Brief 1858 Hillechien; na 24-01-1858

___________________________________________________________

[De brief is geschreven na het overlijden van Michiel Jenes Sijtsma]

Geliefde Broeder en Zusters ! 

Gij zult misschien al eenigen tijd te vergeefsch naar schrijven van ons uitgezien hebben, evenals ook wij, en het heeft mij nu allang berouwd dat wij niet dadelijk den laatsten brief van u waarde broeder, die onze zoo zwakke hoop op het herstel van onzen dierbaren Broeder geheel vernietigde, beantwoord hebben.
Het treurige berigt kwam ons wel niet onverwagt, maar toch als het komt kan men haast niet gelooven dat het werkelijk zoo is, en nu nog kan ik mij maar niet voorstellen dat onze ouderlijke wooning geheel verlaten is, of althans spoedig zij zal, door ons allen die zooveel lief en leed daar tezamen beleefd en ondervonden hebben.
Laat dit ons echter niet te zeer bedroeven want wij kunnen toch den loop der dingen niet stremmen, en moeten berusten in de beschikkingen van het wereldbestuur dat regeert met wijsheid en liefde, ver boven onze bevatting. Of het goed voor onzen dierbaren Broeder geweest ware zoo hij langer hier op aarde geleefd had weten wij niet, doch het is veel beter, hoewel het verlies er te zwaarder omvalt, dat hij nu werd weggenomen aan zijne geliefde betrekkingen, dan wanneer hij eerst door een verkeerd levensgedrag; de achting en genegenheid die hij nu in zoo ruime mate genoot, verbeurd had, en die bewustheid met zich nam dat hij zijn leven slecht besteld had.
Laat ons dan zijn voorbeeld volgens mijne geliefden en ook tevreden zijn en besteden onze tijd naar ons vermogen en de omstandigheden op de beste wijze, wij kunnen, tot bevordering van ons eigen genoegen en dat van hen die ons dierbaar zijn, dan leven wij niet te vergeefsch. 

Met genoegen zagen wij uit Johanna’s brief dat Nanninga wel haast genegen was het houtstek te Baflo te koopen, ik wenschte wel dat gij dat maar deed, en stel mij ook voor dat het eene goede gelegenheid is, wat had gij dan veel steun en genoegen aan elkander, en ook aan de andere familie waarmede gij nu toch maar zeer weinig verkeren kunt. Ik hoop hartelijk en vertrouw dat gij elkander zooveel genoegen zult verschaffen en bijstand bieden waar het noodig is, als in uw vermogen is, en ieder voor zich zelf trachten het leven zoo genoegelijk is, en het overige wat niet in ons vermogen is te veranderen, overlaten aan het bestuur van God. Wij verlangen schielijk van u te hooren vooral ook hoe het met Roeline gesteld is; ook ben ik zeer verlangend naar brieven van Johanna en Antje. Wij bevinden ons alle vier wel en zijn dit den geheelen winter geweest wat wij wel als een groot voorregt mogen erkennen. De oudste dochter van Albert is nog bij ons en blijft misschein nog een jaar hier bij ons. 

Remmert Borgman en zijne familie zijn ook wel, hij is hier eergister nog even geweest, Gezina (Jantjes zuster) woont hier in Plainfield.

Wij hebben een zeer gematigd winter gehad en nu beginnen zich boomen en planten wat te ontwikkelen, ik hoop dat er maar geene tegenstooten komen dan zal alles wel schielijk in volle fleur zijn.

Onze kleine Luiktje is altijd goed en blij, en mag graag wat op hare beentjes huppelen op de school, zij is nu in haar zevende maand.
Cornelis is ook wel en heeft het vaak druk met spelen, wanneer het weer het toelaat is hij liefst buitendeurs met zijn gereedschap.

Gij zult ook wel veel genoegen hebben aan uwe lieve kleinen en ook Johanna zullen zij zeer veel stof tot genoegen kunnen verschaffen.
Ook Michiels lieve kinderen zullen haar steeds dierbaar zijn, en zoo ik hoop dra voor haar eenige vergoeding wezen voor het verlies dat vooral op haar naast naast Roeline neerkomt.
Doch hartelijk hoop ik (waarop ik ook wel durf vertrouwen) dat ze beiden sterke en troost zullen vinden, in de Godsdienst, die met den heilende invloed van den tijd het best geschikt is zulke wonden te verzagten en dragelijk te maken.

Ik heb straks ook een brief voltooid aan Mietje de vrouw van Oom, zij schrijft ons geregeld en altijd in eenen hartelijke deelnemende toon.
Zij schijnt altijd zeer gevoelig te wezen dat zij door hare aangehuwde kinderen zoo welwillend zonder afgunst als de vrouw van hunnen vader erkend word. Ik geloof dat ze zich genoegelijk leven en dan is het voor hen beiden een zegen.

Hartelijk hoop ik dat gij deze in welstand ontvangen zult, en dat gij allen en wij langen tijd verschoond mogen blijven elkander zulke voor ons gevoel zoo pijnlijke berigten te moeten meedeelen. Leeft gelukkig en tevreden en houd niet op ons in liefde te gedenken, gelijk ook gij door ons in liefde gedacht word. 

Groet ook bij gelegenheid onzen overige vrienden inzonderheid Oom van Kampen en grootmoeder en vele anderen die gij u wel voorstellen kunt. Schrijft ons schielijk en veel en groet ook Gerhardus. Het deed mij goed dat hij zoo hartelijke belangstelling in M betoond heeft.
Wanneer de winkel toch verkocht moet worden wenschte ik wel dat H. Reitsma en Bouke hem kregen, het papier is vol, vaart wel. Uwe Hillechien. 

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma