27-04-1926 Vergadering Provinciale Vereeniging ter bevordering der Paardenfokkerij in Groningen

___________________________________________________________

28-04-1926 Nieuwsblad van het Noorden, woensdag 

Provinciale Vereeniging ter bevordering der Paardenfokkerij in Groningen.

Bovengenoemde Vereeniging hield gistermiddag haar jaarvergadering in het café “De Pool” onder presidium van den heer S. E. Woldring, burgemeester van Kloosterburen, die met de volgende woorden de vergadering opende:
“In de vorige algemeene ledenvergadering onzer Vereeniging heb ik als mijn overtuiging uitgesproken, dat het Rijk opnieuw gelden moet besteden voor primeering van warmbloed fokpaarden, wil het verzekerd zijn over een voldoend aantal legerpaarden te beschikken bij mobilisatie. Ik noemde dit een landsbelang, niet voor bestrijding vatbaar. Gaan we de zaken nog eens na, dan blijkt thans reeds vast te staan, dat de fokkerij in zeer belangrijke mate wordt ingekrompen als een gevolg van niet loonende prijzen bij den afzet. En te sneller gaat dat proces, naar mate der fokkerij de steun wordt onthouden, die haar in betere tijden toekwam.
Men had daarom mogen verwachten, dat de Regeering maatregelen ten goede zou nemen, dat ze de reddende hand zou uitsteken.
Wat zien we echter gebeuren?
Steun, in den vorm van gelden voor primeering, blijft niet alleen uit (behoudens dan het weinige, dat het Ministerie van Oorlog beschikbaar stelt), maar in anderen vorm wordt ook verre van geholpen.
We zien immers een overeenkomst aangaan met Duitschland, waarbij onze paarden met 500 Mark per stuk worden belast bij invoer. De zooveelste slag, die onze fokkerij wordt toegebracht en nog wel een van de allerergste.
We vragen ons af, was het wel noodig geweest? We meenen dat zeer te mogen betwijfelen. Het is bekend, dat Duitschland groot belang heeft bij het crediet, waarover het bij ons beschikt en het streeft er als vanzelve naar het te behouden.
Zou het onzen vertegenwoordigers onder die omstandigheden nu niet mogelijk zijn geweest op dit eene punt mildere bepalingen te bedingen, indien men zich bewust was geweest te vechten voor een soort bestaansvoorwaarde? Me dunkt van wel.
Ons bestuur heeft nog zijn best gedaan den minister van binnenlandsche zaken en landbouw in dezen van het gewicht der beslissing bij de onderhandeling te doordringen, overtuigd als we waren dat er zeer veel voor onze fokkerij en nog meer voor het land op het spel stond. Niets mocht baten. Hadden we ons tot “Oorlog” gericht zijn invloed te doen gelden, wellicht hadden we beter gedaan. Te laat; maar even onverklaarbaar blijft het toch, dat niet meer gewicht op deze aangelegenheid is gelegd.
Zoo zien we weer, dat we op ons zelf zijn aangewezen de fokkerij staande te houden. In hoever ons dat zal gelukken, moet de tijd leeren, maar daarbij staat volgens mijne meening rotsvast, dat we alleen dan kans hebben, als we fokken het paard, dat we zelf noodig hebben, dat bij uitnemendheid past in ons bedrijf, het degelijke vlotte landbouwpaard van fraaie lijn, dat  practisch overal weten te waardeeren. De tijden van luxe op dit gebied zijn voorbij en de automobiel staat haar plaats niet weer af aan het paard.
Ik verheug me er over, dat we ‘t in dit opzicht meer en meer eens zijn geworden en dat we kunnen sturen in een vaste richting, overtuigd als we zijn, dat elke afwijking daarvan leidt tot afbreuk onzer warmbloed paardenfokkerij.”
M. H. U allen hartelijk welkom heetende, hier ter plaatse, (in ‘t bijzonder den voorzitter en secretaris van de afd. Groningen van het Ned. Trekpaardstamboek) open ik deze vergadering. 

Ik ben me er van bewust, dat het bestuur er vast op kan vertrouwen, dat onze fokkers hun moeizaam verkregen product, het tegenwoordige Groninger paard, niet los zullen laten al is het vooruitzicht op ‘t moment dan ook minder goed dan ooit, hopende voor onze fokkerij straks toch den steun te vinden, die ze verdient. (Applaus.) 

De heer J. D. Jensema (niet herkiesbaar) te Eenrum, moest periodiek aftreden als lid der Stamboekcommissie. Het bestuur stelde voor deze vacature niet weer aan te vullen waardoor het aantal plaatsvervangende leden met 1 verminderd wordt.
De heer D. E. Mellema, Reiderwolderpolder, verklaarde zich er tegen. Hij wees er op, dat het b.v. onmogelijk zal zijn na aanneming er van de keuringen eventueel buiten Groningen te houden. Te veel keurders kan worden voorkomen, als men bepaalt, dat de beide jongste plaatsvervangende leden eerst mogen keuren nadat ze twee jaren als zoodanig zitting hebben.  De voorzitter zei, dat het bestuur met dit voorstel kwam om te garandeeren, dat de hengsten alle in Groningen samenkomen. Spr. drong op aanneming aan.
De heer Mellema gaf de vergadering in ernstige overweging het voorstel niet aan te nemen.  Aanneming heeft tengevolge, dat men met handen en voeten aan de Commissie van het Stadspark is gebonden, inzake de huur ad f 1600, die veel te hoog is. ‘t Kan nu niet meer als vroeger gemakkelijk op de hengsten-exploitatie worden verhaald. Bij de dure huisvesting zal men de hengsten niet eenige dagen tevoren naar Groningen zenden. De dieren zullen zich dan veel minder goed presenteeren. (applaus). 

De voorzitter deelde deze bezwaren niet. De f 1600 die betaald wordt is slechts voor 1 jaar. Daarna zal men er weer eens over praten. 

Dit punt gaf aanleiding tot nog eenige discussie. De voorzitter zei. dat men – eventueel – in de stad toch ook nog al tijd naar een andere keuringsgelegenheid zal omzien.
Het voorstel van den heer Mellema werd tenslotte aangenomen met 33 -15 stemmen en 4 blanco.
Het bestuur stelde in de vacature-Jensema als candidaten de heeren J. D. Jensema Jzn. en N. H. Tonkens, waarvan de eerste met 53 stemmen gekozen werd. De heer Jensema nam de benoeming aan.
De heer J. D. Jensema werd benoemd als lid van de subcommissie voor eventueele herkeuring van hengsten, uit welke commissie, de heer K. Meyer te den Ham trad zonder herkiesbaar te zijn. Besloten werd, dat voortaan automatisch het aftredend Stamboek-commissielid in laatstgenoemd commissie zal zitting nemen.
In deze commissie was nog een vacature gekomen, door het overlijden van den heer A. Torringa te Zuurdijk, aan wiens nagedachtenis de voorzitter woorden van dank wijdde.
Op het tweetal stonden de heeren C. v. Hoorn, te Vierhuizen en H. Warendorp Torringa te Leens, waarvan de eerste met 97 stemmen gekozen werd. 

De Commissie belast met het nazien van de rekening en verantwoording van den penningmeester adviseerde dezen functionaris te déchargeeren voor zijn gehouden accuraat beheer, waartoe besloten werd. De inkomsten over 1925 bedroegen f 42594.43 5, de uitgaven f 9570.28, batig saldo f 33024.15 5. De heer Maarsingh wees er nog op, dat nog enkele uitgaven gedaan moeten worden w.o. f 3795 voor de premiën.

De secretaris, de heer R. A. Maarsingh, te Stadskanaal bracht hierna het jaarverslag uit, waaraan het volgende ontleend is:
Gewezen wordt in dit verslag op de groote malaise, die op dit oogenblik in paardenfokkerij heerscht en die in het aantal gedekte merriën zeer duidelijk tot uiting komt. Massa-teelt is echter nooit die geweest, die Groningen heeft willen voorstaan en de Groningsche opvatting is deze, dat, waar in de paardenfokkerij in den lande steeds een onderdeel van bedrijf moet worden gezien, de intensieve wijze, waarop de bodem wordt bewerkt, de eigene benoodigdheid en gebruikswaardigheid voor het bedrijf zelve (het landbouwbedrijf) in de geheele paardenfokkerij den doorslag geven moet In Groningen baseert zich de teelt van het warmbloed reeds grootendeels op stamboekmateriaal en de verslaggever merkt op dat de teelt van kruislingen geen fokkerij als in de goede beteekens van het woord, terwijl het produceeren van kruislingen in den eersten of verderen graad, overal in de wereld met hetzelfde resultaat onfokkundig ter hand kan worden genomen Gehaltedieren fokken, waarbij men niet blijft stilstaan bij eerste of verdere generatie, vergt de capaciteiten van den werkelijken fokker.
Naar fokmateriaal was, ondanks de malaise, het afgeloopen jaar nog bevredigende vraag. Commissiën uit Tsjecho-Slowakije en uit Letland kochten over 1925 in de provincie wederom warmbloedfokpaarden en ook de andere provinciën van het land traden herhaaldelijk als koopsters op.
Speciaal wordt aangehaald, dat de 500 Mark invoerrechten van Duitsche zijde gelegd op Nederlandsche fokpaarden, den handel op dat land geheel met lamheid sloeg. Het zou zeker ten eenenmale onbillijk zijn indien met het oog op Belgisch type tegen 140 Mk. op Ned. Koudbloedpaarden gelegd (en nota-bene ook nog op kruislingen daarvan!) 500 Mk. gehandhaafd zou blijven voor Ned. warmbloedpaarden. Een vergelijking met België gaat hier in het geheel niet op, omdat België voor zijn fokkerij zoo goed als alleen koudbloeduitvoer behoeft, maar in Nederland het warmbloedpaard minstens evenwaardig moet worden geacht aan het koudbloed.
Hier ware alleen billijk te spreien van Nederlandsche paarden.
Dankbaar wordt herdacht de subsidieering van de zijde van het Departement van Oorlog zoomede het financieel steunen door het fonds v. d. Landbouw in de prov. Groningen werkzaam en de spijt uitgesproken over bet vanwege Binnenlandsche Zaken en Landhouw nog niet weer gangbaar maken van de premiekeuringen. Hoe ongelijk subsidieering van provinciewege in den lande is, moge blijken uit het feit dat sommige provincies voor het doel in kwestie tot f 5000 per jaar fourneeren en Groningen daartoe geen cent beschikbaar stelt.
Duidelijk wordt nog, eens geattendeerd op den gunstigen invloed die van het Militair Certificaat kan uitgaan en nog eens opgemerkt, dat een speciaal legerpaard praktisch niet bij ons te lande kan worden geproduceerd.
Het bruikbare legerpaard dient te worden gerecruteerd uit de massa van het warmbloed.
Zóó opgevat zullen producent (bij ons te lande de landbouwer-paardenfokker alléén) en de commissie als bedoeld in hun wijze van werken samen kunnen gaan.
Het verslag weid onder dankzegging goedgekeurd.
Op voorstel van bet bestuur werd het salaris van den inspecteur van ‘t Groningsch Paardenstamboek over 1926 wederom op f 400 bepaald.
De heer F. J. Boikema werd bij acclamatie als inspecteur benoemd.
Eveneens werd bij acclamatie herbenoemd tot lid van het bestuur de heer T. J. Mellema te Nieuw Beerta, die periodiek aftrad.
Het bestuur stelde voor om de redactie van art. 3 sub b. Stamboekreglement voor den vervolge aldus te wijzigen: “alle overige landbouwtuigpaardstamboeken in Nederland, waarvan, ten genoegen van het bestuur, bewezen wordt dat dezelve een onvermengd zuivere teelt voorstaan en dienovereenkomstig zijn ingericht”.
Het bestuur is eenparig van oordeel, dat ten opzichte van aanwending van vreemd bloed in iedere teelt de grootst mogelijke voorzichtigheid moet worden betracht. Het is voldoende bekend, dat te dezen opzichte in ons land ook andere meeningen bestaan en hoewel het bestuur anderer overtuiging eerbiedigt, mag zulks ons toch nimmer weerhouden maatregelen te treffen, opdat het insluipen van afwijkend bloed in onze fokpaarden, zooveel mogelijk vermeden wordt.
Overigens handhaaft het Bestuur zijn meening dat het absoluut hermetisch sluiten van de stamboekdeur in alle gevallen voor andere rassen, gezien ook de historie, niet juist zou zijn en wordt daarom verwezen naar het onder 11 genoemde.
De heer Mellema zou zich alleen willen bepalen tot de Hackney’s en de Hannoveranen.

De heer Maarsingh verdedigde het voorstel van het bestuur, dat hierna z. s. werd aangenomen.

Vervolgens stelde het Bestuur voor om sub e-j van het bovengenoemd art. 3 geheel te laten vervallen en daarvoor in de plaats te stellen sub e. aldus geredigeerd:
Het Gron. P. S. bepaalt zich tot vorenstaande stamboeken met dien verstande dat in een enkel uitzonderingsgeval een uitnemend voor de Groningsche richting passend fokpaard van zuiver bloed en geregistreerd door een ander stamboek, kan worden ingeschreven, doch niet alvorens èn Bestuur èn Stamboekcommissie een desbetreffende inschrijving wenschelijk hebben geoordeeld.
Goedgekeurd.
Nog stelde het bestuur voor aan den eersten zin van art. 9 stamboekreglement toe te voegen de woorden “na kennis te hebben genomen van het rapport in zake het overervingsvermogen door de daartoe aangewezen commissie.”
Het Bestuur is van meening, dat meer en meer de overtuiging moet doordringen, dat de goedkeuring en aanbeveling der oudere vaderpaarden (de zéér oude buiten beschouwing latende), in verband met hun overervingsvermogen dient te worden beoordeeld. Soepel beginnende door eerst alleen de verplichting op te leggen veulens voor te brengen, dient naar de meening van het bestuur de presenteering van oudere afstammelingen, ja dan neen, vooralsnog aan de betreffende eigenaars der hengsten te moeten worden overgelaten.
De vergadering ging hiermee accoord.
Het laatste bestuursvoorstel hield in om de omschrijving van het fokdoel te wijzigen (bedoeld het genoemde in art. 3 sub d van het stamboekreglement).
Het Bestuur stelt voor bedoeld art. 3 sub d. voortaan aldus te doen luiden:
“Het type van een zwaar, sterk en mooi gevormd landbouwtuigpaard met goede, krachtige en vierkante gangen”.
De heer Veldman wilde het woord “zwaar” uit deze omschrijving lichten. Hij voor zich heeft in zijn bedrijf niets aan zware paarden.

De voorzitter zei, dat het bestuur hetzelfde type paard wenscht als de heer Veldman. Met een zwaar paard wordt niet een groot paard bedoeld.
Een der leden stelde voor om te spreken van “voldoend zwaar”.
De heer Welt wilde spreken van “diep kortbeenig.”
Het bestuur stelde tenslotte voor te lezen: “Het type van een kortbeenig, zwaar, sterk en mooi gevormd landbouwtuigpaard met beste, krachtige en vierkante gangen”.
Aldus besloten.
Van den heer D. E. Mellema, R. W. polder was een voorstel ingekomen om daarop in te werken, opdat de huur ten opzichte van het Stadspark zeer belangrijke wijziging ondergaat. Voorsteller meent, dat de huur niet hooger zou mogen zijn dan f 400. Mocht men te Groningen niets voor verlaging gevoelen, dan ware te overwegen, naar andere keuringsplaatsen om te zien. Het allereerste, dat dan gedaan zou kunnen worden, ware het wederom keuren van oudere hengsten, in den herfst evengoed als in Groningen ook te Appingedam en Winschoten.
Het bestuur beaamde de wenschelijkheid van het bedingen van gunstiger voorwaarden bij het Stadspark. Het gemis van wijlen den heer Reling Brouwer wordt wel gevoeld. Het tegenwoordige Stadsparkbestuur tracht zooveel mogelijk van het terrein te maken. Vroeger werd f 1000 betaald. Dit is verhoogd tot f l600 toen, het aantal boxen vermeerderd werd. Na een jaar zal nader over de condities worden gesproken.
De heer Mellema lichtte zijn voorstel nog eens toe. Hij zou de box-huur op f 10 willen brengen. Spr. wees er op, dat de stad Groningen ook voordeel heeft bij de keuringen. (applaus.)
De secretaris zei, dat – wanneer de totaal-huursom belangrijk naar beneden gaat – de boxen ook belangrijk naar beneden zouden gaan.
De heer Mellema wilde beslist de huur van het Stadspark verlaagd zien, anders moet men andere terreinen zoeken en ook in de provincie keuren (applaus).
Enkele leden wilden persé niet boven f 400 gaan; anderen wilden het bestuur meer vrijlaten.
De voorzitter zegde toe, dat het bestuur zal trachten den huurprijs zooveel mogelijk te drukken, waardoor de prijs der boxen ook verlaagd kan worden. De prijs van f 400 is ook veel te laag.
De heer Mellema wilde na deze verklaring vertrouwen stellen in het bestuur. De heer Mellema achtte het tevens wenschelijk, dat de inspecteur van het Gron. P. S. telken voorjaar de hengstenkeuringen in Aurich en Oldenburg bezoekt en daarvoor een vergoeding van f 100 per jaar ontvangt.
De heer Boikema, inspecteur, achtte dit jaarlijks niet noodig. Een vergoeding wilde hij niet hiervoor hebben, doch gaarne verzekerde hij zooveel mogelijk op de hoogte der fokkerij te zullen blijven.
Hierna sluiting.

___________________________________________________________

Terug naar Fokker Cornelis van Hoorn 
Terug naar Fokker Adam Torringa
Terug naar Fokker Hendericus Warendorp Torringa 
Terug naar Fokker Sebo Eltjo Woldringh