___________________________________________________________ |
Dat wij thans een woordje spreken over den merkwaardigsten persoon, die immer dit eiland betreden heeft.
Napoleon Bonaparte kwam den 15 October 1815 ter reede van St. Helena, bevindende zich aan boord van Z. M. schip de Northumberland, wordende gekommandeerd door den Engelschen admiraal sir George Cockburn, op welken bodem zich tevens bevonden de heer en mevrouw Bertrand, met hunne drie kinderen; de graaf Montholon met deszelfs echtgenoote en kind; de heeren Las Cases en zoon Tristan, welke laatste omtrent veertien jaren oud was; de baron Gourgaud; Marchand, eerste kamerdienaar; Cipriani, hofmeester(*); Pieroni; St. Denis; Novare;
(*) De heer Cipriani, des keizers maître d’hotel, overleed op Longwood, den 27 Februarij 1818, zijnde op het kerkhof der Protestanten alhier plegtstatig ter aarde besteld. Hij overleed aan eene ontsteking der ingewanden; eenige dagen vroeger was op Longwood een kind van eenen der bedienden des graven Montholon overleden, en een weinig later overleed aldaar aan dezelfde kwaal eene femme de chambre.
Cipriani zoude aanzienlijke fondsen te Genua hebben nagelaten. Cipriani verhaalde
op zijn doodbed aan O’Meara, dat Santini, dien men (hoe vrolijk anders ook van aard) eens geheel in
eene andere gemoedsstemming zag, uit hoofde der strengere maatregelen, door den gouverneur Lowe jegens Longwoods bewoners genomen, aan hem Cipriani gezegd, en met eeden en bezweringen bevestigd had, dat hij sir Hudson, de eerste maal dat deze zich op Longwood vertoonen zoude, doodschieten wilde. Cipriani, waarvan Santini ongemeen veel hield, had tot hem gezegd, dat hij raaskalde, en poogde hem van dit stout, maar vast besloten ontwerp af te brengen, doch dit was peine perdue.
Santini, die, stout en moedig als een leeuw, tevens een eerste schermmeester en met het geweer zoo zeker van zijn Schot was, dat hij nimmer miste en het bedoelde wild steeds doodelijk trof, had ook zijn geweer met twee loopen reeds, de eerste voor Lowe en de andere voor hem zelven, met dubbel scherp geladen, Cipriani ontdekte Napoleon Santini’s voornemen. Deze liet hem bij zich ‘komen, bevelende hem als Keizer, om Lowe geen het minste leed te doen, zoodat Sanitini met weerzin en moeite zijn plan varen liet.
Le Page; twee Archambauds broeders; Santini (*); Rousseau; Piontowski; Gentilini; Josephine, en Bernard en zijne vrouw.
(*) Santini werd, den 19 October 1816, met nog drie andere bedienden, van Longwood, tot groot ongerijf voor NapoIeon, met den jongsten der broeders Archambaud, Pionowski en Rousseau, naar de Kaap de Goede Hoop ingescheept; zijnde allen, op last van sir Hudson Lowe, naauwkeurig onderzocht, wordende Piontowski aan boord door den kapitein Maunsell tot op het bloote lijf uitgetrokken. Ook werd de graaf Bertrand des anderen daags met zijn gezin van Hutt’sgate naar het genoemde huis bij Longwood overgebragt, alwaar mevrouw Bertrand vervolgens een zoon ter wereld bragt.
Eenige dagen vóór hunne aankomst had men met de Engelsche brik Icarus Napoleons nadering op St. Helena vernomen, en zich daarop tot deszelfs ontvangst gereed gehouden, daar hem de beste kamers van het gouvernements huis (het voormalige kasteel van James-town) ingeruimd werden. Zijne landing gebeurde in den avond van den 17 October, te 7 uren, waarbij de meeste stilte en geheimhouding in acht genomen werd, zoodat er niemand van de partikuliere eilanders hoegenaamd iets van wist. De sloep, waarin Napoleon zich bevond, werd door met zeildoek omwondene riemen, ter voorkoming van gewag, aan land geroeid, alwaar hij bij allen zeer onverwacht na zonne-ondergang aan wal stapte. Eenige ingezetenen, die hem uit de sloep hadden zien komen, hebben mij verhaald, dat de gewezen keizer ongemeen stijf en stram gewandeld had, wordende door den admiraal Cockburn en de vrienden, die zijn gevolg uitmaakten, vergezeld.
Den volgenden morgen, zijnde den 18 October, deed Napoleon met Bertrand een uitstapje naar Longwood, voor hem door het Engelsche gouvernement als woonplaats bestemd. Van Longwood keerde hij des avonds terug naar the Briars, eene niet veel beteekenende woning met een’ kleinen tuin.
De tuin en gebouwen behoorden toen ten tijde aan den heer William Balcombe, esq., thans aan den Israelitischen koopman Solomon. Nadat Napoleon hier in het noordwestelijke bijgebouw acht weken doorgebragt had, verhuisde hij den 9 December naar Longwood.
Gedurende de eerste twee jaren van zijne ballingschap woonden de heer en mevrouw Bertrand hij Hutt’s-gate; vervolgens, een tijdvak van drie en een half jaar, betrokken dezelve eene andere en kleinere woning, staande met oud- en nieuw-Longwood, waar tusschen het geplaatst is, in een’ stompen driehoek, slechts 150 yards (een yard is 36 Rijnlandsche duimen) van nieuw-Longwood verwijderd, en nagenoeg 3 maal zoo ver van oud-Longwood. Vele Uren bragt hij dagelijks in deze kleine kleine woning van Bertrand door, en aangezien hij nog eenige veranderingen aan nieuw-Longwood, voor zoo verre het inwendige van het huis aanging, wenschte te hebben gemaakt, bleef hij zoo lang op oud-Longwood wonen, totdat het andere in orde zoude zijn. Maar de toenemende ongesteldheid heeft hem weldra in zijne laatste en kleine woning, in stede van te nieuw-Longwood, plaats verleend.
Den 2 April 1821 werd Napoleon zeer sterk door pijnen in de maag aangetast, zijnde hij reeds in den vroegen morgen in den tuin gegaan, om denzelven om te spitten, en er vervolgens aardappelen te poten. Na een weinig in den tuin te hebben gewerkt, voelde hij zich misselijk en zette zich daarna op het gras van de nabij zijnde bleek neder. De graaf Montholon kwam hem hier opzoeken, en hoorde Napoleon, op de vraag, of hij niet wel was, klagen over pijn in de maag, daarbij voegende, dat dit de zekere teekenen waren van zijnen op handen zijnden dood, hebbende hij den kanker in de maag, waaraan ook zijn vader overleden was. Dikwerf sprak hij over deze ziekte tegen zijne geneesheeren, welke hij echter nimmer aangaande de gegrondheid zijner denkbeelden heeft kunnen overtuigen, alhoewel het van achteren is gebleken, dat hij dezelve zeer juist beschreven en de gevolgen naauwkeurig voorspeld had.
Bij zijnen lijfarts Autommarchi was ook nog gevoegd doctor Arnott, hehoorende hij het 20ste regement van het Engelsche garnizoen; terwijl eindelijk ook de chirurgijn-majoor Short en de officier van gezondheid van het scheeps-station Mitchel verzocht waren, om over de ziekte te consuIteren.
In het begin van Mei nam de ziekte bij Napoleon merkelijk toe; terwijl de geneesheeren dezelve eerst hij liet nooit eene klagt hooren, ofschoon zijne smarten zeer hevig moesten, zijn (*).”
(*) Dit lees ik op blz. 127 van het I Deel van Saturnus, Gedenkwaardigheden uit den Ouden en Nieuwen. Tijd, te Amsterdam, bij J. C. van Kesteren. 1824.
«Hij verdroeg de aanhoudende smarten met de gelatenheid van een’ wijsgeer, zonder dat hem eene zucht ontsnapte ,” vervolgt die schrijver. En dit stemt volkomen met de woorden van den koopman Carrol, op St. Helena, die bij het sterven van Napoleon op Longwood tegenwoordig was, overeen.
Vierentwintig uren vóór zijnen dood, des avonds van den 4 Mei 1821, was hij zeer spraakzaam, echter kort, en door de hevigheid der pijnen nu en dan een weinig bits en scherp. Echter poogde hij den dood, die niets verschrikkelijks voor hem had, welgemoed te naderen, en neuriede, ja zong zelfs nog zijne geliefkoosde aria: «o Richard! o mon Roi! l’univers t’abandonne.” (O Richard! o mijn vorst! ’t heelal heeft u verlaten.) Dikwerf las hij op zijne sopha, waarop hij ook overleed, overluid eenige stukken uit de Henriade van Voltaire.
Een lief en bevallig negenjarig meisje, de dochter van een’ serjant, met name Julia, kwam hem dikwerf bezoeken en genoot ongemeen veel vriendschap van Napoleon. Toen hij nog in een’ beteren staat van gezondheid was, gaf hij haar een klein gouden horologie met eene ketting daaraan, hetwelk hij haar om den hals hing met de woorden: «Julia ! behoud het horologie uit liefde voor mij.” Vervolgens zoude hij (zie Saturnus, blz. 129) met een pennemes eigenhandig op de kas hebben gegraveerd: «De Keizer aan zijne kleine vriendin Julia.”
Den 5 Mei zeiden hem zijne vrienden, dat hij het avondmaal en het heilige olijfsel diende te gebruiken. Hierop verklaarde hij met het gansche menschelijke geslacht verzoend te zijn; doch hoe zeer hij nimmer, zelfs nu bij het zoo nabij zijnde doodsuur, zijne Godsdienstige grondbeginselen verried, maar dezelve verzweeg en als een geheim met zich in het graf voerde, was hij geenszins zoo zeer tegen de ceremoniën, bij de kerk, tot welke de geboorte hem als behooren deed, in gebruik, of hij onderwierp zich aan den gang des werks, en voldeed aan al de voorschriften der Roomsch Katholijke kerk. Sommigen hebben wel gezegd, dat hij zijnen biechtvader Vignoli, het hoofd schuddende, eenen glimlach toegeworpen had, even alsof hij had willen zeggen: «ouwe! ouwe! wat hebben wij menschen al met de canons verschillende drukten gemaakt, en als men dien heelen boel eens nadenkt, kijk ….” nu ja, hier konde men Napoleon zijn hoofd zien schudden, terwijl hij zijne gedachten niet openbaarde, en dus staat het ieder vrij te denken en te gelooven, wat het beste in zijne kraam past.
Des achtermiddags overviel hem eene hevige en tevens de laatste koorts. Hij vroeg aan zijn’ lijfarts, professor Automarchi, of er geen berigt uit Europa was, en wat men van Parma, van zijne gemalin en zijnen zoon wist? waarop hij zijne stervende oogen, zijne anders zoo vol vuur en doordringeude blikken, nu duister en mat op de portretten van deze achtergelatene panden sloeg, die sedert zijne ziekte bij zijn bed moesten hangen. Napoleon voelde zijn einde met versnelde schreden naderen en gelastte, dat men hem zijne uniform zoude aantrekken, zeggende: «het uur is nabij!”
Men voldeed, hoewel met veel moeite, aan zijn’ wensch, en trok hem zijnen groen lakenschen rok met zijne ordeversiersels aan.
En nu brak de schemering aan; hij nuttigde voor het laatste eenige druppelen julep en zeide zich neerleggende: «vaart eeuwig wel, en wekt mij niet meer!”
Een weinig later ontsloot hij nog eens zijne flaauwe oogen, en staarde op het aan zijn voeteneinde hangende portret zijns zoons.
Tegen vijf uren des avonds vielen de stralen der zon in zijn slaapvertrek, en wel op de sopha, die voor het glas stond, om in den tuin te kunnen zien. Men wilde de gordijnen toetrekken. ≪Neen! neen!” zeide hij, «laat mij het liefelijke daglicht zien totdat het voor mij eeuwig nacht worde. Met den laatsten zonnestraal blaas ik mijn’ laatsten adem uit.“
Een weinig later riep hij den generaal Bertrand met eene sterke, gebiedende stem, en zeide op een’ deftigen toon: «Ik wil •• iets •• van Frankrijk zeggen, da ••”
hier legde hij zijn hoofd neder en blies met zonneondergang zijn’ laatsten adem uit.
En hiermede was het leven van een’ man geëindigd, die zoo veel merkwaardigs gedurende zijn leven in één’ persoon vereenigd heeft.
Napoleon had alle papieren, zijn testament, zijne brieven, enz. in de bestmogelijke orde.
Zijn testament bevatte deze woorden:
« Avril Ie 16, 1821. Longwood.
« Ceci est un codicille de mon testament:
1°. Je désire que mes cendres reposent sur les bords de la Seine, au milieu de ce peuple Français que j’ai tant aimé.
NAPOLÉON.”
(Dat is: April 16, 1821. Longwood.
Zie hier een uittreksel van mijn testament:
1o Ik begeer, dat mijne asch ruste aan de oevers der Seine, te midden van dat Fransche volk, hetwelk ik zoo zeer bemind heb.
NAPOLEON.)
Evenwel moet hij bij monde verzocht hebben, om in het dal, alwaar zijn graf is, te mogen worden begraven.
Vier uren vóór zijn’ dood had hij de papieren, welke aan Maria Louisa moesten worden verzonden, nog in orde geschikt, en deze lagen bij hem voor het sterfbed op eene tafel.
De dood van Napoleon gaf op St. Helena een geheel onverwacht nieuws, doordien niemand, volgens de gezegden van de doctoren, geloofd had, dat de ziekte gevaarlijk was, en de booze wereld begon hierover zelfs kwade noten te kraken. Hoe het dan ook zijn moge, (zeide men,) men heeft hem van allen geneeskundigen bijstand een’ geruimen tijd beroofd, en de geneesheeren, die zorg voor hem droegen, en belang en vriendschap voor hem betoonden, zijn hem wreedaardiglijk ontvoerd geworden, zoo door de gewelddadige verwijdering van doctor O’Meaa, in Julij 1818, als van doctor Stakoe, in Januarij 1819. Ook heeft Hudson Lowe hem vier van zijne bedienden en trouwe deelgenooten in zijne ballingschap en verdrukking ontvoerd. Las Cases en Zoon werden ook van St. Helena onmeedoogend, als zijnde de vader, door zijne gegronde kennis der Engelsche taal, voor Napoleon onmisbaar, weggevoerd, nadat de gouverneur hem eerst een’ geruimen tijd op Hutt’s-gate, als gevangene van Longwood aldaar overgebragt, gehouden had, omdat hij een’ brief (alhoewel niets kwaads inhoudende) op een’ zijden doek geschreven en aan zijnen bediende Scott, die op het vertrek naar Engeland stond, afgegeven had. Den 50 December 1816 werd Las Cases, des achtermiddags te drie uren, aan boord
van de Griffon, naar de Kaap ingescheept, zijnde hem niet vergund geworden, om van Napoleon afscheid te mogen nemen; ook hield Lowe het dagboek en de overige papieren van Las Cases beschikte, vóór zijn vertrek, ten behoeve van Napoleon, over 4000 ponden sterlings, welke hij te Londen bij een’ bankier had.
Des avonds te 7 uren van den 5 Mei kwam de gouverneur sir Hudson Lowe, vergezeld van den heer Lambert, rear-admiraal, (bij ons schout-bij-nacht,) alsmede de markies de Montchenu, kommissaris der hoven van Frankrijk en Oostenrijk, en andere publieke ambtenaren, op het bekomen berigt van Napoleons dood, het lijk van denzelven alhier bezigtigen, en nadat de identiteit van zijn ligchaam door den gouverneur, den staf en het gevolg was geconstateerd, verlieten dezelve Longwood; wordende den volgenden dag aan den wensch van den ex-keizer, dien hij in de laatste dagen geuit had, gehoor verleend, en zijn ligchaam den 6 Mei, des namiddags te 2 uren, door zijn’ arts Autommarchi, in bijzijn van de graven Montholon, Bertrand en vijf andere geneesheeren, geopend.
Het lijk was door de pijn der ziekte zeer vermagerd, de anders zware buik geheel verdwenen, en het aangezigt, hoe kalm ook, bijna niet meer te herkennen. Echter waren de ingewanden, ribben, enz. tamelijk vet; maar de maag was, zoo als Napoleon voorspeld had, door den kanker doorvreten, hebbende eene opening als een kleine vingerhoed op een’ duim afstand van den portier (pylorus) verwijderd, waaraan de lijder overleden was.
Het ligchaam had eenige lidteekenen, als een aan het hoofd, ’t welk hij, bij de belegering van Toulon, door een’ Engelschen serjant, bij de hellebaardiers staande, had bekomen; een tweede had hij over de knie van een’ looden kogel bij Regensburg, en een derde aan den enkel, van eene wonde, die hij in Italië bekomen had, zigtbaar gebleven.
Nadat het ligchaam naauwkeurig onderzocht was geworden, werd het weder in geheel groote uniform, met zijne ridderorden versierd, gekleed, en in voorschrevene kamer, die met zwart laken behangen was, op een paradebed gelegd, zijnde voor ieder zigtbaar.
Het lijk lag op den blaauwen met goud geborduurden mantel, dien hij bij Marengo gedragen had; zijne borst was tevens door zijnen priester met een zilveren kruis versierd, alsmede met de star en het teeken van het legioen van eer.
Terwijl hij hier lag, werd hij door den heer en mevrouw Bertrand, Montholon, door zijn’ priester, zijn’ arts en zijne bedienden omgeven, en alzoo twee dagen ten toon gesteld, liggende, alsof hij met volkomene zielerust ingesluimerd was.
Op zekeren dag bevond ik mij met mijn’ vriend en reisgenoot, den heer P ….., welke zijn journaal in de Fransche taal hield, hij den heer Carrol, te James-town, die ons verhaalde, dat hij Napoleon kort na zijn overlijden gezien had, zeggende, hij het slot zijner rede, in de Engelsche taal: « ….. and was astonished, that a man who had so much on his mind, could die with so mild a countenance, having the appearance of a man who after heavy fatigue, partokes of a refreshing sleep.”
(dat is: ….. en verwonderde mij, dat iemand, die zoo veel in zijne gedachten had, zoo rustig, met de kalmste trekken op het gelaat, had kunnen inslapen, hebbende hij het voorkomen van iemand, die, na vele vermoeijenissen, onder een’ verkwikkenden slaap uitrustte.)
De hier zijnde vrienden en het gevolg van Napoleon verzochten, om het lijk mede naar Europa te mogen overbrengen, in gevolge zijn eigenhandig testament; dan het gouvernement beweerde, dat hij op St. Helena, volgens zijn’ later geuiten wensch, moest worden begraven, en wel onder de schaduw der bij de gezegde bron staande treurwilgen, en het was op den 9 Mei, dat hij hier ter aarde werd besteld.
Bron: Google Earth

Zijn ligchaam werd ingebalsemd, in volle uniform, met het kruisifiks, de star en de ridderorden, in eene looden kist gelegd, welke kist weder in twee andere mahonie-houten kisten besloten werd, welker buitenste met ebbenhouten randen versierd was, zonder dat er eenige inscriptie op het deksel of elders was geplaatst, vertoonende zich eenige zware zilveren schroeven op het deksel. Bij Solomon kwam ons de zoogenaamde maker der kist van Napoleon een klein stukje hout van eene der planken, waaruit de kist vervaardigd was, aanbieden, vooral niet dikker, dan een zesthalf, en van gedaante en grootte als deze figuur
zijnde naar het mal van den bodem der kist gesneden. Voor een dusdanig suikerhouten brokje vroeg de man een’ gouden Willem, en was stout genoeg, om er van een’ onzer officieren eene Spaansche mat voor te weigeren, alhoewel het restante kisthout misschien wel zoo veel zulke plankjes zoude kunnen opleveren, als er matten in de wereld zijn.
In de kist waren twee zilveren vazen, met wijngeest gevuld, de eene derzelve bevatte het hart en de andere de maag van Napoleon; sommigen zeggen te onregt van urnes (*).
(*) Eene urne heeft de gedaante van een kruis, en werd in vroegere eeuwen meermalen gebezigd, om er de asch van verbrande lijken in te verzamelen, en heeft dus, behalve de gedaante ook eene geheel andere bestemming.
Dat het hart naast Napoleon in de kist gekomen is, was echter tegen deszelfs uitersten wil, daar hij verlangd had, dat hetzelve aan zijne gemalin zoude worden terug gezonden, als haar alleen toebehoorende.
De kist was van binnen met wit satijn bekleed, uit welke stof ook de matras en het kussen bestonden. Behalve de twee genoemde vazen, werd van iedere soort van onder zijne regering gemunt geld een stuk bij hem in de kist gedaan, alsmede een mes, eene vork, en een zilveren schotel.
De lijkstaatsie was tamelijk prachtig, wordende het lijk door vier paarden naar het graf getrokken. Zijn blaauwe fraai bewerkte mantel, alsmede zijn degen lagen op de doodkist, wordende de tippen van het doodkleed door de graven Montholon en Bertrand gedragen.
Achter de lijkkoets volgde zijn rijpaard in de laatste veldslagen, door twee bedienden geleid wordende; gaande de zoon van Bertrand, de biechtvader Vignoli en twee doctoren vooruit. Het verder gevolg, dat eindelijk in regementen van Engelsche artillerie, dragonders, volontaires en mariniers eindigde, was zeer uitgebreid, hebbende de 3000 man troepen vier korpsen muzikanten bij zich, wordende Napoleon met de eerbewijzen van een’ grooten generaal (zeggende Engelschen), onder de salvo’s van elf artillerieschoten, in het gemetselde graf neergelaten. Maar hoe de Engelschen dit groote en elf weten te vereenigen, weet ik volstrekt niet te plooijen.
Volgens het verhaal van sommigen dezer eilanders, moet Napoleon zich het meeste in de eenzaamheid hebben kunnen vergenoegen, wanneer hij, in een kaal groen rokje en verdere armoedige plunjes, in zijnen tuin konde werken of wandelen. Zijne geheele nagelatene garderobe moet zoo kaal, oud en arm geweest zijn, dat geen officier, die boven den subalternen rang verheven is, dezelve zoude hebben willen dragen.
Dat Napoleon weinig achting aan de hoofdbeambten dezes eilands heeft toegedragen, is algemeen bekend, hebbende hij zelfs geringe personen liever dan dezen bezocht en ontvangen. Mevrouw Lowe, echtgenoote van den gouverneur, heeft hij, hoe zeer er ook door haar op aangedrongen is geworden, nimmer willen zien, zeggende eens aan den gouverneur, die hem dit voorstelde, dat hij ook hem gouverneur niet zoude willen zien, zoo hij hiertoe door zijne betrekking niet was geregtigd. Dit moet zelfs zoo hoog geloopen zijn, dat Hudson Lowe de deur der kamer van Napoleon eens tegen den wil van den laatsten zoude hebben doen openen, en wel om hem te zien, zonder eenige andere reden. Napoleon was door den gouverneur uitgenoodigd, om bij denzelven te komen dineren, hetwelk de ex· keizer, volgens het verhaal van sommige eilanders, aangenomen, doch volgens dat van anderen geweigerd had; maar Napoleon, ofschoon verwacht wordende, kwam niet opdagen, aangezien hij vernomen had, dat er eene partij gegeven werd, en dat daarop tevens verschijnen zouden de heer Raffles, Engelsche gouverneur, en zijne echtgenoote, welke van Sumatra naar Engeland terug keerden, en dit eiland en passant aandeden, en nu (vooral mevrouw Raffles) hunnen wensch niet versmoren konden, om, het koste wat het wilde, den gewezen Franschen keizer te zien(*).
(*) Volgens anderen, was het de douairiere van den marquis of Hasting geweest; terwijl het niet onwaarschijnlijk was, dat dit met lord Amherst, ambassadeur van China, is voorgevallen; doch de verschillende opgaven doen dit zeer raadselachtig worden. Echter zijn de navolgende wederzijdsche onwellevendheden werkelijk geschied.
Napoleon, hier de lucht van gekregen hebbende, verkoos zich op die wijze niet te vertoonen, en bleef op Longwood; maar daar der vrouwen nieuwsgierigheid, opgewonden zijnde en niet voldaan wordende, geene grenzen kent, zoo kunnen geene bergen te hoog, geene dalen te diep, geene zeeën wijd genoeg zijn, om haar in deze drift te weerhouden. Het te vergeefs op Napoleon gewacht hebbende gezelschap begaf zich dus op weg naar Longwood, wandelde aldaar op en neder, even als eene schildwacht in den winter, om te beproeven, of men ook het geluk mogt hebben, om Napoleon in den tuin of op de galerij te ontdekken.
Maar Napoleon, de reden van hunne komst kennende en buitendien door eenige ongesteldheid te bed liggende, vertoonde zich niet. Hierop liet de gouverneur vragen, om den keizer te spreken, Napoleon had zijn’ rang en gezag altijd weten te handhaven,) maar ontving van den kamerheer Marchand het antwoord, dat de keizer hem niet ontvangen konde, uit hoofde hij onpasselijk was, en zich te bed bevond. Lowe begreep hem echter te willen zien, en trachtte de kamerdeur tegen wil en dank open te maken, maar dit mislukte. Ofschoon hij werkelijk te bed lag, durfde echter niemand binnen komen, hetwelk hun allen ook het leven zoude hebben gekost, aangezien hij altijd eenige met scherp geladene geweren en pistolen, alsmede sabels, enz. in zijn slaapvertrek had.
In zijn protest tegen de verkrachting zijner persoonlijke vrjje afzondering door gepleegde gewelddadigheden, van den 16 Augustus 1819, zegt hij: «Op den 11, 12, 13, 14 en 16 Augustus 1819 werden er voor de eerste maal pogingen aangewend, om het door den keizer Napoleon bewoonde paviljoen, hetwelk tot op dezen tijd bestendiglijk was geëerbiedigd gebleven, met geweld binnen te dringen. Hij bood wederstand tegen deze geweldaddigheid, door zijne deuren en vensters digt te sluiten. In dezen toestand herhaalt hij de verklaring, welke hij meermalen gedaan heeft, en meermalen heeft doen kennelijk maken, dat het regt zijner deur niet geschonden zal worden, dan door over zijn lijk te loopen.”
Dit gedrag van den gouverneur Lowe is bij velen der eilanders ten hoogste afgekeurd, en zelfs openlijk voor mishandeling uitgekreten. De vertrouwde omgang, en de warme vriendschap tusschen Napoleon en eenigen van zijn gevolg, wier liefde en verknochtheid voor zijn’ persoon het wrange van de dagen zijner ballingschap konden verminderen, werden door de hardheid van de Britsche overheids personen voor hem verbitterd. Evenwel kan men in dezen veel tot verschooning van den gouverneur bijbrengen, wanneer men gelooven moet, wat de eilanders van hem verhalen, zeggende, dat sir Hudson Lowe, gedurende den leeftijd van Napoleon, op dit eiland geen gerust oogenblik zoude hebben gehad, aangezien hij geloofde, dat Napoleon iets van de zwarte kunst verstond, en hem nog eens ten koste van zijn (des gouverneurs) leven ontsnappen zoude, om welke redenen hij hem regulier in eigen persoon alle dagen zien wilde; aan welke vrees tevens de harde behandeling van Lowe jegens Napoleon (die hier algemeen erkend wordt) toe te schrijven is. Ook had de gouverneur aan hem verboden, om fooitjes (die de Fransche ex-keizer zeer mild moet hebben gegeven, om, zoo als sommigen willen, de gunst en het vertrouwen zijner bewakers te winnen) of hooge belooningen voor kleine diensten te geven.
De gouverneur wilde niet hebben, dat Napoleon zonder permissie en zonder een’ Engelschen officier uitgaan zoude, waarom deze liever te huis bleef. Kwam hij slechts in den tuin, dan werd dit door telegrafen het geheele eiland over geseind, wordende hij op iederen voetstap bespied en nagegaan. Uitgaan, behalve naar Bertrand, deed hij hierom bijna nimmer; echter ging hij eens naar zekeren sir William Doveton, hebbende deze Engelschman nog al eenige achting bij Napoleon verkregen. Doveton was een oud ingezeten van dit eiland, hebbende voorheen op hetzelve lid der regering geweest. Het was in October, 1820, dat Napoleon, vergezeld van zijne boezemvrienden Bertrand en Montholon, den hem reeds meermalen bezocht hebbenden vriend eene tegenvisite maakte. Napoleon (alhoewel veeltijds gemelijk) scheen zeer opgeruimd te zijn, latende voor het middagmaal de spijzen voor het gezelschap uit zijne eigene keuken van Longwood aanbrengen, houdende tevens onder vrolijke scherts in eigen’ persoon de honneurs der tafel op.
— Dan, waartoe zouden wij ons verder met zulke kleinigheden uit het leven van eenen zoo merkwaardigen persoon, die in alle geschied- en jaarboeken der bekende volkeren van dezen aardbodem vermeld zal blijven, onledig houden?
— Nu, dit zij dan voor ditmaal voldoende; als ik te huis kom, zullen wij deszelfs leven eens kortelijk doorloopen, en dus hiermede van dit onderwerp afstappen.
___________________________________________________________ |
Naar Beschrijving St. Helena
Naar Het bezoek van Marten Douwes Teenstra aan St. Helena loopt ten einde
Naar Deel II De Vruchten mijner werkzaamheden