___________________________________________________________ |
14-06-1975 Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag
Wil je rechten hebben, dan moet je eerst wat doen.
tony van der meulen in gesprek met: Mevr. T. F. Clevering, over hoe een welgestelde, doortastende boerin de historie en de natuur ontdekte
„Eigenlijk is het doodzonde, mevrouw, om de plantjes in die ondiepe bak te zetten“, zegt de tuinman. „Ik zou het toch maar doen, De Jong“.
Met mevrouw T. Clevering-Meijer (60) in de tuin van de borg Verhilversum in Leens. We hebben aandacht voor oude boerenplanten als Haarlems Klokkenspel, Jacobs Ladder en Bereklauw.
In de grote kruidentuin rukt zij met besliste hand her en der stukjes van planten af, wrijft het kruid fijn tussen haar handpalmen, waarna we gezamenlijk het eindresultaat besnuiven.
„Je leert hier ook veel van de bezoekers“, zegt ze, „- laatst vertelde iemand uit Heerde dat ze Ezelsoor daar smetlap noemen. Het wordt daar nog op wonden gelegd. En een oude arbeider zei es tegen me: “Mevrouw dat is geen dorsvlegel, dat is een bloedzweep”.
Mevrouw Clevering-Meijer is een kordate, doortastende dame. „Ze zal er direct wel aan komen stuiven“, zegt ‘n schilder als ik ‘s morgens vroeg bij Verhildersum op haar sta te wachten.
Ze is penningmeesteresse-secretaresse van de Stichting Verhildersum, stuwende kracht achter de restauratie. Op haar aandrang werd naast de borg een schathuis uit Baflo geheel herbouwd.
Ze leidt er bezoekers rond, maakt slaatjes voor koude buffetten, „maar persoonlijk stel ik liever exposities in de borg samen“.
Met haar neiging alles op snelle doeltreffende wijze te organiseren, krijgt ze het wel steeds moeilijker, „alles, elke stap die je zet moet tegenwoordig bepraat worden.” Haar oorspronkelijke hobby’s zijn de natuur en de kennis der klederdrachten. „Toen ik van de HBS kwam had ik het gevoel dat ik ondanks mijn algemene opvoeding nog niets wist. Ik was nog niet geworteld. Ik kende geen achtergronden, wist niet waarom dingen zijn zoals ze zijn. Ik heb het gevoel dat je door je daar mee bezig te houden ook beter achter de zin van het bestaan komt. De dingen hebben voor mij namen gekregen. Ik zal nooit meer zeggen: dat is een vogel. Altijd: dat is een kwikstaartje“.
Haar vele functies in sociaal-culturele organisaties jagen haar in hoog tempo over de Groninger binnenwegen. „Vroeger, toen het in de dorpen nog geen vijftig was, kon ik in een kwartier in Groningen komen“.
Na een kop koffie onder de klanken van Vivaldi (de slager die gehakt bracht: „Mevrouw, wat hebt u weer aparte muziek op”) reden we van Verhildersum naar Pieterburen: dat ging inderdaad met twee wielen door de berm en veel stuif zand. Eenzame fietsers onderweg steken de hand op.
In Pieterburen heeft mevrouw Clevering-Meijer samen met een aantal jongens de tuin van de inmiddels verdwenen dominee veranderd in ‘n botanische lusthof.
„En het leuke was: toen we klaar waren zeiden die jongens: nu willen we weer wat anders doen. Ze zijn met wedlopen gaan experimenteren. Door mee te helpen aan de tuin waren ze helemaal wat losser en ondernemender geworden.”
Vlak bij Pieterburen woont het echtpaar Clevering („helaas geen kinderen”) op de boerderij Huninga. Ze zijn nog maar zelden aan te treffen tussen het koolzaad en de pootaardappelen. Landbouwer Clevering heeft een bedrijfsleider. Zelf vult hij zijn dagen met het voorzitterschap van het Waterschap Hunsingo en zit hij voor de VVD in de Groninger Staten.
Het is mooi op Huninga. Het voorname voorhuis ademt de rust van een niet door aardse ontberingen verstoord boerenbestaan tegen de Noordgroninger zeedijk. Veel bomen, een groot gazon met hier en daar groepjes bloeiende pompoenen. Een koppel ganzen houdt de bezoeker voortdurend in de gaten.
Het gazon eindigt in een gracht en daarachter strekken zich bloeiende koolzaadvelden uit. Af en toe vliegt een fazant op, vogels kwinkeleren in de bomenwal met een zorgeloosheid die in deze omgeving terecht is.
Hier wonen betekent niet alleen stemmen op de VVD, maar ook begrijpend, welwillend, en toch uiterst onwennig staan tegenover het dagelijks getob van de werknemer.
Mevrouw Clevering zoekt op het gazon een zonnig plekje uit voor het tuin-ameublement.
Kort herdenken we het feit dat Prins Bernhard haar binnenkort voor haar culturele bemoeienissen zal sieren met de Zilveren Anjer. Toen dat heugelijke feit in de krant gestaan had, ontving zij ruim vijftig brieven van sympathisanten en bewonderaars.
Nadat ze me er nog even op heeft gewezen hoe het gazon in steeds ruimere mate gegarneerd wordt met forse ganzendrollen, beginnen we bij het begin.
Mevrouw Clevering: „Ik heb de traditionele opvoeding van de welgestelde boerendochter gehad. We woonden bij Grijpskerk, tot mijn vijfde heb ik iedere dag witte jurken met strookjes gedragen. Maar mijn ouders leefden uiterst eenvoudig en regelmatig. Elke week was er een vast eetpatroon en mijn moeder zat iedere middag achter het theeblad: niet te borduren maar te herstellen. Als kinderen werden wij niet deelachtig gemaakt aan hun problemen: alles werd gedaan om ons een zonnige, zorgeloze jeugd te bezorgen.”
— Herinnert u zich uit die tijd dat het thuis bij de kinderen van de arbeiders anders was?
Mevrouw Clevering: „Daar stond je als kind niet bij stil. De kinderen van de arbeiders speelden met ons mee, je hebt er als kind geen besef van dat de ouders van je speelkameraadjes altijd zo hard gewerkt hebben. Na de Meisjes HBS in Groningen en een jaar huishoudschool, want ook het huishouden moest ik goed leren, ben ik op de Volkshogeschool in Bakkeveen gaan werken: daar werd ik me bewust van groepen mensen waar ik eigenlijk altijd langs heen had geleefd.
Ik ben me er in gaan verdiepen, eigenlijk was het heel merkwaardig dat je je nooit bewust was geweest dat de wereld ook een zorgelijk iets kon zijn.”
— Hebt u nu eigenlijk ook nog een zorgeloos bestaan?
Mevrouw Clevering: „Eerlijk gezegd zou dat wel zo moeten zijn. Ik zou hier heerlijk in de tuin kunnen liggen, maar ik ben hier geen dag. Ik heb me zo verdiept, in de historie, in de natuur, daar kun je je niet meer van losdenken. Het heeft ook inhoud aan je leven gegeven.”
— Maar u hoeft niet te werken om het geldelijk gewin, u doet het puur voor uw genoegen.
Mevrouw Clevering: „Dat zou je zo zeggen, ja. Laatst zei iemand tegen me: u hoeft niet te werken, wij moeten iedere dag. Dat trek ik me aan. Voor mij maakt het geen verschil uit of ik er wel of geen geld voor krijg: als je met iets begint heeft het dezelfde consequenties. Je hebt dan even goed alle problemen, alle zorgen.
Wat mij interesseert in mijn werk zijn de sociale achtergronden.
Je ziet een oud stuk textiel: “hoe is dat gemaakt, wie heeft dat jak gedragen”. Het is dus niet alleen de kunstzinnige kant die me bezighoudt. De mens, wie is die persoon, dat interesseert me.
De lege wereld, je nergens wat van aantrekken, dat haat ik.
Omdat ik nogal veel in de organisatie zat hebben ze wel geprobeerd me in de politiek te trekken. Maar ik moet tot mijn schande bekennen, politiek heeft mij nooit geïnteresseerd. Ik vind het een verkeerd uitgangspunt iets politiek te benaderen.”
— Maar de mensen, waar u in geïnteresseerd bent, hebben het nu wel wat beter gekregen door allerlei politieke beslissingen.
Mevrouw Clevering: „Ja, en dat vind ik prachtig. Maar ik heb hier es een gesprek gehad met een student; we hadden toen nog een betaalde hulp. De student vroeg: mag ik ook met dat meisje een gesprek hebben. En hij vroeg haar toen: wat doe je in je vrije tijd? Ze zei: Niks want ik ben dan toch vrij. Toen dacht ik: eigenlijk is het verschrikkelijk. Ik heb de tijd meegemaakt dat ook dit soort mensen vrije tijd kreeg. Maar ze wisten die niet te vullen door zelf in een creatieve sfeer iets te denken en te doen.”
— Dat hangt toch ook samen met de kansen die je in je opvoeding hebt gehad.
Mevrouw Clevering: „Dat is waar, als ik niet naar de HBS gegaan was, was ik nooit in contact gekomen met zoiets als kunstgeschiedenis.
Wat mij hier in Noord-Groningen opvalt is de grote behoefte aan mensen met wat fantasie. Ik heb hier wel kinderen meegemaakt die alleen een zwart vierkantje opzetten, terwijl ze alle kleuren kregen. Hoe kun je mensen wat meer fantasie geven, hun brein wat losser maken? De ene streek is ook gereserveerder dan de andere. Zelf kom ik uit het Westerkwartier: het is er allemaal wat gemoedelijker. Op Nutsavonden merk je het ook: aan de andere kant van het Reitdiep is toch een wat andere sfeer.”
Circus
— In het dorp Eenrum hebt u het plaatselijke kindercircus geleid.
Mevrouw Clevering: „Ja, als presidente van de Oranje Vereniging. Je moest iets bedenken, en een circus geeft kinderen grote mogelijkheden zelf iets uit te beelden.
Het is ontzettend boeiend om kinderen los te zien van hun dagelijkse sfeer. Die hele verbeeldingssfeer, buiten de tradities. Eigenlijk ben ik in wezen tegen traditie, tegen in het gareel lopen. Experimenteren, allerlei ingevingen, daar hou ik van. In dat kindercircus werd een jongeman als directeur aangesteld en die was vanaf dat moment overal de directeur. Ook op school. Terwijl de toneelknechten: die kregen een schop, die moesten onder het podium. Het is levensgevaarlijk de ene een hogere post te geven dan de andere.”
— Geldt dat niet voor de hele samenleving?
Mevrouw Clevering aarzelt. „De een kan het wel, de ander niet. Voor een deel van het mensdom is het levensgevaarlijk als je ze boven de ander uitdraagt.”
— Maar we zitten hier in zo’n fraaie tuin omdat uw familie, uw voorouders ook tot een bepaalde bovenlaag behoren.
Mevrouw Clevering: „En dat is een voorrecht. Mijn schoonvader dichtte. Toen ik daarmee in contact kwam was het een openbaring: wat een rijk leven heeft die man”.
— U hebt es gezegd: ik ben een gewone boerin. Maar toch zie ik u morgenvroeg niet op de trekker klimmen.
Mevrouw Clevering: „Nu niet meer. Door m’n andere leven zal ik dat nu niet meer doen. Maar als ik nu nog een jonge boerin was, zat ik wel op de trekker. De omstandigheden zijn anders geworden, er is bijna geen hulp meer en op een boerderij is veel te doen.
Als boerin zou ik me tot m’n functie moeten bepalen, alles wat ik nu doe had ik er niet bij kunnen doen. Op een trekker is het vooral de transpiratie, niet de inspiratie. Ik hou van de inspiratie. Mijn leven is nu veel rijker geworden. Jonge boeren hebben een slovend leven, hoor.”
Vla
Van “ik ben een gelukkig mens, alleen in mijn werk zijn zoveel zorgen over de financiën” en haar neiging hele takken tijm in de soep te gooien „ik mag graag improviseren” komen we op de vervlakking.
Mevrouw Clevering: „Nou ja vervlakking, tegenwoordig kun je meer kopen. Mensen die vroeger zelf allerlei kruiden verbouwden deden dat niet omdat zij van die rijkere ervaringen hadden, ze moesten gewoon vechten om dat blaadje er aan te krijgen.
Het is nu allemaal gemakkelijker geworden. Als je bij de kar staat, nemen veel vrouwen Luie Wieven Pap, de vla. Ik ben iemand die dingen liever zelf doet dan ze kant en klaar te kopen.”
— Het feit dat u het image hebt van de rijke boerin, geeft dat problemen in contacten met anderen.
Mevrouw Clevering: „In de arbeiderswereld niet, daar heb ik overal toegang, in de kunstenaarswereld wel. Ze zeggen het niet recht in je gezicht, maar ik merk dat het wel es een handicap is dat ze je als een welgestelde boerin zien. Ze zien je als de traditionele boerin die je zelf niet wilt zijn.
Reacties als: die mevrouw die doet maar, die heeft nergens last van.
Er kwam hier es iemand uit Den Haag op bezoek, en die zei het wel eerlijk.
Ze zei: het begon meteen al toen ik u boven op die stoep zag staan. Maar dat voel je zelf niet: ik was uit hartelijkheid boven op de stoep voor de deur gaan staan om het bezoek tegemoet te komen“.
Even later: „Ik geloof dat ik nog de goede tijd getroffen heb. Als ik nu nog moest beginnen weet ik niet of bijvoorbeeld alles rond de borg nog wel tot stand gekomen was. Al dat gepraat: je zou er al je inspiratie bij verliezen.
En waar ik ook moeite mee heb is dat als alles klaar is een bepaalde groep zegt: nu is het van ons.
Toen in Pieterburen alle brandnetels uit de tuin waren, zeiden kunstenaars: nu gaan wij de tuin gebruiken. Daar vecht ik dan tegen. Ik vind: wil je rechten hebben, dan moet je ook eerst wat doen. En als ze eerst een tuin vol leuke plantjes willen hebben, kun je er daarna geen speeltuin van maken.”
— Wellicht hebben anderen er problemen mee dat u nogal doortastend te werk gaat.
Mevrouw Clevering:
„Ja, maar dan moeten ze je niet vragen of je bereid bent iets te doen.
Als een gemeentebestuur tegen mij zegt: u hebt daar en daar van die aardige ideeën over, wilt u die es uitwerken, dan wil ik niet beginnen met water in de wijn te doen. Ik wil met zuivere wijn bezig zijn, en als je er met veel anderen over moet praten, komt er veel water bij en blijft er van de inspiratie weinig over.”
— U bent een doordouwster?
Mevrouw Clevering, terwijl haar ganzen ons steeds dichter naderen: „Ja, anders lukt het niet. Zo’n hele zaak met de herbouw van het Schathuis bij Verhildersum, daar moetje achteraan zitten, je niet van de kaart laten vegen. Ik zet door. Ergens ben je dan wel es een eenling die doordouwt, je mislukt ook wel es.
Maar nogmaals: als het allemaal nog es herhaald moest worden zou het misschien nooit tot stand komen.
Iemand anders zegt misschien: dat is niet zo erg, dan was Verhildersum maar niet gerestaureerd. Ik vind het wel belangrijk. En door dat werk ben ik erg verknocht geraakt aan dit gebied. Als ik een watertje in het landschap zie, denk ik aan de riviertjes door het vroegere kwelderland. Alles heeft een achtergrond gekregen.”
Na het verzoek om vooral te vermelden dat ze alleen niets kan en velen haar geholpen hebben, zegt mevrouw Clevering: „Tegenwoordig bied je je aan voor besturen, die tijd heb ik nooit gekend. Je moest gevraagd worden.”
Mevrouw Clevering gaat binnen enige versnaperingen halen. De ganzen volgen haar met hun kop.
Na terugkomst informeert ze of ze het interview voor publikatie mag lezen.
Na de ontkenning zegt ze, enigszins zegevierend: „Dan hebt u hetzelfde als ik. U kunt ook geen interview maken als allerlei mensen zich er mee bemoeien. In mijn werk zit dat net zo.”
___________________________________________________________ |
25-06-1975 Nieuwsblad van het Noorden, woensdag
Zilveren Anjer van prins Bernhard voor mevrouw T. Clevering(Van onze correspondent)
Mevrouw T. F. Clevering-Meijer uit het Groninger Eenrum kreeg gisteren in het Paleis op de Dam in Amsterdam uit handen van prins Bernhard de Zilveren Anjer (foto), samen met de heren C. W. Wouters uit Australië en J. L. Bonebakker uit Hengelo. Deze onderscheiding van het Prins Bernhardfonds wordt jaarlijks uitgereikt aan Nederlanders, die zich voor de cultuur hebben ingezet.
In een toespraak zei de prins, dat de presentatie van onze cultuur soms het gevaar loopt over de hoofden van de bevolking heen te gebeuren.
„We moeten zorgen dat de toekomst over onze cultuur niet de woorden „Er was eens….” zal uitspreken“, zei de Prins.
Mevrouw Clevering kreeg de Zilveren Anjer voor haar vele werk voor het behoud van de Groninger cultuur. Op haar initiatief zijn de borg Verhildersum en de Fraeylemaborg gerestaureerd. Ook heeft zij op diverse plaatsen de traditionele tuinkunst hersteld.
Voor het Ommelander Museum bracht zij een collectie Groninger kostuums bijeen.
Voorts is mevrouw Clevering actief op het gebied van oudheidkundig onderzoek, bibliotheken en volksopvoeding. Gedeputeerde Staten van Groningen zonden haar gisteren een gelukstelegram.
___________________________________________________________ |
Naar Groninger Dracht e.d.