Brief 07-08-1863 Hillechien Beuckma

___________________________________________________________

Plainfield 7 Augs 1863 

Lieve Johanna ! 

Aangenaam waren ons uwe laatste letteren, en het portret dat gij ons toezend, o mijn lieve zuster ik herkende u nauwelijks eerst, en wat een verschil tusschen ons beiden, gij gezond en sterk en ik krachteloos en zoo mager als een struik.

Wij hebben hier nu zulke heete dagen dat men niet weet waar zich te keeren of wenden en dat is zeer afmattend, en het onophoudelijk rusten en weinig goede slaap, dit werkt alle te tezamen om mij terug te zetten, en maakt mij soms moedeloos of het mij wel vergund zal zijn te mijne geliefden hun mogten ontvallen, dan wanneer zij hier onder vreemden waren. 

En ook Willem zou daar zijne dagen met veel meer genot kunnen slijten dan hier, waar een man zonder vrouw, een ellendig leven heeft.
Ik zeg Willem dikwijls als ik niet weer beter, dan moet gij toch met de kinderen naar Holland gaan, doch hij denkt dat hij daar niet toekomen kon, en wenschte het toch zoo graag.
Ik ben zeker dat hij en onze kinderen schoon het voorvallen smartelijk zijn zou U ook welkom wezen zou en dat gij voor hen doen zou alsof ik er was, en zorgen en wezen eene moeder voor hen. 

Ik schei hier eerst uit, ik neem de morgen te baat want overdag is er aan geen schrijven te denken, dan heeft men genoeg te doen adem te scheppen, wij gaan nu uit rijden.
Farewell Hillechien 

den 11 Aug
Lieve Zuster ! 

Wij zijn nu weer eenige dagen verder en daar ik heden morgen nog al een weinig beter gevoel wil ik hier nog eenige regelen bijvoegen.
Het blijft nog altijd drukkend heet en onze kleine Menno is zoo geplaagd met de hitte en zweeren over zijn gezicht en hoofd dat het bedroefd is, het arme kind lijd er aan en weet niet wat te doen en is altijd lastig. 

Tante Mietje wil ons daar hebben om mij weer op te kweken en sterk te maken voor de reis naar U, ik weet niet hoever haar welmeenendheid te vertrouwen zou zijn, doch het lijkt mij wat gevaarlijk toe. 

Misschien dat het best kon, als allen maar wat van elkander overzien komen en wilden.
Zij schreef dat Reino al lang weer naar een man verlangde, als dat zoo is dan zeg ik arme kinderen! want dan zal het haar ook wel niet naauw steken wie of wat zijn krijgt. Arme Evert, hem zoo schielijk te vergeten! 

Ik schei nu maar uit, schrijft ons allen schielijk mijne geliefden en gedenkt onzer in liefde nu en altijd gelijk doet uwe Hillechien. 

Den 12 Augustus.
Wij zullen nu dezen maar wegzenden, gij zult wel verlangen naar berigt van ons.
Het voortdurende warme weer is voor Hillechien nadelig en zeer lastig; vandaar dat wij gedurende deze tijd niet veel op aanwinst van krachten kunnen rekenen.
Zij is evenwel zwakker geweest dan heden; dezen voormiddag hebben wij bijna 3 uren gereden; voor een veertien dagen was een uur haar lang  genoeg, en dan was zij meer vermoeid dan nu.

Indien wij kunnen beletten dat nieuwe koude vat, en indien zij des nachts goed kan rusten dan houd ik hoop op hare gedeeltelijke herstelling.
O hoe gaarne zou ik haar nog eens weer bij u brengen. God geve het! 

Mijn liefde, uw broeder.
Wm. Beuckma

___________________________________________________________

Naar Brief 17-04-1863 Willem Beukma 
Naar Brief 08-08-1863 Willem Beukma

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma