27-11-1920: “Verlaging van den waterstand, brengt meerder koren in het land”

___________________________________________________________

27-11-1920 De Nederlanden, zaterdag, Dagblad tot verbreiding van Christelijk-Nationale Beginselen. 

Brieven uit het Noorden. II

De maand November van dit jaar is een belangrijke maand geweest voor de provincie Groningen. Ge hebt er natuurlijk in ons blad over heen gelezen. Hoogstens hebt gij opgemerkt: Zoo, de Koningin is in Groningen geweest.
Maar, voor zoover gij geen Groninger zijt, hebt ge er geen aandacht meer aan geschonken. 

Maar een plechtigheid, die daar in een luttel aantal minuten geschiedde, is van groote beteekenis voor ons landbouwende Groningen.
De lezers van ons blad, die wonen op de Zeeuwsche kleigronden of in de Betuwe, of op het lage land van Friesland begrijpen ons wel, als we meedeelen, dat Noord-Westen-Groningen sinds jaar en dag kampte met het water. 

Ge weet wat dat zeggen wil voor een gewest, dat leeft, uitsluitend leeft, van den landbouw! Dat is een kruis voor den boer! Hij doet alle mogelijke moeite, opdat het land meer zou opleveren. Hij werkt schier dag en nacht. Hij bemest het land, al is de kunstmest nog zoo duur. Maar het water lacht, er om. Het gaat zijn gang. Het daagt uit tot een woesten kamp. 

Maar de Groningsche boer is niet bang voor dien kamp. Wilt gij strijd? Zoo vraagt hij. Goed, we zullen strijden.
Daar is gestreden. Op alle mogelijke wijze. Met groote en kleine middelen. Het was echter te doen om het groote middel. Maar dat kon de Groningsche boer niet geven. Hij kon alleen geven geld, voorzooveel hij dan vermocht.
Doch dat was lang niet genoeg.
Men moest hebben ministers van Waterstaat, Gedepudeteerde Staten, Waterschapsbesturen, Hoofd-ingenieurs, Ingenieurs, Hoofdopzichters, en Opzichters. 

Zoo is er geconfereerd, gepraat, geteekend. Zoo zijn plannen aangenomen en weer verworpen.
Zoo — vervlogen ook de jaren. 

Want Nederlanders zijn geen Amerikanen! We praten zoo lang, we wikken en we wegen zoo lang. Maar eindelijk komt het er dan toch. 

Tacozijl (Lammerburen) is een onderdeel van het groote geheel met Lemmer mee verviel. Op Lammerburen viel de keus. Te Lemmer en Lammerburen zouden verrijzen groote gemalen. Het zouden zijn de overwinningsteekens op den overmachtigen vijand. 

En nu staat het daar in Lammerburen, op een klein uur afstand van Zoutkamp aan het Reitdiep, het betrekkelijk kleine gebouw van zoo ontzaggelijk veel beteekenis, het grootste gemaal van Europa. 

Het wordt electrisch gedreven, in tegenstelling met dat te Lemmer, dat een stoom gemaal is. Doch in Groningen was dit niet noodig, daar men er een provinciaal electrisch net van beteekenis heeft. En zoo staat daar nu tegen de kruin van den dijk de „Waterwolf’, beheerschende 400 H.A. land, vruchtbaar land. En triomfeerend staat het daar op den gedenksteen: “Verlaging van den waterstand, brengt meerder koren in het land”. 

Het is klaar, het gemaal. Er is aan gezwoegd en gewerkt. Er is een enorme hoeveelheid intellectueele en geestelijke arbeid aan verricht. Het werk heeft sommen gelds gekost: Ja, denk daar niet te licht over: vier ton voor één gemaal!
Maar dat doet niet ter zake ten slotte.. Het geld komt er wel. 

Reitdiep, Hunsingo en Westerkwartier, dit zijn de drie waterschappen, die het allermeeste belang hebben bij het gemaal, kunnen juichen. Dat hebben ze gedaan en dat doen ze nòg. 

Met dat àl hadden zij ook gelegenheid, blijk te geven van hun Oranjeliefde.
Want H. M. onze geliefde Koningin, die belang stelt in het wel. Die mééleeft met het wee van haar volk, had den wensch te kennen gegeven, het gemaal persoonlijk in werking te mogen stellen 

En door de welvarende dorpen van Noord-West-Groningen snelden Vrijdag 5 November j.1. de Koninklijke auto’s, toegejuicht en nagestaard door een enthousiast publiek, dat zich had verzameld langs de wegen of zich opeengehoopt had bij kerk of gemeentehuis. De scholen hadden Vrij-af. De schoolkinderen liepen, oranje-gesjerpt, met glunderende gezichtjes, verlangend om toch, voor het eerst van hun leven misschien, de Koningin te zien! We zagen oudjes van dagen strompelen, in de striemende November-kou (en het is hier in het Noorden reeds koud geweest!) om hun gedoetjes naar den weg. De Koningin zou immers passeeren? Wat ’n lièfde en wat ’n aanhankelijkheid! Wat ’n trouw aan, Oranje! Dat doet het hart zoo goed in onze dagen, waar men er op uit is, het gezag  ondersteboven te smijten! Maar, wat er ook geschiedde onze Koningin kan rekenen op trouw Groningen.
We hebben er een vorige maal reeds op gewezen: een Groninger is stug van aard, geeft zich niet gauw, maar als hij zich geeft, dan gééft hij zich met volkomen overgave.
En H. M. onze geliefde en geëerbiedigde , Koningin, Die, nà een rede van den heer Dojes, lid der Eerste Kamer en voorzitter van „Electra” (die drie bovengenoemde waterschappen bij elkaar) op het electrisch knopje drukte, waarna de machines begonnen te stampen en te zwoegen, weet het weer. Voor de zooveelste maal, dat de Groninger zich aan haar heeft gegeven. En Zij houdt hem ook, den stuggen Noorderling.
In het hart Van den Groninger leeft het: Vivat Oranje!
NOORDERLING.

___________________________________________________________

Naar Het Gemaal “De Waterwolf”