1805: Jan Kops beschrijft in het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw de inpoldering 

___________________________________________________________
Magazijn van Vaderlandschen Landbouw, door Jan Kops, Commissaris van Landbouw, Lid van de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, van het Zeeuwsch Genootschap te Vlissingen, en Lid Honorair van de Maatschappij van landbouw. II. Deel te Haarlem bij A. Loosjes, Pz. 1805. Berigt van eene groote indijking Lands in het Departement Groningen, volbragt door Douwe Martens Ao. 1796 (*)

(*) Toen Ik de hier beschreven indijking bezigtigde, en desen verdienstelijken D. MARTENS in persoon leerde kennen, verzocht ik een man in dien omtrek, welke deze onderneming van den beginne af in opmerking had genomen, daarvan een berigt voor dit Magazijn op te maken, waaraan hij geredelijk voldeed. Een afschrift hiervan is buiten oogmerk van den opsteller gezonden aan den Redacteur va een nuttig werkje, getiteld: Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid, bij A. en J. Konkoop te Leijden, welke hetzelve geplaatst heeft in D. III. bl. 147 env. van het gezegde werk. Wij meenden echter dit berigt in ons Tijdschrift, waar voor hetzelve oorspronkelijk bestemd was, eene plaats te moeten geven, met voorkennis van de Uitgevers des genoemden werkt, en hetzelve onzen Lezers niet langer te mogen onthouden. (Redacteur)

Marten Ædges, de oudste zoon van Ædge Derks en Barber Martens, trouwde in het 24ste jaars zijns ouderdoms, en huurde toen eene Boerderij in Vriesland, onder het Dorp Anjum, waar bij een gedeelte Lands was, dat door een Kadijk voor het zeewater werd beveiligd. Hij volgde zijn vader naar in vlijt en moed, maar door overstroming van zijn Kadijk, als ook door andere tegenheden, verminderden zijne goederen, en na aldaar zes jaren gewoond te hebben, huurde hij eene boerderij in het Dorp Kollum in Vriesland, voor den tijd van drie jaren; dan hier ontmoetten hem ook weer nieuwe tegenspoeden, daar hij, te veel vertrouwen stellende op de eerlijkheid, van den verhuurder, veel moeite en kosten aan deze uitgemergelde Plaats besteedde, zoo dat bij dezelve in die drie jaren volmaakt in order bragt; doch hier na de eigenaar een aanmerkelijk grooter huur van zijn verbeterd Land begerende, verkoos hij niet langer op dezelve te blijven, maar verliet deze plaats, na groote schaden, door de kosten daar aan besteed, geleden te hebben. Door ondersteuning van zijne Familie en andere goede vrienden, die van zijne verdiensten overtuigd waren, kocht hij eene Boerenplaats te Zuurdijk in Groningerland.

Hier had hij weder met onheilen te worstelen: zijne Boerderij eene Polderplaats zijnde, werd het eerste jaar door het Zeewater overstroomd en zijn Rundvee door de Veepest weggerukt, doch zijn moed bezweek ook hier door niet, maar op meerder voorspoed hopende, stelde hij al zijne vermogens te werk, om het geluk van zijn talrijk huisgezin te bevorderen. Deze verwachte zegen volgde ook in ruime maten en hij had weldra meer dan zijne verloren goederen terug. Hij verkreeg vervolgens zoo veel achting, vertrouwen en goederen, dat zijne twee oudste zonen, DOUWE en AEDGE MARTENS het waagden, om een groot gedeelte Lands te koopen, het Ruigezand genaamd, liggende in het noordwestelijk gedeelte van Groningen en bezuiden het zoogenaamde Reitdiep (de Hunse) digt bij de Zoutkamp. In het jaar l792 werd dit stuk Lands gekocht voor de som van f 46,500 guldens, met oogmerk om die geheele Kweller door een zwaren Zeedijk tegen overstroming te beveiligen en dus dezelven tot een ingedijkten Polder te formeren. Deze Polder strekt zich uit over of ten zuiden van het oude kanaal; ’t welk bij de indijking ter wedersijden van de Polder is gedempt, sluitende aldaar noch mede in 280 grazen Lands, de Waardster Kweller genaamd, toebeboorende aan onderscheidene Ingelanden. Uit gedeelte Lands is in ’t geheel groot 606 grazen (*), en het gedeelte der Polder, of het eigenlijk zoogenaamde Ruigezand, door de twee bovengenoemde personen gekocht, die de indijking ondernomen hebben, 326 grazen, alles binnendijks.

(*) Een Gras Land is daar 240 Roeden, de Roede 16 voeten Groninger maat. 

  Tot deze groote onderneming verbazende kosten vereischt wordende, addresseerden zich de ondernemers eerst bij hunne medegeintresseerden, buiten welker toestemming dit werk niet tot stand gebracht kon worden, verzoekende daartoe hunne medewerking op gemeene kosten. Dan een groot gedeelte van deze ingezetenen weigerde hun aandeel in dit werk te betalen. De vriendelijkste verzoeken en de redelijkste betogen van de uitvoerbaarheid en voordeeligheid hunner onderneming konden hen niet overhalen, om hunne toestemming te geven. De ondernemers vervoegden zich dus bij het Hof Provinciaal, om door hunne intercessie deze zaak te vereffenen, voorhoudende, hoe onbestaanbaar met het algemeene welzijn het ware, dat zulk eene belangrijke onderneming zoude tegengehouden worden door Ingelanden van zoo weinige Grazen Lands, even zoo zeer ja beter in staat tot deze groote onderneming, dan de Requestranten. Zij boden aan den Dijk voor hun te leggen en te onderhouden met de waterlozingen, voor de vruchten van het Land de twee eerste jaren na de indijking, of 25 jaren voor den Dijk te willen instaan voor drie procento interessen van de ten hunnen lasten aangewende kosten; met verbintenis, dat wanneer binnen die 25 jaren de Dijk mogt doorbreken en het Land inunderen, zij dan voor altijd van de dijkkosten zouden bevrijd zijn. 

Dan de Requestranten met hunne Partij aan de rolle verwezen wordende om deze zaak af te doen, begeerden zich in geen verderfelijk proces in te wikkelen, maar besloten om hun Request niet door te zetten, maar de kosten hier op gevallen, te betalen. 

Er kwam nu selfs gegronde vrees dat zij wegens de weigeraars, zoo zij ondernamen om zonder hunne toestemming met de indijking voort te gaan, geregtelijk zouden verhinderd worden. Zij waren dus, om dit voor te komen, genoodzaakt zich zoo ver te verlagen, om toestemming en wel schriftelijk van hunne medeingelanden te verzoeken, om derzelver Kweller-landen kost- en schadeloos mede binnen den Dijk te mogen brengen, onder belofte, van den Dijk met de Waterlozing voor altijd te zullen onderhouden. Een van dezelven was echter zoo redelijk, dat hij wegens 25 Grazen Lands met de ondernemers accordeerde voor de som van f 787 : 10. 

De onwilligheid der overige Ingelanden heeft dus de Indijking voor de eigenaren van het Ruigezand met f 2500 verzwaard. 

  Na dus den verdrietelijken tegenstand te boven gekomen te zijn, hebben de Ondernemers naar hun eigen gemaakt plan en onder hunne onmiddelijke directie, de indijking van den tegenwoordigen Polder, het Ruigezand met de Waardster Kweller, in 1795 begonnen, en in 1796 gelukkig voltooid, en den Polder besloten in een aanzienelijken Zeedijk, ter lengte van 1600 roeden, en ter hoogte van 16 voeten boven dagelijksche waterhoogte; zijnde bovendien het oude Kanaal van het Oosten naar het Westen door den Polder loopende, ter wederzijden gedempt ter wijdte van 8 roeden en ter diepte van 24 voeten dijkshoogte. 

  Wat nu de uitkomst van deze onderneming betreft: dezelve is niet alleen zeer gelukkig tot stand, gebragt, zonder dat of bij het leggen van den dijk of naderhand eenige aanmerkelijke schade aan denzelven door storm of vloeden is veroorzaakt, maar het produkt van de ingedijkte Landen is ook door eene vijfjarige ondervinding gebleken, aan de beste verwachting te beantwoorden, zoodat op de Bouwlanden de Graanteelt op 30 mudden per gras mag gesteld worden, en men zonder grootspraak kan berekenen, dat deze Polder het Ruigezand, met vlijt en industrie bearbeid, 40 of 50 huisgezinnen voeden en onderhouden kan. 

  Welk eene uitmuntende belooning op al den tegenstand, dien deze waarlijk verdienstelijke menschen te verduren hadden! Er was toch onder de ervarenste Bouwlieden in dien omtrek bijna niemand, die niet bij het hooren en overwegen van hun plan het hoofd schudde, en de koene onderneming dezer jonge lieden als onuitvoerbaar beschouwde en afkeurde. Douwe was toen 24, en AEDGE 16 jaren oud. 

Zij hadden echter het geluk gehad, om eenige gegoede menschen van de uitvoerbaarheid van hun voornemen te overtuigen, want daar de goederen dezer Broeders op lang na niet toereikende waren, hadden zij tot deze kostbare onderneming onderstand van penningen noodig. 

Het is wel der moeite waardig, om onze Lezers eenig berigt te geven van de wijze, op welke dit werk onder het opzigt en volgens het eigen plan van DOUWE MARTENS bestuurd werd. 

  Hij liet vooreerst al de benoodigde gereedschappen maken, en kocht vervolgens 40 Paarden, waarvan velen gebruikt werden tot het digt maken der reten op het Land; de overigen waren bij den Dijk noodig. Daar deze Paarden niet allen even goed tot het gebruik waren, ‘t geen ligtelijk aanleiding tot twist had kunnen geven, zoo waren dezelven alle gemerkt met verschillende kleuren van lint, zoo dat ieder werkman altijd hetzelfde Paard gebruikte; hadden zij meer dan een in gebruik, dan waren die gelijk gemerkt. Zij, die met Paarden werkten, hadden een afzonderlijk verblijf, terwijl de Paarden, zulk een zwaar werk moetende doen, noodig hadden driemaal daags gevoederd te worden: ook hadden dan de werklieden gelegenheid om te eten en te drinken. 

Deze werklieden hadden tot hunne woning een houten hut, die met vier Paarden kon vervoerd worden, zoodat zij hunne woning altijd nabij het werk hadden, maar des nachts sliepen zij in een ander huis: deze waren meest inlanders. 

  Het overig werkvolk, dat meest in buitenlanders bestond, werd op de volgende wijze bestuurd. 
Bij de aankomst werd hun gevraagd, wat landslieden zij waren: dan werd ieder persoon met naam en toenaam opgeschreven, als ook ongeveer hun postuur, gedaante en kleeding. Deze naauwkeurige beschrijving had zijne nuttigheid, terwijl zij hier door zeer bekend meenende te zijn, van het kwaad meer terug gehouden werden; daar het ten anderen ook noodzakelijk was, om dat voor al dit werkvolk maar twee stookplaatsen waren, om hun eten te koken, zoo dat ieder troep volk van acht man maar één uur op den dag tijd had, om het vuur te gebruiken, welke tijd hun, naar eene gemaakte lijst, werd aangewezen. Men stond hun niet toe, om stookplaatsen in den grond onder de open lucht te maken; uit vrees dat het benoodigde timmerhout dan tot brandhout mogt gebruikt worden, ’t geen bezwaarlijk voor te komen zou geweest zijn. 

Hij had insgelijks gezorgd om een toereikenden voorraad van levensmiddelen op te doen, zoo dat het volk voor een matigen prijs het noodzakelijk onderhoud bekomen kon. 

Des Zaturdags kreeg elk werkman zoo veel geld als hij tot zijne vertering noodig had, en wanneer een zeker bepaald gedeelte was afgewerkt, dan werd het overige verdiende loon met hun afgerekend. Deze verdienste was naar mate van hun werk, van 12 tot 38 stuivers daags, en zoo het werk niet wel verrigt was, werd er geen geld gegeven; zoo dat ieder volstrekt verpligt was, om, door zijn eigen belang gedreven, vlijtig en behoorlijk te arbeiden. 

  In de uitvoering van dit werk deed zich, gelijk wij boven zeiden, eene zwarigheid op in zeker Kanaal ’t welk gedempt moest worden, en waar over de Dijk moest heenloopen. De kosten, waarop dit door deskundigen berekend was, beliep eene som van f 25,000 tot f 30,000. Dan, DOUWE MARTENS zag dit werk zoo kostbaar niet in, en nam aan, om, volgens zijn plan, het Kanaal te dempen voor de som van f 8000. De uitvoering hier van voldeed volkomen, schoon het niet op de gewone wijze geschiedde, door er kist-dammen door te drijven, maar alleen door de opening te stoppen met acht voeren stroo, aangevuld met aarde: deze kosten beliepen tusschen f 5,000 f 6,000.

  Alle de bewijzen van kunde en oordeel van dezen waarlijk schranderen Landman, verdienen zoo veel te meer lof en bewondering, daar hij in zijne jeugd weinig opleiding genooten had. De omstandigheden van zijn’ vader waren ongunstig, tot dat deze zijn zoon reeds 14 jaren bereikte. De vader was er ook niet voor, dat een Boer veel leerde, dewijl hij beweerde, dat dit hem van zijn voorname werk te veel afleidde, ’t geen hij door voorbeelden van andere Boeren pleeg te bevestigen: hij kon zelfs toen van belang noch lezen noch schrijven. Hij was intusschen gewoon zelve veel na te denken, alles te berekenen, en het voorbeeld van andere Boeren zorgvuldig in acht te nemen. Toen hij twintig jaren oud geworden was, begreep hij, dat onkunde hem zeer nadeelig was, en leerde in dertien weken het schrijven op zijn eigen kosten, daar hij nimmer te voren ter school gegaan, en ook het rekenen geheel uit zich zelven geleerd had. Hij legt zich nu van tijd tot tijd meer toe op de verdere beschaving van zijn verstand en hart, door het lezer van nuttige boeken, en tracht ook de opvoeding van zijn tot hier toe eenig kind zoodanig te bestieren, dat er met den tijd een nuttig en waardig Landman van worden kan. 

  Hoe zeer ware het te wenschen, dat de gunstige uitkomst van deze onderneming ook anderen tot dergelijken arbeid mogt aansporen, daar er toch op zeer vele plaatsen in het voormalig Gewest Stad en Lande, aan de Noorderzijde, dergelijke, en veel grootere ondernemingen, met onberekenbaar voordeel konden worden in het werk gesteld. En mogt over ‘t geheel elk er zich op toeleggen, om in zijnen kring en naar zijn vermogen iets toe te brengen tot bevordering van het algemeene welzijn, en tot verbetering en welvaart van ons eigen Land! Men behoeft toch, gelijk wij uit dit voorbeeld zien, om een ruim bestaan te vinden, niet naar Amerika of elders buiten ’s Lands te gaan, om dàar met groote zwarigheden, en met een zeer onzekeren uitslag, een ondankbaren grond te bearbeiden, daar zich de gelegenheid in ons eigen Land zoo ruim aanbiedt. 

___________________________________________________________
 
Naar “Ruigezand” Inpoldering