___________________________________________________________ |
05-09-1828 Leeuwarder Courant, vrijdag
HERINNERING.
Friesland kon zich steeds beroemen op het bezit van groote wiskundigen, sterrekundigen, werktuigkundigen van den eersten rang; inboorlingen, van voorvaderlijke zeden door oorspronkelijk vernuft en eigene vlijt groot eu vermaard. Zoodanige waren, onder anderen, in de achttiende eeuw Loré, IJpeij, Wijtse Foppes, Jan van der Bildt; zoo bleven uit die eeuw in de negentiende ons bij Arjen Roelofs en Eise Eisinga.
Voor ruim drie maanden werd de dood des grijzen Roelofs aangekondigd en betreurd; en nu, helaas! is ook de nog hooger bejaarde Eisinga ons ontvallen; Eisinga, wiens ongekrenkte braafheid, in een werkzaam leven ook ten dienste van stad- en landgenooten in veelvuldige betrekkingen betoond, even zeer aanspraak heeft op hunne erkentenis, als zijne hoogstzeldzame bekwaamheden op de bewondering, en zijn onvergelijkelijk Planetarium op de algemeene lofspraak steeds hadden, welke zij genoten hebben.
Dat ook in de harten zijner landgenoten zijne verkerende nagedachtenis lange bewaard blijven!
De morgenstond van den 27 van Oogstmaand ll. was het tijdstip, waarop dat welbesteed leven van vier en tachtig en een half jaar een einde had; zijn roem za! dit nooit hebben. Dat ook in de harten zijner landgenooten zijne vereerende nagedachtenis lange bewaard blijve !
Te Dronrijp geboren den 21 Februarij, en van de wolkammerij, het vaderlijk bedrijf, ook het zijne makende, zette hij daartoe zich in 1763 te Franeker met de woon neder Eene den Friesen zoo eigene neiging voor wiskunde kennis had, van der jeugd af, hem steeds tot onderzoek gedreven. Dat werd, ook bij het bezige van zijn beroep, in snipperaren voortgezet. ’s Mans stille en meer geslotene geestgesteldheid, in zelfsgenot te vrede, niemand hulp behoevende, deed dit buiten eenen zeer kleinen onbekend blijven; en niemand kon in Eisinga een vernuft vermoeden, dat tot de stoutste onderneming zou op klimmen.
Hem zelven scheen de inval, ten jaren 1774, om den loop der dwaalsterren door een geregeld bewegend werktuig in zijne woonkamer bestendig voor oogen te hebben, zoo eenvoudig en uitvoerbaar, dat hij in alle bedaardheid er weldra het besluit toe nam, en, allengskens voorwerkende, dat ook standvastig volvoerde, zonder dat hij zelf scheen te verlangen, dat het iemands aandacht trok. Dit gebeurde echter, en wel toevallig, toen het bijna voltooid was; in den jaren 1780, aan den hoogleraar van Swinden. Deze groote man stond op het zien van dat werktuig geheel verrukt, zag in Eisinga ook den grooten man, en in het werktuig het grootste kunststuk, dat in die soort ooit vervaardigd was.
Dien lof, dien roem van den eenvoudigen Fries verkondigde van Swinden openlijk aan Nederland, aan Europa.
Hij deed Eisinga kennen als een vernuft, op wien ieder land van Europa, ware hij er in geboren geweest, trotsch zou hebben mogen zijn, en hem dan welligt met eer en schatten zou overladen hebben. Dan de groote man is in zijne zedige nederigheid zich zelven, ook onder den rampspoed, steeds genoeg geweest; en in kalme weltevredenheid mogt hij, op den avond zijns levens, de erkentenis van die grootheid, waarvan hij zichzelven bijna onbewust was, in stil genot ondervinden.
Niemand dan, die het beroemd Planetarium, voor welks behoud Friesland en Franeker aan Zijne Majesteit onzen hoogst geëerbiedigden Koning den grootsten dank verschuldigd zijn, en het welgelijkend beeld van Eisinga, door van der Kooi geschilderd, door den Hoog Wel Geboren Heer van Humalda op het Raadhuis te Franeker geschonken, in het toekomende beschouwt, niemand voorwaar, en vooral geen Fries, zal dan nalaten der gedachtenis van ’s mans deugd en vernuft ook eene eerbiedige hulde te wijden.
Franeker, J. W. de CRANE.
den 1 September 1828.
___________________________________________________________ |
Eise Eisinga en Familie