___________________________________________________________ |
16-07-1841 Groninger Courant, vrijdag
Indien mijn geheugen mij niet misleidt, dan heeft de inderdaad niet ongeestige opsteller van het eerste tegenschrift op mijne in de Groninger Courant van den 22 Junij jl. geplaatste bemerkingen, mij, eenige dagen later, in den Tolk der Vrijheid, beleefdelijk uitgenoodigd om hem, bij tijd en wijle, op nieuw eenig wederwerk te willen verschaffen. Een goed woord vindt altijd eene goede plaats, en ten blijke daarvan heb ik het genoegen; hem bij deze mede te deelen het onderstaande stuk, te vinden in het op den 6 dezer, te Amsterdam, bij Johs. Müller uitgegeven 1ste nommer van het dagblad De Tijdgenoot. Hij beproeve dan nu eens zijne krachten op eene wederlegging der daarin voorkomende redeneringen en leeringen!
A….. J…..
HET REGT VAN GRATIE.
Ten allen tijde, in alle constitutionele Staten, is het regt van gratie als een der schoonste regten van de Souvereiniteit beschouwd, en echter heeft dit regt in deze dagen in Nederland stof gegeven tot harde verwijtingen aan het geëerbiedigd Hoofd van den Staat.
De Tolk der Vrijheid heeft in verschillende artikelen betoogd, dat de Koning aan zijnen Drukker en Redacteur gratie had behooren te verleenen van de veroordeeling, die tegen hen was uitgesproken bij een vonnis der regtbank te Groningen, hetwelk in hooger beroep bevestigd en na een beroep in cassatie, door den Hoogen Raad bekrachtigd is. De Arnhemsche Courant en het Weekblad van het Regt hebben de partij van den Tolk der Vrijheid gekozen, en het Handelsblad is het algemeene geschreeuw gevolgd. De Arnhemsche Courant gaat bij deze gelegenheid zoo verre, dat zij beweert, dat het regt van gratie aan den Koning behoorde ontnomen te worden en, bij eene oppervlakkige beoordeeling, heeft hare redenering eenigen schijn van waarheid.
— Zij stelt, dat geene straf ten uitvoer kan gelegd worden, dan nadat de Koning op het verzoek om gratie heeft beslist, en beweert nu, dat hierdoor de Koning inderdaad diegene is, die den ongelukkige aan gade en kroost ontrukt, die in den kerker werpt, of die op het schavot brengt; dat hierdoor de verantwoordelijkheid van de uitvoering der straf geheel op den Vorst rust, en dat dit de liefde, die men aan den Souverein moet toebrengen, verzwakt en bij velen wegneemt. Ieder zal moeten erkennen, dat deze redenering eenige waarheid behelst, en toch is het gevoelen van de Arnhemsche Courant eene grove dwaling, die door alle vrienden van eenen constitutionelen regeringsvorm krachtig moet worden tegengegaan; eene dwaling, die eenigen schijn van waarheid heeft verkregen door de beginselloosheid, waarmede de Regering het regt van gratie dikwijls toepast, en inzonderheid door de beginselloosheid, waarmede dit regt in de openbare dagbladen wordt beoordeeld.
De toepassing van een regt is nimmer willekeurig. Al staan de beginselen daarvan niet in een Wetboek uitgedrukt: zij bestaan echter, en wel in den aard van het regt zelf. b Het regt van gratie is een Staatkundig regt, om de volgons regterlijke uitspraak verdiende straf geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, om redenen, die bij den regter niet in aanmerking konden komen. In den regel moet er derhalve van eene veroordeeling geene gratie verleend worden. Gratie van straf is eene uitzondering op den regel: dat alle vonnissen moeten worden ten uitvoer gebragt. Eene uitzondering is een buitengewoon geval, hetgeen niet dan om zeldzame redenen behoort plaats te grijpen, bijv. indien door de vooruitgaande beschaving eene wetsbepaling verandering behoeft, maar nog niet veranderd is, zoodat de straf te hard wordt geoordeeld voor het gepleegde kwaad; indien er verschoonende omstandigheden bestaan, waarop de regter niet heeft kunnen of mogen letten; indien de veroordeelde na eene veroordeeling, die tot zijne verbetering moet strekken, een ootmoedig berouw toont, en zijne schuld volledig bekent, enz. Wanneer de Regering het regt van gratie altijd naar vaste beginselen had toegepast; hetzelve niet tot een gewoon laatste middel tegen de veroordeeling verlaagd had, zou de dwaling van de Arnhemsche Courant: dat het de Koning is, die den ongelukkige op het schavot voert, nooit eenigen schijn van waarheid verkregen hebben. Het regt van gratie zoude gebleven zijn eene laatste toevlugt van den ongelukkige tegen de hardheid der Wet; het Staatkundige middel, om billijkheid en regtvaardigheid te vereenigen; het schoonste, het nuttigste regt van de Kroon.
Tot de dwaling, dat de Koning, door de beschikking op het request van gratie, de verantwoordelijkheid der veroordeeling op zich neemt, heeft mede veel gebragt de verwarring tusschen eene beschikking op het verzoek om gratie en eene beoordeeling van het regterlijk gewijsde. De vonnissen, door de regterlijke magt gewezen, zijn onschendbaar. De Koning mag ze niet veranderen. Wanneer hij gratie verleent, randt hij het gewijsde niet aan; hij geeft genade van de welverdiende straf, zonder de uitspraak des regters te beoordeelen. Maar, helaas! deze zoo eenvoudige regtsbeginselen worden in den tegenwoordigen tijd zelfs door regtsgeleerden vergeten. Eenige maanden geleden heeft de verdediger van een’ veroordeelde openlijk in het Weekblad een Besluit van gratie doen gelden als een bewijs van Koninklijke afkeuring van een regterlijk vonnis. Tegen zulk eene uitlegging van het regt van gratie moeten alle vrienden van ongelukkige veroordeelden zich verzetten. Won zulk een beginsel veld, dan behoorde er nimmer van het regt van gratie gebruik gemaakt te worden, daar dat regt alsdan, in plaats van een sieraad aan eene constitutionele Kroon te zijn, de ijzeren staf zoude worden, om alle vonnissen te verbreken, de regterlijke magt te vernederen, en inderdaad den Vorst met de verantwoording van elke veroordeeling zoude beladen.
En wat is er nu van de afkeuring, die de Koning zoowel bij den Tolk der Vrijheid, als de Arnhemsche Courant, zoowel bij het Weekblad, als bij het Handelsblad, omtrent het niet verleenen van gratie aan Meeter c. s. ondervindt? Elk welgezinde oordeele. De Tolk der Vrijheid, een dagblad, door zijne verregaande oppervlakkigheid bijna onleesbaar, doch door zijn’ opgewonden’ stijl geschikt, om op lieden van ecu gering doorzigt indruk te maken, beschuldigt in zijne kolommen, in lage taal, openbare ambtenaren van barbaarschheid en knevelarij; hij schreeuwt luide uit, dat de Grondwet, door verkrachting des Konings, opgehouden heeft te bestaan; hij roept zijnen Lezers toe, dat zij het regt hebben de belastingen, dat bloedgeld, niet te betalen; hij voegt den Burgemeester eener plattelandsgemeente de vuilste beleedigingen toe, beschuldigt hem van onmenschelijkheid, enz. De Redacteur van dat blad en de Uitgever, omdat hij met hem des nachts voor eene wafel kraam, ten aanhoore van het gemeen: Weg met den Koning! Leve de Republiek! had uitgeroepen, worden ieder tot eene correctionele gevangenisstraf veroordeeld. De Hooge Raad beslist dat de Wet juist is toegepast — Behoort nu de Koning aan zulke oproerschreeuwers gratie te verleenen? Gebiedt dit eene wijze Staatkunde? Mag hij aan de welgezinde burgers, die in het blad zoo belasterd zijn, de bescherming der Wet ontzeggen, door dan lasteraar de welverdiende straf kwijt te schelden? De vrijheid van drukpers is de grondzuil van eenen constitutionelen Staat; doch, even als de vrijheid in het algemeen, heeft zij hare natuurlijke grenzen, daarin, dat zij de vrijheid en de regten van anderen moet eerbiedigen. Zoo het beginsel van het Weekblad, dat men een blad, als de Tolk der Vrijheid, hetgeen niet een enkelen dag, maar voortdurend den loon van oproerigheid doet hooren, niet moest vervolgen, bij de Regering ingang vond, zoude ons Vaderland inderdaad te beklagen zijn. Eene onbeperkte vrijheid der dagbladen, om alles te zeggen, wat hun lust, stelt inderdaad de verregaandste dwingelandij daar; eene dwingelandij die de angstvalligen belet rondborstig te spreken; eene dwingelandij, die vijandig is aan elke stem, die zich tegen haar durft verheffen; eene dwingelandij, die haar willekeur bespot, vernedert, belastert, of hare gunstelingen tot de wolken verheft; eene dwingelandij, die erger is dan eene alleenheersching, omdat zij geene regelmaat erkent, geene beginselen huldigt, geene bescherming aanbiedt, en ieder treffen kan in hetgeen hem het meest dierbaar is, in zijne eer, in zijnen goeden naam, in de achting, die hij geniet.
K.
___________________________________________________________ |