Aantekeningen Teenstra: 1765 Huwelijk met Elizabeth Douwes Beintema

___________________________________________________________

Bladzijde 25/26

Ruim zeven jaren na het overlijden van zijnen vader, en wel op den 27 October 1765 huwde hij te Oudwoude een Boerendochter van Bentemahuis onder Westergeest Elizabeth Douwes Beintema (Hebbende Teenstra’s eene letter minder in hunne naam dan de plaats waarna zij zich schrijven, deze familie heeft er eene letter de i meer in; naar de Vriesche uitspraak, word het eerste ook Beintemahuis genaamd) zijnde den 22 April 1740 te Oudwoude geboren.
Dan deze verbintenis wordt voorafgegaan door onaangename tegenwerking van de Bruidsvader Douwe Kornelis Beintema die Orthodox gereformeerd zijnde, uit hoofde van het verschil van Godsdienstige gevoelens, het huwelijk niet wilde toe staan dan onder voorwaarde dat de bruidegom, die te Kollum reeds als Doopsgezinde gedoopt was, gereformeerd zoude worden, en dat alle Kinderen, die uit dit huwelijk zouden verwekt worden, in eene of andere gereformeerde Kerk moesten worden gedoopt.
Aan dit verlangen van den vader der bruid konde Marten, wilde hij zijne verdraagzaamheid in de verschillende Godsdienstige gevoelens niet in eene overgroote onverschilligheid doen verflaauwen (aan welke flaauwheid misschien tegenswoordig evenveel laboreren, als de separatisten aan over gedrevene Godsdienst ijver of dweperij, niet voldoen, doch wist het met behulp zijner bruid, zoo ver te brengen dat hij niet van geloofsleer behoefde te veranderen, wordende hier bij tevens bepaald, dat de meisjes uit dit huwelijk verwekt wordende als Kinderen bij de Gereformeerden zouden worden gedoopt, terwijl de jongens groot geworden zijnde, hunne eigene keus konden doen hierop werd het huwelijk voltrokken.

(De zoons Douwe en Ædsge zijn nimmer gedoopt)

In het eerst bestond er tusschen vader en schoonzoon, nog wel eenige verwijdering over deze verschilpunten, maar bij nadere verkeering toen de eerste de laatste beter leerde kennen hield deze verwijdering geheel op, verkeerende met elkanderen tot wederzijds genoegen op eene zeer vertrouwelijk en vriendschappelijke wijze terwijl de oude man thans begon te geloven dat een Mennoniet ook een braaf man konde zijn en wel braver, dan menig een die om wereldsche belangens zijne eigen geloof verzaakt, en door deze bij oogmerken een ander geloof omhelst.
Deze goede verstandhouding nam zoo zeer in vertrouwen toe, dat hij alle zaken van gewigt, met voorbijgaan van zijne eigene zoons, eerst met zijne schoonzoon Marten overlegde, en diens raad en advies veelal opvolgde.
Op zijn doodsbed gaf hij nog de voldoenste blijken van tevredenheid over en hoogachting voor deze aangehuwde zoon, bevelende zijn kleinzoon Douwe Martens om de lessen van hun vader getrouwelijk na te leven, echter had hij deze naar hem genoemde, en bij hem te huis zijnde kleinzoon vroeger reeds als kind gewaarschuwd voor het Doopsgezinde geloof en hem dikwerf beklaagd, dat hij niet zalig worden konde doordien hij niet gedoopt was,  doch thans was Douwe Kornelis van deze zijne vooroordeele teruggekomen, leggende zijn hoofd gerust ter neder, en sloot zijne oogen vooraltoos digt.

Zoo triumferen edele daden op dweepzucht en bijgeloof!
– “Toon mij uw geloof buiten uwe werken, en ik zal u mijn geloof uit mijne werken toonen”. Jacobus 2. vs. 18
– “Niet die tot mij zegt Heere! Heere!! zal ingaan in het Koninkrijk der Hemelen, maar die doet de wille Mijns vaders”. Mattheus 7 vs 21,
– “ Hebt gij geloof, hebt het voor U zelven” Romeinen 14 vs 22.
– “Wij allen hebben één vader één Schepper” – Maleachi 2 vs. 10. – 

___________________________________________________________

Terug naar Inhoudsopgave Geschiedkundige Aantekingen 1837
Terug naar Aantekeningen: Marten Aedsges Teenstra