___________________________________________________________ |
19-10-1957 Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag
OP 6 NOVEMBER 1907: Vijf mensen in Hoendiep verdronken
Het ongeluk van de familie Van Panhuys
Op de avond van de zesde november van het jaar 1907 klonk door de dichte mist hulpgeroep over het Hoendiep bij Hoogkerk.
Een employé van de suikerfabriek, op weg naar huis, draaide zich om en liep in de richting van het geluid. Hoe dichter hij naderde, hoe zwakker echter het geroep. Door de mist scheen de lichtbundel van een rijtuiglantaarn omhoog.
De employé trok zijn jas uit en stapte het koude water in. Toen hij de ramen van het opzij liggende rijtuig kapot getrapt had en naar de inzittenden riep, kreeg hij geen antwoord meer …..
In de reiswagen zaten vier leden van de bekende familie Van Panhuys, die op Nienoord bij Leek woonden: jhr. J. Æ. A. van Panhuys, minister van Staat, zijn echtgenote T. van Panhuys-Looxma, zijn zoon jhr. H. van Panhuys, burgemeester van Leek en diens echtgenote mevouw van Panhuys, geboren freule De Blocq van Scheltinga. Alle vier verdronken en met hen de huisknecht Meendert van Wijk, die naast de koetsier op de bok had gezeten. Alleen de koetsier bracht er het leven af.
Dit drama heeft de mensen van toen diep geschokt — nòg wordt er trouwens wel over gesproken — en het Nieuwsblad van vijftig jaar geleden heeft er vele kolommen over gevuld.
Het jonge echtpaar Van Panhuys had in Leeuwarden gelogeerd en op weg naar huis waren ze bij de burgemeester van Groningen jhr. mr. E. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, aangegaan, waar zij door de oude jhr. Van Panhuys en zijn vrouw werden afgehaald.
Jhr. J. Æ. A. van Panhuys had ’s middags met de burgemeester hetAcademisch Ziekenhuis bezocht, aan de oprichting waarvan hij had meegeholpen. Gezamenlijk dineerde dineerde men daarop bij de familie Van Starkenborgh.
Later op de avond zouden beide echtparen per reiswagen naar Nienoord terugkeren.
In het Nieuwsblad van vijftig jaar geleden stond daarover onder meer:
„’n Dikke ondoordringbare mist hing overal en vooral langs ’t Hoediep was het voor den koetsier Meijer onmogelijk ’n handbreed voor zich uit te zien. Onder deze omstandigheden was ’t dan ook niet te verwonderen dat hij ’t spoor bijster werd en vooral met de bochten, die de weg maakt, in de war raakte. Zoo moet hij gemeend hebben’t tolhuis reeds gepasseerd en aan de bocht gekomen te zijn, die hij eerst later krijgen moest. ’t Gevolg daarvan moet geweest zijn, dat paarden en wagen in ’t Hoendiep geraakten. In hun pogingen om zelfbehoud moeten de dieren getracht hebben den wal te bereiken, de wagen werd daardoor omgedraaid en viel meteen op de zijde, ’t zoodoende voorde inzittenden onmogelijk makende zich te redden.”
De huisknecht Meendert van Wijk zat naast de koetsier op de bok. Door de schok werd hij ver van het rijtuig in het water geslingerd.
„Angstig hebben zijn kreten om hulp in den stillen stik-donkeren nacht geklonken. De bewoners van ’t tolhuis werden er door naar buiten geroepen, maar ’t duurde lang voor zij wisten wat er eigenlijk aan de hand was. Eindelijk bemerkten zij een boven ’t water uitstekend licht, dat de eene lantaarn van ’t rijtuig bleek te zijn.
’t Publiek groeide langzamerhand aan, maar helpen was op ’t eerste oogenblik onmogelijk. Geen verlichting, geen touwen of andere hulpmiddelen.
Wat moest men beginnen?
Aan den overkant lagen booten genoeg. Maar de eigenaar was in diepe rust. Geen geroep, geen geschreeuw kon hem waker krijgen. Eerst toen de Lemmerboot voorbijkwam had men materieel en kon men tot lichten van den wagen overgaan wat dan ook dadelijk gebeurde”.
Ook de brandweer en de politie, die gewaarschuwd waren, hielpen met het reddingswerk. Grillig verlichten de fakkels het terrein van de reddingswerkzaamheden. Met een ladder werd de koetsier op de wal gebracht en ook de vier inzittenden van het rijtuig waren, toen men eenmaal met de redding begonnen was, vrij snel op het droge gehaald.
Drie artsen uit Groningen en De Leek hebben nog geprobeerd de levensgeesten op te wekken, maar voor hen was de hulp te laat gekomen. Pas na lang dreggen werd het lijk van de huisknecht gevonden: hij deelde het lot van zijn meesters.
Burgemeester Van Starkenborgh was na het horen van het vreselijke Nieuwsblad van het Noorden snel naar de plaats van het onheil gekomen en regelde de zaken.
„Treurige plicht, die hij, nog pas gastheer, thans zijn gasten van daareven had te vervullen”.
Hij liet de stoffelijke overschotten naar het Academisch Ziekenhuis brengen.
Verslagenheid
„Groote verslagenheid heerschte in de stad toen men het ongeluk vernam, maar niet minder is men te Leek onder den indruk, waar ‘t oude trotsche Nienoord staat, dat gedurende jaren de verblijfplaats der van Panhuysen is geweest, ‘t Kerkje te Midwolde bergt in het familiegraf nu reeds ‘t stoffelijk overschot van vele weldoeners uit ‘t zelfde geslacht en ook de overledenen moeten voor ‘t dorp alles zijn geweest.
Vol weemoed, met tranen in de oogen wordt overal ‘t geval besproken; velen kunnen den omvang van ‘t verlies nog niet beseffen, gelooven nog niet, dat de familie niet weerkeeren zal. Vele arbeiders vonden door de beide heeren een goed bestaan en onzeker staat thans de toekomst voor hen open. Maar afgescheiden daarvan, ‘t vriendelijk optreden, overal, waar ook, van de omgekomenen zal in weemoedige herinnering blijven onder alle ingezetenen van het dorp. Maar ook daarbuiten zal ‘1 verlies worden gevoeld. Wat al is jh. mr. J. M. A. van Panhuys voor stad en provincie, ja voor ‘t heele land niet geweest!” Een van de familieleden van de koetsier —de goede man zelf was ziek van ellende — vertelde de volgende dag, dat Meijer direct nadat het rijtuig de Friesestraatweg had verlaten, was gaan twijfelen. Op een bepaald moment wilde hij zelfs op een fiets voor het rijtuig aanrijden. Hij en de huisknecht-palfrenier hadden samen overlegd en tenslotte besloten het zo maar te laten. Direct daarop gebeurde het ongeluk. Meijer had nog pogingen gedaan de familie te redden, maar hij kon niet zwemmen. De beide paarden, die voor de reiswagen waren gespannen, werden levend op de wal gebracht.
Begrafenis
Op 11 november werden de slachtoffers begraven op het kerkhof bij de Ned. Hervormde kerk te Midwolde waarin hun voorouders, de Ewsums en de Von Inn- und Knyphausens onder en bij het prachtige grafmonument van Rombout Verhulst waren begraven. Door de prachtige herfstlanen van het landgoed Nienoord volgde een lange stoet de lijkbaren.
Vooraan gingen de vertegenwoordigers van H. m de Koningin en H. M. de Koningin Moeder. Langs de lanen en rond het kerkhof stonden duizenden, die het hoofd eerbiedig ontblootten. In de stad was die dag de Universiteit gesloten. Voor de ramen van de openbare gebouwen waren de gordijnen neergelaten en hier en daar hingen vlaggen halfstok.
Financieel verlies
De journalistiek van vijftig jaar geleden was blijkbaar realistischer dan nu. In de krant van toen troffen wij de volgende zinsnede aan: Welk een verlies het overlijden van de personen ook financieel voor de gemeente beteekent moge blijken uit het feit, dat door den ouden heer Van Panhuys ruim f 7000.—, zijnde 1/3 gedeelte van den geheelen H.O. der gemeente Leek werd betaald.
Jhr. mr. J. AE. A. en jhr. H. van Panhuys
„In jhr. mr. Abraham van Panhuys is heengegaan een edel mensch, een man van hooge en fijne beschaving, een magistraat van groote kennis en goeden wil, een man op wiens geboorte Groningen te allen tijde trotsch mag zijn, een man wiens leven velen tot zegen is geweest.”
Aldus schreef jhr. mr. J. A. Feith in het In Memoriam in de Groningsche Volksalmanak van 1908.
Inderdaad is jhr. Van Panhuys een man van betekenis geweest. Hij was schoolopziener, lid van de Provinciale Staten van Friesland, burgemeester van Tietjerksteradeel, van 1880 tot 1883 burgemeester van Groningen, tot 1893 Commissaris der Koningin in de provincie Groningen, Commissaris der Koningin in Overijssel en tenslotte drie jaar vice-president van de Raad van State. Daarna trok hij zich om gezondheidsredenen terug op zijn landgoed Nienoord. De Koningin benoemde hem wegens zijn vele verdiensten tot minister van Staat. Hij was Commissaris der Koningin, toen in het Oldambt socialistische woelingen ontstonden en de landarbeiders staakten.
Jhr. Feith schreef in bovengenoemd In Memoriam, dat jhr. Van Panhuys met een „gemoedelijk vermanend woord tussenbeide kwam.”
De burgemeesters in die streek kregen een circulaire om maatregelen te nemen tegen de „wanverhoudingen in de sociale toestanden” en de Commissaris deed een beroep op de welgezinden in iedere gemeente om die verbeteringen tot stand te brengen. „Ook op hen rust eene groote zedelijke verantwoordelijkheid,” schreef hij, „het gaat niet aan, aan het openbaar gezag eischen te stellen en in eigen kring tekort te schieten in de vervulling van een der eerste burgerplichten.”
Jhr. Van Panhuys was de eerste particulier in ons gewest, die zijn familie-archieven (hij stamde van moederszijde af van de Von Inn- und Knyphausens) liet ordenen en in een rijksarchief liet plaatsen.
In Leek en Midwolde was hij zeer geliefd.
Zijn zoon jhr. H. van Panhuys was kamerheer in buitengewone dienst van H M de Koningin, lid van de Provinciale Staten en sinds 1902 burgemeester van Leek. Hij liet een zoontje van dertien en een dochtertje van zes jaar achter.
Van hen woont jkvr. A. S. H. van Panhuys, die getrouwd is met H. W. Herwarth von Bittenfeld, in Heemstede.
Haar broer, jhr. J. JE. A. van Panhuys, oud-consul der Nederlanden, vertrok naar Amerika. Hij heeft wel dochters, maar geen zoons, zodat de manlijke lijn van deze tak van de familie met hem eindigt.
___________________________________________________________ |
Naar De Families van de overledenen, het Monument en publicaties over het fatale ongeluk