___________________________________________________________ |
Plainfield den 3 Augst 1861.
Geleifde Broeder & Zusters !
Wij hebben alweder te lang terug te schrijven op uwe ons zoo aangename brieven. Ik had anders plan toen wij Johanna’s brief ontvingen mij dadelijk te zetten tot het beantwoorden daarvan als ook die van Nanninga en Antje, doch hiervan kwam niet, en zoo werd het weder achteruit geschoven.
Wij bevinden ons nu allen weder tamelijk wel, en de kleine Jan groeit goed van zijne koemelk, hij is altijd wel, en is een zeer goed kind, hij slaapt al sedert lang des nachts door zonder eenige behoefte, wat voor mij van belang is daar het mij niet best past ’s nachts op te staan om hem te voeden. Mijne gezondheid is nu nagenoeg zoo goed als altijd, uitgenomen eenig rheumatiek in de leden dat mij nog niet geheel verlaten wil. De hoest is zoo goed als weg denk ik soms, maar toch gevoel ik nu en dan nog. een klein overblijfsel van het ongemak in de keel van laatst winter, wat mij herinnert op mijne hoede te zijn. Zoo ik de volgende winter maar geen last weer krijg denk ik dat gevaar voor eerst ontweken te zijn met behoorlijke inachtneming. In allen geval, ik zal mijn best doen mijne gezondheid te bewaren en laten het overige aan God over; zonder mij het tegenwoordige te verbitteren door doelloze zorg. Ik denk hier nu veel ligter over dan wel vroeger, en dank God er voor, wat hebben wij toch voor al onze onmatige zorgen, bekommeringen enz?
Ik wenschte hartelijk dat Willem hier ook wat gemakkelijker overdenken konden, hij weet anders even goed als ik dat wij veelen hebben te gelooven en vertrouwen, dat ons dierbaar Luiktje nu beter af is, dan wanneer zij bij ons ware gebleven; en toch kan hij niet nalaten zich zelve te pijnigen met droefgeestige overdenkingen.
O mijne geliefden, laten wij trachten in alle omstandigheden het beste te doen, zoover wij kunnen beoordeelen, en laten het overige met berusting van Gods wil over, van Wiens liefde en wijsheid wij het beste mogen hopen.
Hebt gij bij u ook de komeet waargenomen? Dezelve is nog even zigtbaar hier, ruim vier week geleden was hij of zij regt duidelijk en schoon, doch niet zóó prachtig als die van voor drie jaar.
Wij hebben hier tegenwoordig een verschroeijende droogte, zoodat alles als er niet schielijk regen komt, verschroeid & verbrand. In verscheiden weken heeft het nagenoeg niets geregend, waardoor de vruchten slechte gelegenheid hadden te wassen, en veel te vroeg rijp werden. Nu heeft het koorn en de verbrande weidelanden groote behoefte, en als het niet schielijk komt word er van het koorn weinig in deze omstreken. Onze koeijen worden nu geregeld gevoederd, om ze nog wat op de melk in in ’t leven te houden, de boter is tegenwooordig zoo goedkoop als ’t nog niet geweest is zoolang ik hier ben 14 ct ld, en eijer ook ongeveer, vleesch als altijd 8, 10, 12 a 14 ct ld.
Het is goed dat wij de melk nog al meest verkopen want het is een slechte botertijd en daarbij zoo goedkoop, dit komt zeker voornamelijk van de oorlog.
Ik had anders nog altijd hoop dat het zuidelijke volk inzien zou dat hunne zaak met vechten niet gewonnen worden kon, doch van lieverlede schijnt het duidelijker te worden dat dit hun laatste plechtanker is, waar ze daar hopen de slavernij (hun afgod) in het leven te houden.
En daarom ook stellen ze alle middels in het werk, hoe gemeen, laag en verraderlijk ook, om het Noorden te overheerschen en benadeelen zooals ze tot dusver het nog altijd hebben kunnen doen. Het is jammerlijk dat er geen andere raad voor is, maar ze schijnen zich al lang geprepareerd te hebben dat dit hun toevlugt zou zijn, als het dreigen en bluffen mogt falen. Mogt het nu maar schielijk beslist worden dat ware te wenschen, doch waar is het einde nog? evenwel bekommert u onzentwege niet, wij zijn vergenoeg van het slagveld verwijderd, en vertrouwen dat de Voorzienigheid met de goede zaak zijn zal. Zoolang het duurt is alles natuurlijk zeer slap en lusteloos, behalve dat wat betrekking tot de oorlog heeft, doch dat komt alles vanzelf weer teregt, als het onweer uitgewoed en de lugt gezuiverd is. Het ergste is dat het zoo veele mensenlevens kost, en zooveel verwoesting berokkend; het meeste zijn die menschen te beklagen zooals er daar overal zoo velen zijn, die de zaken zooals ze nu in het zuiden gedreven worden tegen is, en toch wel gedwongen zijn er in te deelen. Het is voor dezulken het ergste, want deelen ze er niet in dan staan ze aan mishandelingen bloot, en verlaten ze hunne bezittingen dan worden die prijsverklaard.
Het is tegenwoordig alle dagen zoo warm, dat men haast niet weet wat met zich zelf te doen. Wij gaan nogal vaak eens rijden ’s achtermiddag, maar als het zoo heet is en het zand ook zoo stuift geeft dat ook niet veel.
Fruit is hier dit jaar zeer schaars, kersen en peeren zijn door de late vorst in de bloei vernield, en de appels vallen door droogte af, aarbeijen waren er ook niet veel, wij hadden zeer veele aalbessen en hebben hiervan nog verscheiden meer voorzien. Ik heb nogal een goede partij jelly gemaakt dat was mij verleden winter in de ziekte best bevallen, zoo gij dit ook beproeven wilt neem zooveel ponden suiker als bessensap, of liever wat meer suiker, en kook het tezamen 20 minuten of een half uur, tot het verkoeld een dunne gelei. Het is best de bessen niet meer dan rijp te hebben voor dit gebruik, zuivere suiker is natuurlijk de best.
Wij hebben nog al een goede partij druiven, ik hoop dat die rijp worden mogen, hebt gij ook druivenstokken? en mooie bloemen, heeft Grietje Bruins nog altijd evenveel met hare tuin en bloemen op? Het zou teveel tijd nemen om van alle punten in uwe brieven in ons schrijven weer melding te maken, denk daarom echter niet dat ze niet met belangstelling nagegaan worden, en schrijft altijd ook wie overlijden van onze oude dorpsgenoten of andere kennissen.
Ik hoop hartelijk dat Johanna zich de koorts wegdokteren zal, maar zij mogt de dokter ook wel wat gunnen.
Ik begin nu te vrezen dat wij de portretten van Nanninga en Antje niet krijgen zullen, het duurt nu zoolang.
Ik ben regt boos op neef Douwe, dat die onze deur zoo stil voorbijgegaan is, door zijne ellendige ergdenkendheid. Hij had ons geschreven, ik meen in Maart, juist toen wij er zoo droevig voorstonden, en omdat wij hem hierop nog niet teruggeschreven hadden, vond hij zich verpligt de vriendschap te breken zonder dat hij in aanmerking nam of er ook iets wezen kon dat deze onbeleefdheid wat verschoonlijkker maken kon. Het is waar, wij hadden dit eerder moeten doen, doch eerst door onze ziekelijke omstandigheden, en later door opeenhoopende drukten, was ’t er tot dusver overgebleven, hoewel wij er onderscheiden keer over gesproken hadden dat het wezen moet.
Regendagen zijn gewoonlijk Willems schrijfdagen en die hebben wij van ’t zomer niet gehad, wat ook nog eene gedeeltelijke oorzaak is. Hij schreef ons toen dat hij de reis naar Holl. vooreerst uitgesteld had en dit hadden wij later nog door gerugt bevestigd gehoord. Het spijt ons eventueel dat hij zulk eene hatelijke uitleg aan ons stilzwijgen gegeven heeft en ons daardoor ook beroofd heeft van zulk eene schoone gelegenheid om u een en ander te laten toekomen. Doch dat is nu weer niet anders.
Ik wenschte dat er gelegenheid was om u nu en dan nieuwspapieren te laten toekomen, dom. Rutgers zou u dezelve wel willen verduidelijken, dan kondet gij veel beter de zaken nagaan en beoordelen en ik stel mij voor dat het voor Z.E. eene aangename vriendschapsdienst zijn zou.
Wij lezen altijd de Newyork Weekly Times, dat een zeer gematigd blad is, de Tribune is overdreven gewoonlijk, en de Herald heeft lang eene Zuidelijke kleur gehad en is niet zoo goed te vertrouwen, de World is ook gematigd.
Ik schrijf dit omdat gij er in uwe courant berigten eenigzins naar oordeelen kunt. Dit zal wel een dubbele brief worden en als het gewigt het toelaat sluiten wij er misschien een klein caricatuur in wat in weinige woorden veel regt, en mij regt mooi voorkomt. De menschen waren hier bij het ontvangen van de eerste overdreven gerugten van het gevegt bij Bull & Run eerst wat, verslagen eigenlijk niet, maar ernstig en astonished doch dit duurde maar kort, en heeft ook weder zijn nut, daar het hun voorzigtigheid leert en wat meer op hunne hoede doet zijn. Het werd voor waar in de couranten geschreven dat de secessionisten de grond voor wijlen achter hun met buskruid ondermijnd hadden, om in geval ze verloren en vervolgd werden het Noordelijk leger op die manier te vernietigen. Als dit zoo is dan is [] deze tergstoot eene gezegende tusschenkomst der voorzienighheid.
Nu zult gij van deze dingen ook wel eerst genoeg hebben denk ik, schrijft ons schielijk eens weer, en neemt deze als aan alle belangstellenden vrienden gerigt aan. Nanninga is altijd zoo haastig, gij lieve Antje moet hem beduiden wat meer tijd te nemen zooals ik ook Willem.
Wij schrijven niet zoo vaak, laat ons dan een weinig meer tijd.
Weest allen in liefde gegroet van Uwe Zuster Hillechien.
ps Als wij eens weer een schrijvige bui hebben, zullen wij de pen ook nog eens, weer naar Neef & Nicht Dijkhuis rigten, ik hoop dat ze ons stilzwijgen niet op Douwe Teenstra’s manier opvatten. Adieu!
___________________________________________________________ |
Naar Brief 15-09-1861
Naar Brieven Klaas Jans Beukma en zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma