deze zijde van de Lauwers hun echtgenoten hebben gezocht. De Friezen en Friezinnen zijn te tellen. 
Toch zal de Friese bezoeker met belangstelling verwijlen bij de portretten van de onlangs in deze courant beschreven Teenstra‘s van wie hier vertegenwoordigd zijn Pieter Dirks (1789 — 1862), diens (Friese) vrouw Janke Djurres Siccama (1792 — 1822) en de vermaarde Marten Douwens Teenstra (1795 — 1864), van wie ook een keur van geschriften en zelfs een stuk handschrift ligt uitgestald. 
Verder hebben wij in Amerentia Gonggrijp (geboren 1741) de Friese vrouw ontdekt van ds. Wigerus Martini, die van 1774 tot 1804 in de Bierrumen stond en van wiens dochtertje Jitske Catharijna ook een pastelportret aanwezig is.
Dat deze reünie ook kostuumkundig haar betekenis heeft, ligt voor de hand.
Ter illustratie van de onlangs door dr. A. Wassenbergh geschetste ontwikkeling van de z.g. Duitse muts, in Friesland in de 18de eeuw zeer populair, kunnen de portretten van genoemde Amerentia en Jitske Catharijna worden aangehaald, die deze Duitse muts op het bijna belachelijke hoogtepunt van haar ontwikkeling tonen: 1791. Dan is het einde van dit kledingstuk ook gauw in zicht.

Zo valt op deze interessante tentoonstelling in verschillend opzicht veel te zien en voor hen, die de 220 tot hun voorouders of aanverwanten mogen rekenen, ook veel te beleven. Zij hoeven alleen maar te kijken naar die grote foto van een Hogelander herenboer (omstreeks 1890?), die zich bij een of andere feestelijke gelegenheid met al zijn talrijk personeel — timmerman en verver incluis! — „achter deur’n” heeft laten vereeuwigen. Niet alleen folkloristisch of genealogisch, maar ook sociaal gezien is dit een merkwaardig en veelzeggend beeld!.

___________________________________________________________

Naar Groninger Dracht e.d.