Brief 25-12-1861 Willem Beukma

___________________________________________________________
 Johanna G. Beukma, Baflo. 

Plainfield den 25 Dec. 1861.
Geliefde Johanna ! 

Uwe aangename brief van den 15 Oct. moet nodig eens weer te worden beantwoord, temeer nog, daar wij gisteravond opnieuw schrijven ontvingen van Nanninga & Antje, ’t welk ons onze verpligting aan u te sterker herinnert. Hartelijk verheugen wij ons, lieve zuster, over u aller gezondheid; ook het schrijven van Nanninga & Antje luidde in dit opzigt gunstig, hoewel anderen van onze bekenden, waaronder ook onze geachte vriend Bruins, weder naar een volgend bestaan ons zijn voorgegaan. wij zijn alle welvarende ten minste, zoover wij zulks zouden kunnen hoopen. Hillechien behoud nog altijd hare tederheid in de keel, die bij iedere ligte koudevatting haar weer herinnert dat zij op haar hoede moet zijn, zonder dat ik juist moet veronderstellen dat het haar zeer hinderlijk is, verder dan eenige gedachte van bezorgdheid.
Zij heeft anders tot aan voor korten tijd eene meid gehad, die haar zeer goed beviel, en die zij ook zou behorenden, doch die kreeg trouwenslust (een kind van 16 a 17 jaar) en nu heeft zij aanstonds geen lust om weer een nieuwe te beproeven.
Het is hier doorgaans maar een proef met dat volkje; vele zijn voor de kost te duur, en meer leed dan lust.

Ik dank u, lieve zuster, voor de aandagt die gij toewijd aan de toestand van onze staatsomstandigheden, doch onze (uwe en mijne) gedachten daaromtrent loopen wat uiteen; gij zegt, verstond ik niet meer van de kunst van oorlogen, dan had ik het gevegt niet ondernomen, enz. 

Ik wil trachten u de zaak eens duidelijk en onpartijdig voor te stellen, ook ten behoeve van onze geliefde broeder Nanninga; ik geloof dat gij daarvan bij u een valsch denkbeeld hebt. Stel u voor, ik bezit en bewoon een huis en erf, en heb en geniet daarop zekere regten, zoo als ieder ander, in het bezit van een gelijksoortig stuk goed. Ik heb een boosaardigen vijand; hij tracht mij in mijne regten te bekorten: hij verongelijkt mij, hij beledigd en besteeld mij doch ik, gedachtig aan de lessen van den edelen Nazarenen, beantwoord zijne wandaden met toegevendheid, en tracht hem in eenen vriendelijke geest van de verkeerdheid van zijn gedrag te overreden; ik heb van natuur en volgens overtuiging van mijne zedelijke verpligting een tegenzin in harde middelen om mijne regten te verdedigen. Doch mijn vijand laat niet af; hij is wreedaardig en bloeddorstig; hij valt aan binnen mijne huisdeur om mij eene ligchamelijke kastijding toe te brengen.
Wat zal ik?
Ik rep mij en weer mij om te verdedigen, doch ziet, mijne partij is op boosaardigheid afgerigt, en ik slaag niet ten volle naar wensch om mijn ligchaam tegen zijne woede te beschermen. Gij komt er bij, en gaapt op mijnen bebloedde kop, en zegt: o, hoe jammerlijk hebt gij u laten aftoffelen: had ik niet meer van de kunst van vegten verstaan, ik zou waarlijk de strijd niet hebben ondernomen!
Valt er nu verder niets meer voor mij te doen dan mij maar aan de blddigheid van mijnen vijand over te geven? Neen, waarlijk, ik ben bewust van de regtvaardigheid van mijne zaak, en vertrouw gerust dat het burgerlijk gerigt mij in mijne regten zal beschermen. Lees in mij, ons Federaal bestuur – in mijnen vijand, de zuidelijke opstand. 

Zoo ook met onze staatsomstandigheden: wij zijn ten volle bewust van de regtvaardigheid van ht doel van ons bestuur, en al mogen tijdelijke tegenspoeden ons bejegenen, wij zijn bemoedigd in het opzien naar een hooger bestuur, dat zeker ter regter tijd de regtvaardige zaak zal beschermen, en uit de wanorde vrede en welgezindheid zal doen te voorschijn komen. Het is waar, de tijd ziet donker uit, onder de invloed van dezen goddelozen opstand, en dan nog de Britsche regering, immer op boosaardigheid en een valsch idéé van eigenbelang bedacht, jegens ons eene dreigende houding; doch de nationale moed is geenzins verflaauwd; over een halfmillioen manschappen zijn heden onder de gelederen, en wij merken nog naauwelijks dat de bevolking eene verdunning heeft ondergaan. Lezen wij de geschiedenis van de Nederlanden, ons dierbaar geboorteland: tagtig jaren voerden zij eene gedugte strijd met eene natie, toen eene der magtigste van Europa, en nimmer meer dan juist gedurende die tijd maakte het landje zulke reuzen schreden tot welvaart, eer en aanzien: nimmer leverde hetzelve zoo vele mannen en vrouwen van uitstekende kunde en bekwaamheid. Ik zou verder kunnen uitbreiden over de reden van den voorspoed in deze omstandigheden, doch ruimte ontbreekt mij. 

O, lieve zuster, laar ons over den loop der omstandigheden gerust en tevreden zijn, nadat wij naar ons eerlijk inzien het goede hebben gezogt bevorderlijk te zijn; ik heb geen zorg over den eindelijken uitslag. 

Ik zie uit het schrijven van broeder Nanninga, dat gij lieve zuster met een bezoek zijt vereerd geworden van Douwe Teenstra; ik wil eenige regels aan hem hierbij voegen, en verzoek u of Nanninga dezelve in een couvertje te doen en aan hem te adresseeren. Ik weet niet waar hij zich ophoud. Wat zal Douwe nu aanvangen? Zou er niet een of ander meid voor hem zijn met een goed kapitaal die haar hart, en vooral hare beurs, voor hem zou willen openen, opdat Douwe dit aarsch toneel op sloffen zou kunnen doorwandelen? Voor zoo iets zou Douwe bij uitnemendheid geschikt zijn; verder ken ik in hem gene uitstekende eigenschappen. 

Ik denk dat neef Remmert Borgman zijne plaats heeft verkogt; verleden Zondag was het nog niet vast, maar denk toch dat het tot uitvoer zal komen; dan denk ik dat zij zullen vertrekken naar het westen, Broeder en zuster Aapkens hebben hunne plaats ook verkogt, alles behalve 20 acres, waarop stiefmoeder een hipotheek heeft van $ 1.000. Hoe zeer zouden wij hebben gewenscht dat vader tenminste nog dit aan zuster zou hebben afgestaan, doch niets scheen hem te vrede te kunnen stellen dan haar het volle bezit te geven van al ons vaders en moeders geld en goed. Hij had echter in zijn testament nog bepaald dat al het goed hetwelk zij niet benodigd zoude zijn aan zuster en mij zoude worden afgestaan, doch in plaats daarvan verkoopt en geeft zij het weg aan anderen. Wij hebben er nog geen enkel stuk van gezien. Broeder en zuster Aapkens denken te vertrekken naar de staat Illinois, alwaar zij door ruiling van land bij La Fayette in bezit zijn gekomen van 240 acres prairie land. 

Schrijf ons eerlang eens terug; indien het nog tot oorlog mogt komen met Engeland dan kon de brievenverzending wel eens tijdelijk afgebroken zijn. 

Gedenk in liefde uw broeder Wm. Beukma

___________________________________________________________

Willem doelt op de Amerikaanse Burgeroorlog die begon op 12-04-1861 en eindigde 13-05-1865. 

___________________________________________________________

Douwe Marten Edsges Teenstra was een zoon van Marten Douwes Teenstra  en Gezina Debora van der Leij
Pas in 1885 huwde Douwe. Zou Gezina voldaan hebben aan de door Willem Beukma bedoelde “geldzak”?

Douwe Marten Edsges (Martens) Teenstra, zonder beroep bij overlijden, * 04-10-1824 den Andel, huis No 103, † 20-05-1902 Groningen, 77 jaar x 27-05-1885 Groningen Harmanna Maria Lappenberg, * 07-03-1845 Ter Apel, 14-06-1924 Groningen, 79 jaar

Bruidegom 60 bruid 40 jaar
Getuigen huwelijk: Aries van der Leij, 26 jaar, zonder beroep, neef bruidegom; Jan Wolter Lieftinck, 78 jaar, emeritus predikant, oom bruid; Hemmo Wilhelmus Hemmes, 57 jaar, houthandelaar, zwager bruid; Karel Maurits Hamer, 38 jaar, fabrikant, zwager bruid; allen wonende te Groningen 
Ouders Douwe: Marten Douwes Teenstra  en Gezina Debora van der Leij
Ouders Hermanna: Everhardus Arnoldus Lappenberg, predikant x Maria Alegonda Lieftinck 

Getuigen geboorteaangifte Douwe: Jan Reintjes Vos, 62 jaar, landbouwer, wonende den Andel en Jacob Geerts Rozema, 42 jaar, landbouwer, wonende den Andel 
Aangevers overlijden Douwe: Roelof Mekkes, 82 jaar, leedaanzegger en Pieter Westerhof, 38 jaar, klerk, beide wonende te Groningen 
Getuigen geboorteaangifte Gezina: Jan Jans Reints, 34 jaar, landbouwer, wonende Vlagtwedde en Hindrik Jans Bomekamp, 40 jaar, veldwachter, wonende Vlagtwedde 
Aangevers overlijden Gezina: Nicolaas Wildeboer, 61 jaar, leedaanzegger, wonende Groningen en Taeke Henstra, 44 jaar, klerk, wonende Groningen 

___________________________________________________________

Naar Brief 15-09-1861
Naar Brief 30-04-1862 
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma