___________________________________________________________ |
Lancaster den 6 October 1868.
Mejuffrouw Johanna G. Beuckma, Baflo
Geliefde Zuster en kinderen !
Eindelijk ben ik weer zoo ver gekomen dat ik morgen vroeg van hier op reis zal gaan naar New York, en heb ik nu nog eenige oogenblikken tijd over om u nog eenige letteren van hier te laten toekomen.
Juist veertien dagen geleden verliet ik Odell, en nu hoop ik met veertien dagen op zee te gaan. Zoo alles dus gaat naar mijn bestek dan kan ik met een maand weer bij u zijn, maar zoo ik misschien mogt verkiezen om een zeilschip te nemen, dan duurt het wat langer, en kan dan zoo juist niet bepalen.
Ik word het rondzwerven al haast weer moede en verlang mijne kinderen eens weer te zien, en ook u en vele anderen hoop ik innig binnenkort weer in welzijn aan te treffen.
Het afscheid van mijne innig geliefde zuster viel mij gevoelig zwaar, evenals ook haar, en ook hare lieve kinderen waren mij dierbaar geworden en het bleek dat ook voor hen ons afscheid innig smartelijk was ook het opregt en opgeruimd karakter van mijn schoonbroeder kon niet anders dan mij bij mijn zes a zeven weeken verblijf nog meer voor hem te doen innemen en ik weet dat het hem groot genoegen zou hebben gegeven had ik kunnen besluiten den winter bij hen te vertoeven, en nog meer, zoo ik mij metterwoon bij hen mederzette; maar ik houd van geene onbedachte beloften, en heb er derhalve geene afgelegd.
Behalve bij de andere Groningerlanders nabij Odell, waaronder ook neef Remmert Borgman, hebben wij aldaar ook nog andere vrienden van mijne familie bezogt, en moet ik getuigen dat zij daardoor een meerendeels welopgevoed soort van bevolking zijn omringd zelfs voor hen eene welmeenende vriendenkring.
Hier te Lancaster vind ik nog de ouderen van vroeger, vriendschappelijk en opgeruimd, en stiefmoeder is ook een heel braaf mensch en opregt welmenend, en gaarne zoekt zij mij op alle wijzen genoegen te doen. Onze zaken hebben wij hier met onderlinge goedkeuring op een beteren voet gebragt. Stiefmoeder is tot alles geweldig wat redelijk is, en zelfs het onredelijke zou zij niet met kracht wenschen, maar zij heeft een goede verstandige raadsman, waarmede ik alles heb beschikt en beschreven.
Het verwondert mij waarlijk, en tevens is het eene teleurstelling voor mij, dat het er nu begint uit te zien dat ik van Nanninga en Antje geene enkele letterschrift zal ontvangen.
U dank ik lieve Johanna en mijn lieve Cornelis en Menno, dat gij mij zoo wel hebt gedacht. Gij hebt mij daarmede een groot genoegen bezorgd. Ook mijn waarde neef Klaas Borgman heeft mij niet vergeten, dankzij hem voor zijne deelneming.
Te New York hoop ik nog eens weer van u te hooren voordat ik op het groote water aan reis ga. Ik ben meestal welvarende geweest, maar gedurende mijn verblijf te Odell had ik eenige tijd een koortsachtig gevoel, en had ook geen eetlust en ik denk door den uitwerking der geduchte warmte die wij hier gehad hebben. Ik heb toen eenige Zuinine poeders gebruikt waarop ik weer beter heb gevoeld.
Ik heb nooit te voren zulk een overvloed aan perziken en druiven en andere vruchten beleefd als dit te Odell bij Aapkens het geval was. Ook niet ver van hier aan beide kanten, is het een groote wijnstreek; land wat vroeger bijna geene waarde had, word nu geschat op fabelachtige prijzen, alleen voor den wijnbouw. Over het geheel heb ik mijnen tijd hier in Amerika wel aangenaam doorgebragt, en naar ik mij voorstel ook niet zonder nut, daar ik in de behandeling der zaken die gedeeltelijk de beweegreden van mijn reis zijn geweest, naar goedvinden ben geslaagd, zoowel bij mijne vrienden te Plainfield als hier, en overal waar ik geweest ben hoop ik eene goede gezindheid jegens mij achter te laten.
Te Plainfield heb ik nog niet geheel gedaan; ik moet er nog even weer naar toe, maar denk het daar toch kort af te maken, en dan moet ik nog eenigen tijd besteden voor het uitkiezen en inpakken en op weg zenden van de voorwerpen voor het Leenster Genootschap, en ook heb ik nog eenige bestellingen van Aapkens en mijne zuster om vandaar hen toe te zenden, enfin, het kan wel zijn dat mij de tijd daar nog weer eer ontschiet als ik mij nu voorstel, maar ik zal zien wat ik kan; ik verlang op reis te komen want het loopt ook nader naar den winter.
Dit wordt een raren, haastige en onzamenhangende brief; ik heb ook allerhande afleiding – zoo even is de oude Heer Peyma nog even hier geweest om van mij afscheid te nemen, en zijn zoon Pieter, die met mij naar Odell is geweest, heeft zoo mijne koffer naar het Depot gebragt, alwaar die morgen met mij op reis gaat.
Zoo schoot mij van den laatsten brief van Cornelis in ’t zin dat het tijdschrift “the Children Friend” (ik meen dat het zoo heet) door mij bij Moerbeek in de Ebbingestraat is besteld, en dat mij beloofd is en voor te zorgen, maar zoo het niet gekomen is, wagt dan daarmede maar tot dat ik kom. In plaats van een jaargang van de Agriculturist denk ik haast een ander maandschrift te zullen bestellen, ’t welk ik denk dat voor u Cornelis, ook mooi zal wezen.
Wanneer ik nu weer bij u kom zal Jene al weer weg zijn naar school, ik zou hem anders gaarne eens weer hebben gezien, zoowel als ik u allen verlang weer te zien, uwe nichtjes ook, benevens vele anderen. Groet Aafke en Luuktje en Michiline van mij, en hunne moeder ook, bij gelegenheid juffer Tapper en juffer Paulina, die zullen u toch nog wel eens opzoeken.
Men zegt wel, voor eene groete koopt men niet veel, maar alle waarde is juist niet in guldens en centen te berekenen, en het is mij toch altijd eene aangename gedachte dat een welmeenend vriend mij eens met eene groete gedenkt; die heeft voor mij waarde hoewel ik die waarde juist niet tot geld kan brengen. Leeft met elkander gelukkig; ook Jantje gedenk ik daarbij en zend ik mijne groete. Dit is een haastig schrift, en kan dezen keer niet schrijven apart aan Cornelis.
Uwe liefhebbende Wm. Beuckma.
___________________________________________________________