Brief 02-06-1849 Klaas Jans Beukma

___________________________________________________________

[onleesbaar]

en zegt dat de Herman binnen gelopen is, en na de gezondheidsvisitatie ondergaan te hebben, zooeven naar N. York verorderd heeft.
Gij begrijpt ligt dat onze pennen geen stip meer voortbragten; maar wij ons ogenbliklijk in beweging stelden om ons wat op te schommelen, en zoo vertrokken wij daar na weinige minuten van Jan Siersema vergezeld, om de eerste de beste stoomboot voor N. York aan boord te zijn doch te Tomkinsch vonden wij dat het niet de H. maar een ander stoomschip geweest was.
Behalve ons verlangen, is het in het financieel belang der komenden, dat wij hun bij de aankomst ontmoeten, verondersteld dat zij zich in alle gevallen hier enigen tijd zullen ophouden; dewijl wij hier in voorraad voor kamerruimte gezorgd hebben, en zij zich zonder oponthoud hier heen kunnen begeven, en zich dus enigermate in hun gewoon eigen huishoudelijk bezit kunnen herstellen, wat overigens niet half zoo kostbaar is als het verblijf in logementen. 

Het is nu de veertiende dag van Southhampton en wij kunnen hun dus ieder ogenblik tegemoet zien; R. is daarom op dit ogenblik naar Tomkinsch om te vernemen of zij ook de gep. nagt opgevaren zijn om hun dan ogenbliklijk met de stoomb. te volgen en hierover te brengen, zoo niet, dan gaat toch dezen nademiddag een van ons beiden naar N. Y. om daar zoo lang te blijven tot zij aangekomen zijn; ik zelve ook wil hen zoo gaarne bij de landing ontmoeten, en ga in alle gevallen morgen ook over, hoe gaarne zou ik mijne onvergetelijken u allen onder hen willen zien ! maar behoor ik mij niet tevreden te stellen? zou ik alles willen genieten wat mijn verlangen mij ingeeft? is dit niet ongeveer hetzelfde als de zugt van eenen vrek welke door het bezit van overmatig fortuin slechts opgewekt word om meer om alles te willen bezitten? zoo als wij den laatste veragten en bespotten omdat hij ten koste zijner even mensch een valschelijk voorgesteld geluk najaagd zouden wij immers ons zelve evenzooveel moeten beschuldingen indien wij het zoo geoorloofde, het heilig verlangen om het woorddelijk verkeer met onze dierbare betrekkingen te genieten onbeteugeld laten voorthollen.  Zoo als alle onze hartstogten ons noodzaakelijk zijn om mensch te wezen, kunnen zij ons ook tot het dierlijke doen afdalen; doch wat ik zeggen wil is, dat vrienden [] zoowel als geldzugt, zoo als zij in de beginselen één zijn ook in de gevolgen dezelvde verkeerdheid of misdaad kunnen worden indien men dezelvde door verkeerde middelen zoekt te [] of ziet een onzedelijk begrip, of liever, ziet de ingrijpende toevallen niet voor het oog houd waaraan ons geluksbejag onderhevig is. Wat zou men bijv. van zich zelven moeten denken wanneer men door paaijen of enig ander onder[], woordelijk middel zijn doel dan ook al bereikt, verondersteld dat het toeval de best mogelijke uitkomst voortbragt? Wat zou men gevoelen wanneer het omgekeerde plaats greep ? zou men in het eerste geval zich niet vrij gelijk gevoelen aan deze zijne vazallen op eene weder verloor? 

O ! neen neen mijn dierbaren ! ik wensch u waar ik ben, dit is alles wat ik zeggen zal, nu of nooit ! 

Den 7 Juni. 

Ik had mijn schrijven laten liggen, ben in N. Y. geweest in hoop dat ik daar de Herman zou opwagten doch eergisterenavond kwam ik hier weer bij mijne vrienden, en gisteren morgen om 6 uur kwam het verwagte schip binnen, en des agte namiddags arriveerde Willem en Remmert B. hier met Ietje en  kinderen en de vrouw van Evert en meid.

Dat vragen en antwoorden zich wild en verward over en door elkander kruisten begrijpt gij van zelve. Hoe gij waart? 

O ! Willem had een gedeelte van zijne portretten, had die van u bij zich. Antje, welke mij eerst in handen kwam, kende ik niet zoo veel voller en [] zij er uit. Ook gij Betje, tekend meer gezondheid dan ik heb durven hopen. [] Johanna en Hillechien kan ik ook wel aanzien dat zij in de laatste dagen de koorts niet gehad hebben, zoo als toen ik bij u was. Velen zouden om mijne beuzelagtigheid kunnen lagchen, en toch is het zoo, dat ik de portretten in mijn schik ben als een kind met zijn speelgoed. Ik had wel gewencht dat gij u wat vrijer en dus natuurlijker had laten voorstellen, doch ik weet ook hoe moeijelijk dit is. 

Betje heeft dunkt mij best van allen, aan mijne vermaning voldaan. Ook had W. oom Dijkhuis en G. Reinders bij zich; R. schijnt sterk te verouderen. W. is gister avond nog weer naar NY. gegaan om het overige gezelschap bij het ontschepen hunner goederen bij te staan, en vandaag met hun hier over te komen. Ik wagt met verlangen om allen te zien en te spreken, en brieven te ontvangen welke  hij gisteren niet alle bij zich had, die van Reinders, P. Dooijes en Do Rutgers heb ik reeds. Het doet mij goed dat ik bij menschen als uwen achtenswaardigen Do Rutgers nog zoo zeer in vriendschappelijke aandenking ben, breng hem en zoo de zijne, mijne hartelijke groete en dank voor  het geschenk wat bij mij de plaats vind en steeds zal blijven behouden waarvoor hij het bedoeld heeft. Het gerieft mij dat dit waardig vreedzaam huisgezin nog bij voortduring blijft lijden onder den harden druk waar onder ik hun verlaten heb. Die ongelukkige vrouw! hoe haatelijk heb ik gewenscht dat de hoop op beterschap welke destijds nog door de docters werd levendig gehouden zou verwezen lijkt worden! thans, bij de verdere verergering moet alle deze hoop geheel uitgedoofd zijn; aan welke spinneweb draden hangd niet ons leven en geluk; hoe onontbeerlijk is in zulke omstandigheden een vast geloof in de vaderlijke bedoelingen van eenen albestuurder. 

Het is nu in het vallen der avond en nog is W. hier niet met het overige gezelschap. Zij zullen hunne goederen nog niet besteld hebben en heden misschien niet overkomen, deze dag heb ik met praten en schrijven afgewisseld, en zal nu nog enige dingen schrijven welke ik later in de drukte wel zou kunnen vergeten. Truda is den 19 Apr. juist hare 26ste verjaardag van een zoon bevallen, en was bij mijn vertrek reeds enigen tijd weer op de been, en in hare gewoone gezondheidstoestand. Tjakko was ook vrijwel en de twee kinderen volmaakt gezond. 

Jan ook was wel zoover hij daarvoor vatbaar is. 

Kornelis heeft zijne laatste brief van eene plaats Saint Jozef genoemd den 20 Apr geschreven: hij was daar met zijn reiscompagnie drie weken stil geweest en hadden zij zich gedurende dien tijd bezig gehouden met alles voor de woestijn reis in orde te brengen. Kornelis had een kleine sein (vischnet) gebreid, anderen tenten gemaakt enz.
De oorspronkelijke Lafaijette compagnie van 10 persoonen, had voor de uittogt van St. Jozef een trein van vijf wagens, met twintig muilezels en vier ponie’s (Kidden) zij hadden velen der laatsten aan den weg voor muilen verwisseld, als proefondervindelijke geschikter voor de reis. Als reiscompagnons is hun gezelschap met 8 personen met hun bagagie vermeerderd; provisien voeren zijn voor ten minsten een jaar met zich, zouden zij van S. Jozef vertrekken twee dagen na Kornelis schrijven met de hoop om tegen of in het begin van Augustus in het goudland aan te komen. Het is ligt mogelijk dat wij dit jaar geene berigten van het gezelschap meer zullen ontvangen. De reisweg geheel over land (er zijn vier verschillende wegen) schijnt volgens K. en anderen met goudzoekers bedekt te zijn, en ieder gezelschap wedijverd om de voorste te zijn, om het gras swil, waarvan hun trekvee in de woestijn moet leven.
De goudziekte is iets in het bedaren, maar daar en tegen neemd de cholera toe. In St. Louis, Cincinnatie, en andere plaatsen aan de grotere wateren regeerd dezelve vrij erg; ook hierbij ons in N York ontwikkeld dat zich meer dan vroeger; zelfs verschijnd zij voor en na op dit eiland en begint het thans meer gerugt te maken, dan de eerste ziekte, trouwens vind deze in het tegenwoordige saisoen ook minder voedsel. Geheel over zee kan de reis nog wel gedaan worden en werkelijk vertrekken er ook van tijd tot tijd schepen vol, doch over de landengte of door Mexico word het te warm en gevaarlijk wegens gele koorts of andere ziekten der hete lugtstreek en voor een geheele landreis is of word het althans spoedig te laat om voor de winter veilig te zijn. De hier zoo bekende reiziger Colonel Frimant, welke thans met zijne familie in California heeft nedergezet, is ll. desember in het rotsgebergte van de winter belopen, en heeft het grootste gedeelte van zijne compagnie met bijna de geheele trein door vort en sneeuw en honger op weg verloren; dit is te opmerkelijker dewijl dezen man deze streken in vroeger zoo heen en weer doorkruist had, ik meen dat hij reisgevaren daar zoo wel moest kennen. 

Den 18 Junij 

Ik heb dit schrijven laten liggen zoo lang het uitgesteld kon worden van het met de Herman over zee te zenden. 

Dit vertrek is thans zoo kort op handen dat ik sluiten moet zonder te veel bevredigends te kunnen zeggen, opzigtelijk de volgende bestemming van het gezelschap. Het bleek mij na de aankomst al spoedig dat de zoo noodzakelijke harmonie en aaneensluiting op de zeetogten vroeger veel geleden had; er werd echter zoo wat in schijnbare vereeniging en vriendschap een gemeenschappelijk vlugtig onderzoek gedaan naar een geschikt oord ter nederzetting op Long island N. Y. en New Jersey doch het resultaat hiervan was eene verdeeling van opinien, zoo, dat ll. vrijdag een gedeelte van het gezelschap bestaande uit de oude Dijkstra, de gebr. v. Peyma, Koopmans, deszelfs zuster, allen met hunne vrouwen, kinderen, sommige bedienden en de aanwezige bagagie voor de westersche streken vertrokken zijn, en de oude v. Peyma, Jan Dijkstra, v Houten, E. Borgman met hunne familien en Willem hier gebleven zijn, nu, met het plan om morgen land in N. Jersey op te zoeken, wat hiervan worden zal moet dan nog uitgemaakt worden, en ik zou nog wel met schrijven gewagt hebben, doch neef van Houten wil zijn schrijven ophouden tot dat hunne bestemming tot zoo ver zich ontwikkeld heeft, waarom ik u verwijs, om met enige dagen uwe belangstelling en nieuwsgierigheid op Bokum te voldoen; of nog beter laat Klaas B. u dit berigt brengen, even als, zoo als v. Houten mij wenschen u te verzoeken, dit geschrift de Bokummers mede te deelen.
Ietje heeft maar een nare zeetogt gehad dewijl zij te Southampton de pleuris met zich ingescheept heeft hoe zeer het ook wel is afgelopen, was zij evenwel vrij verzwakt toen zij hier aan kwam, thans echter is zij weer zoo kras als ooit, het lijkt haar, zoo als het overige aanwezige gezelschap hier uitmuntend toe, en zegt zoo op het ogenblik , dat ik maar schrijven moet dat zij moed heeft als een paard dat zij hier wel teregt zullen komen. 

Reino leed bij hare aankomst aan zenuwtoevallen, deze zijn nu geweken, doch op het begin der reis kreeg zij een ongemak in de dij, wat haar de eerste dagen in het bed hield; thans is zij beterenden, en meestijds over de vloer; de overige zijn allen gezond en vlug overgekomen, jammer is het dat zij hunne begrippen en belangens zich niet beter zamen konden voegen; de voorzienigheid; zoo als zij vroeger Europa wilde vernieuwen door Aziatische horden de verhuizingsgeest in te blazen, om in, hun vreemde oorden, nieuwe meer kragtevolle natien te vormen; schijnt hier meer bijzonder een vervormingsplan te beogen, door uit deze weer verouderde volkenrassen, eene natie naar [] wil voort te brengen door vermenging en kruising der verschillende wereld nationaliteiten. 

Zooals vroeger dáár de zwakke onontwikkelde volksstammen te zijn en verdelgd of ingesmolten te zijn, zoo verdwijnen hier de indianen als door onzigbare hand, zij welke hier niet in den stroom van beschaving laten opnemen.  Door  taal verwarring verspreiden zij de weder ontluikende bevolking des vernieuwden aardbols; door spraakverwarring door onverklaarbare bewerkingen verstrooid zij hier gewoonlijk hun welke ziet door bloed en vriendschapsbanden onverbreekbaar aan elkander verstrengeld waanden! 

Vaartwel! Uwe K. J. Beukma

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans, Jan, Kornelis, Willem Beukma en Hillechien Beuckma