___________________________________________________________ |
08-05-1840 Groninger Courant, vrijdag
Mengelwerk.
De ondergeteekende, Burgemeester der gemeente Ten Boer, in de nommers van den 25 en 28 April j.l. van het beruchte Dagblad: de Tolk der Vrijheid , bij J. H. Bolt uitkomende , een relaas gelezen hebbende van het arresteren en verkoopen goederen van zekeren Duurt Wijtses de Lange, arbeider te Sint Annen, onder gedachte gemeente , ter zake van het niet betalen van schoolgelden voor de overeenkomstig het reglement , op het betalen der schoolgelden voor de landelijke gemeenten in deze provincie vigerende , — meent de lezers van genoemd Dagblad geene ondienst te zullen doen , door hun daaromtrent het volgende te berigten , opdat zij weten mogen , hoe het in waarheid met die zaak gelegen is , en hoe weinig vertrouwen dat Dagblad verdient.
De bedoelde D. W. de Lange wordt daarin afgeschilderd als volstrekt behoeftig , dus buiten staat, om de schoolgelden te voldoen en als mishandeld door het arresteren en verkoopen zijner goederen , ten einde zijn verschuldigde ter somme van ƒ 2 — 77½ mogt worden geïnd.
— Maar hij staat bekend als eigenaar van een huis- en eene heemstede op de kadastrale perceelswijze legger van deze gemeente , en heeft dus veel vooruit boven de meeste arbeiders in derzelver ressort, die jaarlijks 20 tot 30 guldens kamerhuur moeten betalen;
hij is een man van ongeveer 43 jaren , die een vast en sterk gestel heeft, en dus zeer wel den kost voor zijn huisgezin en schoolgelden voor een zijner schoolpligtige kinderen , zoodanige hij er thans drie heeft, kan verdienen; hij wordt geacht met een schip , dat hij bezit, nu gedurende verscheidene weken 6 tot 8 guldens per week verdiend te kunnen hebben (andere arbeiders in deze gemeente hebben in de laatst verloopene weken hoogstens 3 guldens verdiend); en zou dus die kleine som van ƒ2 77½ zeer gemakkelijk hebben kunnen voldoen, te meer, daar de schoolonderwijzer van Sint-Annen hem aangeboden heeft 75 cents daartoe te willen bijdragen , om geregtelijke vervolging voor te komen , en heeft dan door volstrekte onwilligheid ter betaling die vervolging moeten ondergaan ;
— hij ook alleen in deze gemeente , daar andere arbeiders, veel minder dan hij ter betaling der schoolgelden in slaat, deze gereedelijk hebben voldaan. Te minder is genoemde D. W. de Lange bezwaard, daar het bestuur dezer gemeente , het gebrek aan arbeidzaamheid en huishoudelijkheid bij hem en zijne vrouw wel kennende, geoordeeld heeft hem van het betalen der schoolgelden gedeeltelijk te moeten vrijstellen, zoodat over ‘t jaar 1839 van twee zijner schoolpligtige kinderen voor een, en over ‘t jaar 1840 van drie zulke kinderen, voor twee die schoolgelden uit de gemeentekas zijn voldaan en zullen worden voldaan.
— Bij eene geheele vrijstelling daarvan aan hem verleend , zouden andere arbeiders redenen hebben gehad, om te klagen, dat hun onregt ware geschied, daar men van hen schoolgelden vorderde ; gelijk het achterblijven der geregtelijke vervolging van hem, wegens zijn’ onwil om de schoolgelden te voldoen , aanleiding zou hebben gegeven , dat deze allen weigerachtig werden, om verder eenige schoolgelden te betalen.
Wenschen de lezers van dat Dagblad misschien te weten , wie de in ‘t donker schuilende personen zijn, aan welke zij dat zoo partijdig en lasterlijk gesteld relaas te danken hebben: dit is zeker, dat de heeren L. F. Schleurhols, med. dr. te Bedum , P. J. de Jonge, kastelein, en A. Sonius, zonder beroep, beide woonachtig te Groningen , bij den verkoop der goederen van D. W. de Lange tegenwoordig zijn geweest, en dat dezelve door hen , of door een’ hunner voor hem zijn ingekocht; terwijl men zegt , dat eerstgemelde heer te voren die stukken betrekkelijk dien verkoop van D. W. de Lange heeft afgehaald, welke in het nommer van den 25 April zijn geplaatst.
Voorts acht de ondergeteekende het beneden zich , verder de pen te gebruiken , om zijn’ persoon , of den ontvanger , of het bestuur dezer gemeente tegen de hatelijke en lasterlijke aantijgingen des stellers van gedacht relaas te verdedigen. — De geest van het Dagblad , dat men met den schoon klinkenden titel de Tolk der Vrijheid uitgeeft, in helwelke zelfs de hooge Regering op de bitterste wijze wordt aangerand , doet genoegzaam zien , van welk eenen stempel deszelfs redacteurs en de handlangers van dezen zijn.
Ten Boer den 6 Mei 1840. B. A. BENTHEM REDDINGIUS.
___________________________________________________________ |
12-05-1840 Groninger Courant, dingsdag
Hij haat de menschllijkheid, die deez’ wandalen roemt,
Een schand’lijk wierook op hun bloedaltaar durft brengen,
Hun gruweldaden deugden noemt.
Helmers , Nagel. Ged.
In het laatste nommer van de Groninger- en Provinciale Groninger Courant van den 8 Mei j.l. vindt men een geschrijf van den heer Burgemeester der gemeente Ten Boer, R. A. Benthem Reddingius, zullende strekken ter verdediging van Z. Eds. gehouden gedrag ten aanzien van den geregtelijken verkoop der goederen van den armen daglooner Duurt Wietses de Lange , te St. Annen.
Deze geregtelijke verkoop is veroorzaakt , doordien bovengemelde arbeider niet konde voldoen aan de betaling van ƒ2 — 77½ schoolgeld. Daar dit een en ander echter in den Tolk der Vrijheid breeder uiteengezet is, oordeel ik het niet noodig, hierop thans terug te komen.
Wij willen alleen aantoonen , dat het den heer Reddingius op geene onnaauwkeurigheid en onwaarheid aankomt, en dus alle mogelijke middelen, geoorloofd of ongeoorloofd, bij de hand neemt, om een gedrag te verdedigen , dat door elken weldenkenden ten sterkste wordt afgekeurd.
1) dan doet de heer Reddingius het voorkomen , alsof de Lange eigenaar zoude zijn van huis en erf en dus niet wezenlijk behoeftig zij , omdat hij op den kadastralen iegger van die Gemeente als zoodanig bekendstaat. Dit is waar, doch het is ook even waar, dat dit abusivelijk geschied is; dat De Lange geen huis en erf bezit; dat het niet zijn eigendom , maar die zijner moeder is. Dit is dus een nietig voorwendsel; of kan de Burgemeester hier onwetendheid voorwenden? Neen , het is dan om hierdoor eenigen schijn van regtvaardigheid aan den beruchten verkoop te geven; om het te doen voorkomen, alsof de Lange niet zoo bij uitstek behoeftig was , — om te toonen , dat hij nog iets bezat.
2) is het onwaar, dat bovengemelde arbeider een schip bezit. Dit scheepje, bij hem in gebruik of in huur, behoort mede aan zijne moeder , zoo als kan blijken uit eene notariële akte , voor ongeveer twee jaren beleden voor den notaris Buning.
3) is het onwaar , dat die arbeider tusschen de zes en acht guldens in de week verdient. Met een zoodanig scheepje kan zeventig en tachtig cents per dag verdiend worden. Indien hiervan nu dertig cents voor huur van hetzelve afgaan (zijnde dit de gewone huurprijs), zoo blijven er veertig a vijftig cents des daags over. Wanneer hiervan nu zeven personen zullen leven , zoo komt ons de belasting van ƒ 2-77½ schoolgeld als zeer nijpend en drukkend voor.
4) verdient aangemerkt te worden , dat de heer Reddingius het inkomen der andere arbeiders op drie guldens per week opgeeft en dat van de Lange op zes à acht guldens ; eenige regels later , dat het hem aan werkzaamheid en huishoudelijkheid ontbreekt: deze is zoowel arbeider als gene, de eene verdient drie, de andere zoude acht guldens verdienen, en waardoor dan wel dit onderscheid ?
Wel, door luiheid en verkwisting! Dit is waarlijk iets nieuws. Bekend is het: Hans komt door zijne domheid — nu wordt het, volgens de editie van Reddingius, Duurt door zijne luiheid voort.
Dan , het is niet noodig, ‘s mans gering inkomen door bewijzen te staven en des Burgemeesters onwaarheden te wederleggen ! de akte van verkoop is het deugdelijkste bewijs, het zekerste teeken zijner bittere armoede. Immers, nadat alles , wat met mogelijkheid bij elkander konde worden gebragt, —nadat zelfs een vat , om daarin iets voor verderf en tegen den winter te bewaren , het eenige , wat zij bezaten , verkocht was, beliep dit alles de som van ƒ 3 —10!
Ziedaar dan hunnen rijkdom, ziedaar hunne armoede ! Hiervan moest nu betaald worden ƒ2 — 77½ schoolgeld en ongeveer ƒ30 — 00 voor aangewende kosten !
—
Is het mede geen bewijs van armoede , dat deze menschen , gedurende de 15 jaren , dat zij gehuwd zijn, nog nooit op een bed van veren geslapen hebben ? — dat zij hunne leden ter ruste moeten leggen op met kaf gevulde zakken , en zich van dergelijke zakken insgelijks bedienen tot dekking en verwarming ? Zijn dit dan bewijzen van verkwisting ? Mensch ! gij, die eenige magt in handen hebt, hoe waagt gij het, die mogt te gebruiken ! Is dat uwe roeping — dat de pligt van eenen Burgervader ? — is dat de armoede in bescherming nemen ? Och, dan beware de Hemel de armoede van zulk eene gemeente !
Drie schoolpligtige kinderen van dat huisgezin loopen thans nog voor balling langs het pad; de ouders kunnen , ja durven hunne kinderen niet ter school zenden , omdat zij het schoolgeld niet kunnen betalen , en wat doet de Burgemeester ? op wiens hoofd zullen deze verwaarloosde wezens eens neerkomen? Aan wien zullen zij het te wijten hebben , zoo zij naderhand als uitvaagsel der maatschappij door iedereen’ zullen verstooten worden ? Dan ,ik zal zwijgen; want welken indruk zal eene koude redenering maken , waar het onmiddellijk voorbeeld van armoede en gebrek geen medelijden kan verwekken , — waar de liefde lot onzen evenmensen schijnt verloren te zijn en waar het hart zoo koud is !
Hartelijk derhalve wenschen wij, dat het eene hoogere autoriteit moge behagen , een einde te maken aan de spanning tusschen den Burgemeester en den daglooner , opdat niet het onschuldig aankomend geslacht het slagtoffer eener onbillijke wraak worde. Hartelijk wenschen wij , dat of door de Regering , of door den heer Schoolopziener in loco onderzoek moge worden gedaan ; en ik twijfel geenszins , of ieder zal bij een zoodanig onderzoek , bij zulke geregtelijke handelingen met verontwaardiging terug deinzen.
Ten slotte moet ik aanmerken, dal de heer Burgemeester, na dus alle onware gronden voor zijn gehouden gedrag te hebben opgegeven , tot valsche aantijgingen overgaat. Ik beloof den Burgemeester , of wie het zijn moge , eene som van honderd guldens ten voordeele der armen van zijne gemeente, zoo hij mij kan bewijzen , eenen enkelen regel in den Tolk der Vrijheid ooit te hebben geschreven , of handlanger, zoo als ZEd. zich gelieft uit te drukken , van dat Dagblad te zijn.
Niet zeg ik dit, omdat ik mijne liberale denkbeelden niet zoude durven staande houden: voor ben ik Nederlander en vrij geboren ; maar om aan te toonen, dat het de Burgemeester om het even is, welke middelen ZEd. aanwendt ter verdediging van eene daad , die bij mij verontwaardiging en afgrijzen verdient.
De bewuste stukken zijn door mij afgehaald met oogmerk , om dergelijke daden ter kennis van Z. Exc. den Heer Gouverneur te brengen ; doch een’ anderen Burgemeester hierover consulerende , zoo was deze van oordeel, dat Z. Exc. die regtelijken verkoop wel niet meer zoude kunnen stuiten.
Ik liet dezelve aan een regtsgeleerde lezen, of er ook iets aan den vorm mogt ontbreken , doch alles was in orde bevonden; een derde vraagde de stukken van mij ter leen, ik kreeg zelve niet terug en had daarbij ook niet het minste belang.
Eindelijk zijn dezelve door welk toeval is mij onbekend , in handen der Redactie van den Tolk gekomen waardoor openbaar geworden is , hetgene men dacht , dat diep in St. Annen en in vergetelheid zoude begraven blijven , en waardoor een blijvend gedenkteeken opgerigt, hoe men in de gemeente Ten Boer het welzijn der menschheid , de wet van het schoolwezen weet te handhaven.
Wij zullen op deze zaak niet terug komen ; want Sat prata biberunt.
Bedum den 11 Mei 1840. L. T. SCHLEURHOLTS.
[Claudite jam rivos, pueri, sat prata biberunt: Sluit nu de kanalen, jongens, de weiden hebben genoeg gedronken.
— Ironisch voor: al genoeg! ]
De ondergeteekende P. J. de Jonge , Koffijhuishouder te Groningen , verzoekt nu en in het vervolg den Heer R. A. B. Reddingius , Burgemeester te Ten Boer , om verschoond te mogen blijven van onaangename aantijgingen en toespelingen in publieke Dagbladen, gelijk door Z. Ed. Achtb. geplaatst zijn in Groninger en Provinciale Couranten van den 8 Mei j.l.
Het toeval heeft gewild, dat hij bij den verkoop der goederen van den arme daglooner De Lange, even als meer andere personen, is tegenwoordig geweest en hij kan noch mag vooronderstellen , dat deze toevallige tegenwoordigheid, aanleidende oorzaak zij tot het schrijven van den Heer Burgemeester. Z. E. Achtb. gelijk ieder ander boude zich overtuigd , dat de ondergeteekende opzigtelijk Tolk der Vrijheid niet in het donker behoeft te schuilen, om deze zeer eenvoudige redenen, dat hij nimmer in dat blad eene letter heeft geplaatst of doen plaats noch in het vervolg zal doen; weshalve hij zich haast, Z. E. Achtb. en het Publiek hiervan te informeren, ten einde voor het vervolg verkeerde informatiën, []lijkheden en lasterlijke aantijgingen voor te komen.
Groningen den 10 Mei 1840. P. J. de JONGE.
[de notariële akten zijn nog niet gevonden evenals de kadastrale gegevens]
___________________________________________________________
Duurt Wijtzes de Lange, boerenknecht, arbeider, dagloner, * Noordwolde x 13-03-1825 Ten boer Aaltje Kornelis Wieringa, boeremeid, * Thesinge
Kinderen:
1 Wietze (Duurts) de Lange, * 06-10-1831 Sint Annen
2 Pieter (Duurts) de Lange, * 15-11-1833 Sint Annen
3 Hindertje (Duurts) de Lange, * 02-03-1839 Sint Annen
4 Jan (Duurts) de Lange, * 15-08-1842 Engelbert
___________________________________________________________ |
Naar De Tolk de Vrijheid