___________________________________________________________ |
24-01-1941 Nederlandsch Landbouwweekblad; officiëel orgaan van het Koninklijk Nederlandsch Landbouwcomité
Herdenkingsvergadering van het honderdjarig bestaan van de afd. Leens der Gron. Mij. van Landbouw.
Op 11 Januari j.l. had deze herdenkingsvergadering plaats, precies op den datum, waarop voor 100 jaar de vereeniging werd opgericht.
Op deze vergadering is een gedenkboek plechtig uitgereikt, terwijl een film over het leven in de Marne op een later tijdstip zal worden vertoond.
De vergadering, welke een intiem karakter droeg, was een waardige viering van het eeuwfeest. Nadat de voorzitter, de heer Joh. E. Lindenbergh, de openingsrede had uitgesproken en met een toepasselijk woord het gedenkboek had uitgereikt, hield de heer H. J. Zijlma een causerie over „Iets uit de geschiedenis der vereeniging” en sprak de heer H. D. Louwes een rede uit, getiteld „Een eeuw arbeid met eere”.
De voorzitter reikte het gedenkboek uit aan het oudste en jongste lid der vereeniging en wees er op, hoe de oude leden steeds met toewijding voor de vereeniging hebben gewerkt en dat die toewijding ook van de jongeren wordt verwacht.
Met het voorstel van den voorzitter, den heer H. J. Zijlma, als oudste der leden van de familie Zijlma, die zooveel voor de vereeniging hebben gedaan, tot eerelid te benoemen, stemden de aanwezigen van harte in.
Deze herdenkingsvergadering was een succes, evenals het werk en het streven der vereeniging steeds een succes is geweest door gedurende 100 jaren de plattelandsbevolking van de Marne zoowel in ideëel als in materieel opzicht te dienen.
Een eeuw arbeid met eere.
Uit de rede, uitgesproken bij het eeuwfeest van de Ver. t.b.v. landbouw en nijverheid te Leens.
Na 11 Mei 1837, toen de eerste gewestelijke Nederlandsche landbouworganisatie te Onderdendam zijn arbeid aanving, is de dag van 11 Januari 1841 een zeer belangrijke in de geschiedenis van ons landbouworganisatieleven. Op dezen dag ging men zich meer direct tot de boeren richten en vanuit de vergaderzaal naderde men het bedrijf. De eerste onzer vele honderden dorpslandbouwvereenigingen werd geboren en ving haar arbeid aan!
Het was in 1841 een bescheiden begin. De vereeniging dreef op de stuwkracht van enkele personen, haar invloed was gering, haar arbeidsveld beperkt van omvang, haar leven soms door bloedarmoede bedreigd en alleen op gang gehouden doordat aan het vermaak, de feestelijke vergaderingen, etc., een groote plaats werd ingeruimd. Maar zij leefde voort en haar kracht nam met den leeftijd toe: nimmer was de thans 100- jarige sterker, nimmer meer volop levend dan nu. Ze wordt ook door de jeugd niet versmaad, want de jongere boeren vormen een belangrijk deel van haar regelmatig groot vergaderingsbezoek en nimmer wordt op hen voor allerlei werk een vergeefsch beroep ge daan.
Beteekende de oprichting een stap uit de vergaderzaal naar de boerderij en daardoor een principieele daad van groote beteekenis, dan was dit ’n proces van zeer groote beteekenis, dat zich in nog steeds toenemende mate zou ontwikkelen. Reeds in 1842 en 1843 is er sprake van proefdraineering en proeven met gerstsoorten. Maar tevens is de organisatie steeds meer in de practijk van het boerenleven getreden. Veekeuringen, proefvelden, coöp. aankoop, groenekruiswerk voor vee, zaaizaadontsmetting, om van vele andere bemoeiingen nu maar te zwijgen, leveren daarvoor het tastbaar bewijs. En als wij nu denken aan het werk dat door verschillende bedrijfsvereenigingen wordt verricht, aan de bedrijfsstudiegroepen, dan zien wij een welbewust doortrekken van deze lijn. De melkcontróle, de veevoedercontróle, de tbc-bestrijding onder het rundvee, de versterking van de landbouwvoorlichting tot individueele voorlichting zijn alweer een uitbouw van dezelfde gedachte. En tenslotte de geheele iandbouwordening, met haar zeer daadwerkelijke bemoeiing met ieder bedrijf afzonderlijk, mogen gezien worden als de gezamenlijke arbeid van de overheid en het georganiseerd bedrijfsleven. Zoo is dus in den loop eener eeuw deze gedachte uitgewerkt, geheel volgens de lijnen van de boerenlevenspractijk. Niet volgens vooraf opgestelde schema’s werd gebouwd, maar men leefde volop, pakte aan en gaf gestalte aan wat de tijd vroeg, liet afsterven wat niet levensvatbaar was of zijn tijd had gehad.
Maar de daad van 11 Januari 1841 hield nog een ander machtig perspectief in zich besloten. Want door deze daad naderde het organisatieleven niet alleen de boerderij maar ook den boer. Zeker, de pioniers van 1841 zullen dit verschiet niet helder hebben gezien, maar toch hielpen zij het apparaat opbouwen, dat eenmaal niet alleen het bedrijf, maar ook den boer straks ook zijn gezin wil helpen vormen voor de eigen taak in het volksgeheel, wil brengen tot het ontvangen van het eigen recht.
Zoo groeit het apparaat en zoo ging de scholing onzer boeren op het terrein der organisatie verder. Daarbij is alle begin moeilijk, de jeugd kent kinderziekten. Zoo ook hier! Maar het eenmaal begonnen proces ontwikkelde zich verder. Langzaam, zeer langzaam werd het hier regel, dat vrijwel iedere boer lid werd van de vereeniging en dat velen bereid en bekwaam waren haar mede te besturen.
De boeren werkten hier bestendig en zeker aan hun eigen zaak en door zich te concentreeren op hun eigen taak vormden zij en schoolden zij zichzelf. Zoo arbeidden zij zich meteen omhoog in de provinciale en nationale samenleving. In 1837 waren er onder de eerste 6 directeuren van het G.N.O. maar twee boeren, thans zijnde 9 leden van het dag. bestuur der G.M.v.L(1) alle uit den boerenstand gekozen. De boer beheert nu zijn zaak zelf; hij is geheel mondig geworden. De vaststelling van dit feit doet uit den aard der zaak niets af aan de groote erkentelijkheid en waardeering, welke wij gevoelen voor de medewerking, vroeger en nu, van personen, buiten den landbouw staande, steeds zoo ruimschoots ondervonden.
(1) Groninger Maatschappij van Landbouw
Lang en zwaar zal echter nog gearbeid moeten worden, voordat de boerenstand maatschappelijk, cultureel en sociaal geheel volwaardig is geworden, zoowel in eigen oogen als in die van ons volk in zijn geheel. En dit geldt eveneens t.a.v. de opgave onze landbouwbevolking blijvend haar rechtvaardig aandeel in het volksinkomen te doen ontvangen. Maar het moge tot groote voldoening strekken, dat dank zij ook het werken van onze organisaties, de positie van onzen boerenstand op maatschappelijk gebied in Groningen zeer bevredigend is en dat wij ook nationaal, door eigen kracht, van stap tot stap voorwaarts gaan.
Er moge nu nog op een paar zeer waardevolle omstandigheden in ’t kort de aandacht worden gevestigd. In de eerste plaats dan op het feit, dat de vereeniging „Leens” zich in den loop der tijden allerminst heeft bepaald tot het direct eigenbelang van den boerenstand, waar zich ook steeds zeer wel haar taak t.a.v. de geheele plattelandssamenleving bewust is geweest.
De rij van vraagstukken der G.M.v.L. geeft daar getuigenis van. Zoo werden herhaaldelijk de belangen van den arbeidersstand en die van den middenstand besproken; een vroeger lange jaren bloeiende volksbibliotheek zoowel als de nog bestaande spaarbank en vakteekenschool toonen ook nu nog metterdaad wat daaruit voortkwam.
In ons midden was, is en zal moeten zijn die geest van saamhoorigheid en verantwoordelijkheidsbesef voor elkander, die den besten waarborg biedt voor een versterkte organisatorische samenwerking in de toekomst.
Dan is één van de kostelijke bezittingen van de jubilaresse de medewerking, die zij ontvangt van alle groepen van onzen boerenstand, ongeacht hun godsdienstige belijdenis of staatkundig inzicht. Het getuigt van den sterken band, die door haar werk werd gevormd, van het wijs beleid van haar bestuurders, van den goeden wil harer leden, dat deze algemeene samenwerking tot op den huldigen dag mogelijk bleek. Zij heeft ongetwijfeld in den loop der tijden aan sterke spanningen bloot gestaan, groot waren soms de middelpuntvliedende krachten, maar de samenbindende hebben het steeds gewonnen.
Deze kostelijke samenwerking voert zeer duidelijk tot versterking van het gezamenlijk werk, tot wederzijdsche waardeering en tot het besef van saamhoorigheid. In dit opzicht heeft de vereeniging in de omgeving zeer veel goeds gedaan en is zij een levend teeken van wat op dit terrein mogelijk was, is en zal zijn.
Meermalen is mij den laatsten tijd toegevoegd, dat ik een te hoog denkbeeld had van de waarde en de beteekenis van ons algemeen Nederlandsche landbouworganisatieleven. Werd daar dan verder over gesproken, dan bleek dat dikwijls elders niet een zoo bloeiend vereenigingsleven bestond als hier werd gevonden. En daarom is de vereeniging „Leens” naar oude traditie in de wandeling nog steeds „Nijverheid” genoemd, met haar regelmatig door 60 a 70 leden bezochte vergaderingen, gehouden op volle maan, nog altijd een lichtend voorbeeld hoe het moet en hoe het kan.
De toekomst.
Op een dag als deze moet men ook een oogenblik trachten in de toekomst te zien.
Ik weet wel, dat wij bij het denken over de toekomst, eerst aan heel andere waarden komen, dan aan die van onze landbouwvereeniging. Wij denken aan ons Vaderland, aan alles wat in dat woord begrepen is. Ons land is in oorlog en wij leven in bezet gebied. Met angstige spanning verbeiden wij den tijd dat er over het lot van ons Vaderland zal zijn beslist en iedere vezel van ons hart verlangt naar het oogenblik, dat de vrede zal zijn teruggekeerd en wij het Nederland van de toekomst zullen kunnen bouwen in harmonie met ons rijke verleden.
Als inwoners van een bezet gebied hebben wij ons te houden aan wat het volkerenrecht in deze voorschrijft en wij zullen tot een stipte naleving van de daaruit voortvloeiende plichten medewerken en wij moeten bereid zijn, waar het leven nooit stil staat, ons in te stellen op wat zich als onvermijdelijk aan ons voordoet. Ik denk hier ook aan de zware beproevingen van paardenvordering en verplichte veelevering, aan den ombouw in onze veehouderij tengevolge van de schaarschte aan krachtvoeder en aan soortgelijke gebeurtenissen meer. Maar wij zullen ook de eigen Nederlandsche waarden door dezen tijd moeten heendragen en ze moeten beschermen voor de toekomst die wacht.
Want in welke ruimte en in welk verband die toekomst ook zal worden beleefd, zij zal een eigen Nederlandsch merk moeten dragen. Ons volk, dat in den loop van vele eeuwen zijn eigen zelfstandig staatkundig verband vond, zijn eigen taal, kunst en levensvormen ontwikkelde, kortom zijn eigen stempel ontving, zal dit niet kunnen verliezen.
En hoe trouwer wij nu zijn aan ons eigen, kostelijk Nederlandsche Goed, hoe duidelijker wij het beleven, dat het bij onzen aard behoort, hoe meer verdriet en schade voor de toekomst wij voorkómen. Hoe meer wij pal staan voor wat van onszelf is, hoe duidelijker wij aangeven, dat Nederland zijn eigen stijl heeft en dien verder moet ontwikkelen, hoe stelliger wij ook bouwen aan een gelukkig Nederland van straks, aan een toekomstige goede verhouding en vruchtbare samenwerking in ’t nieuwe Europa in wording, aan de toekomstige juiste verhouding en opbouwende samenwerking tusschen het Duitschland en het Nederland van na den oorlog.
Welnu, tot dat kostelijk Nederlandsch Goed behoort ook ons landbouworganisatieleven en de nu jubileerende vereeniging te Leens heeft daarin haar eigen bescheiden maar eervolle beteekenis. En haar heele rijke verleden roept den leden toe: bewaart het pand, U toevertrouwd!
Onze voorgangers hebben inderdaad een zeer kostbaar pand in onze handen gelegd. Hier is verzameld wat een eeuw van arbeid aan de eigen boerenzaak en aan het gemeen welzijn aan goede traditie, aan ervaring en wijsheid heeft voortgebracht. Dit is niet te scheppen met allen rijkdom of macht of goeden wil, het moet groeien en rijpen. Doch wel zou één geslacht, dat blind en doof is voor wat het ontving, dat in te hoog opzien tegen eigen kracht en eigen kennis in waanwijsheid vervalt, veel kunnen vernielen. En dat mogen wij niet doen en daartoe mogen wij niet medewerken.
Zeker, deze tijd vraagt van ons op velerlei terrein omstelling in gedachten, verhoudingen en middelen, maar hij dringt ons ook met groote kracht de wijsheid op geen oude schoenen weg te werpen vóór men nieuwe heeft. Zoo zal wel het apparaat, waarmede de landbouwcrisiswetgeving wordt uitgevoerd, aan de eischen van dezen tijd moeten worden aangepast, en de landbouwcorporatie of hoe men deze toekomstige organisatie wil noemen, zullen wij weten te formeeren uit wat wij nu hebben op het terrein der landbouwcrisiswetgeving en uit hetgeen daarbij moet komen.
Doch dat is een apparaat met een eigen taak om het beleid te voeren over den boer. Maar blijven moet en zal daarnaast als een kostbaar bezit van onzen Nederlandschen boerenstand zijn eigen organisatie, waarin hij nu een eeuw lang werkt aan zijn eigen zaak en aan die van het geheele gemeenebest met zijn eigen middelen op zijn eigen wijze.
Dit is het deel van het kostelijk Nederlandsche Goed, waarvoor wij hebben te staan, waarvoor wij verantwoordelijk zijn. Het is de groote gave van onze jubilaresse, dat zij ons zichtbaar en tastbaar toont, dat dit ook waard is om er voor te staan.
Zoo willen wij dan hier in eigen vereeniging, in nationaal verband in ons Landbouw-Comité verder werken aan onze taak, in eerbied voor het verleden, in verantwoordelijkheidsbesef voor het heden, in geloof aan de toekomst.
Westpolder. H. D. LOUWES.
___________________________________________________________ |
13-01-1941 NvhN
Van de Buitengewone Algemeene Vergadering der 100-jarige Maatschappij van Nijverheid te Leens.
A. Tijdens de openingsrede van den voorzitter, den heer J. E. Lindenbergh.
B. De oud-voorzitter, de heer H. J. Zijlma, heeft een historisch overzicht van het bestaan der vereniging gegeven.
C. Het Bestuur der jubileerende vereeniging rond het symbolische bloemstuk van volle maiskolven, aangeboden door de Coöp. Boerenleenbank te Leens.
(Op foto A zit op de hoek van de tafel Djurre Siccama; schuin tegenover hem staat de voorzitter)
___________________________________________________________ |
Naar Vereniging ter Bevordering van Landbouw en Nijverheid te Leens