1886 Artikel over drinkwater in ‘Uitstapjes op allerlei gebied’ door E. J. Boneschanscher

___________________________________________________________

Uitstapjes op ALLERLEI GEBIED.
VOLKSTIJDSCHRIFT onder Redactie van
E. J. Boneschanscher, Hoofd der School te ZUURDIJK,
MET medewerking van
de heeren A. J. van BRAAMBEEK, Direct. der R. N. L. te Warfum;
E. J. Boneschanscher, H. d. o. l. S. te Dwingeloo;
C. Doornbos, Landb. te Zuurdijk;
J. Kuiper, H. d. o. l. S. te Diever:
J. Scheltens, H. d. o. l. S. te Westernieland;
G. Zijlma, Landb.  te Westpolder e. a.

WINSUM — J. C. MEKEL. — 1886.

___________________________________________________________

IETS OVER HET DRINKWATER.

Ofschoon we reeds in de tweede aflevering met een woord van het drinkwater hebben gewaagd, toen we antwoord gaven op de vraag: 

„Hoe moeten onze woningen worden ingericht, om zoo voordeelig mogelijk voor de gezondheid te zijn?” dunkt ons het onderwerp, hier boven genoemd, genoegzaam belang, om er iets meer van te zeggen. 

Ons lichaam bestaat voor 75% uit water. Door verschillende oorzaken zou de hoeveelheid water van verminderen en verdwijnen, wanneer wij er niet voor waakten door ’t opnemen van nieuwen voorraad, onder welken vorm dan ook. Water wordt er veel door ons gebruikt   en er gebruikt worden, zal de verhouding, waarin het andere bestanddeelen van ons lichaam staat, bewaard blijven. En voor een gezond, krachtig organisme is die verhouding noodzakelijk. Ieder gevoelt nu dadelijk, van welk groot belang het is, dat het water, ’t welk wij gebruiken, onschadelijk, das zuiver en rein, maar niet vuil of bemodderd is.
Wij drinken put- (pomp) of regenwater.
Het eerste komt uit den grond, het laatste uit de lucht.
Het putwater bevat kalk, welke men niet kan zien, wanneer men het water oppompt of opput, dewijl zij er dan in opgelost is; duidelijk is zij zichtbaar, wanneer men het kookt; het water wordt dan troebel. 

De kalk, die het bevat, is oorzaak, dat de waschvrouw er niet mee kan wasschen, omdat de zeep, die zich als een witte stof afscheidt, in zulk een kalk bevattende vloeistof niet wil oplossen; ook verhindert de kalk bij het koken het week worden van bijv. de boonen en erwten. 

Voor wasschen en koken kan men derhalve om genoemde reden geen put- of pompwater gebruiken. Men noemt het hard water, terwijl regenwater den naam van zacht water draagt.
Hoe wordt het eerste zoo hard? Dat komt, doordat het kalk uit den grond opneemt, waarvan de eene grondsoort wel meer en de andere minder voorzien is, maar ieder toch in eenige mate. 

In de lucht is geene kalk zoodat het regenwater daarvan niets bevat. Wel is dit dikwijls het geval met rivier- en beekwater, dat gewoonlijk uit beide, genoemde soorten, bestaat. 

Moge nu de hoeveelheid kalk, die men in put- of pompwater aantreft, op verschillende tijden en plaatsen niet even groot zijn, aanwezig is zij. Desniettemin is die hoeveelheid nooit zoo groot, dat zij het voor onze gezondheid schadelijk doet zin, dus m. a. w. vergiftig en ongeschikt als drinkwater. Maar even goed als dit laatste Kalk uit den grond opneemt, doet het zulks ook andere stoffen, die ten hoogste nadeelig zijn voor de gezondheid der menschen. 

Wat gebeurt er namelijk? Er worden door ons maar al te dikwijls groote kuilen of zinkputten in den poreusen bodem gegraven, langs de wanden worden wat steenen opgestapeld, in plaats van ze van goed gemetseld, waterdicht muurwerk te voorzien. De kuil wordt met planken bedekt. Daarin wordt vuil en afval jaar in, jaar uit bewaard, zonder zulk eenen kuil of put van tijd tot tijd schoon te maken. Het grondwater, dat zoo gemakkelijk door de wanden van onze putten en bakken kan sijpelen, vermengt zich, na de rottende massa van zulke kuilen (in welker nabijheid onze welputten en regenbakken, helaas! zoo dikwijls zijn geplaatst!) te hebben uitgespoeld, met het drinkwater, dat n. l. even gemakkelijk van die rottende stoffen als kalk opneemt.
(Denkt men er wel eens ernstig over na, hoe menigvuldig onze putten en regenbakken in de nabijheid van privaten, mestvaalten vuilnishoopen zijn geplaatst?) — 

Uit al het genoemde kunnen we dus besluiten, dat het welwater de meeste kans heeft van verontreinigd te wezen; maar ook van de zuiverheid van regenwater is men niet altijd zeker, daar de bakken of tonnen, waarin het zich bevindt, dikwijls op den bodem met eene laag vuil zijn bedekt. De wanden van vele regenbakken zijn niet waterdicht en deze laatste bevinden zich even als de putten en pompen, zooals reeds gezegd is, maar al te vaak in de nabijheid van privaten, enz. Dat men daaraan toch meer dacht! 

Hoevelen zijn reeds het slachtoffer geworden van ‘t gebruik van slecht drinkwater! Men wil het niet gelooven; men hoort en leest het wel, doch daarbij blijft het. En gelooft men het al, men laat toch alles bij het oude, en, wat meer is, men neemt dikwijls zelfs gene voorzorgsmaatregelen dienaangaande bij het bouwen van nieuwe woningen of het maken van nieuwe regenbakken of putten! Men teelt willens en wetens steeds meer slachtoffers en schijnt zoo overbevolking te willen tegengaan.

Welke de gevolgen van het gebruiken van zulk een verderfelijke, vergiftige vloeistof zijn?

Galkoortsen, keelziekte, typhus, cholera, en wie kan zeggen, welke veellicht nog meer! Moet er nog op het Spanje van den huidigen tijd of op het Frankrijk des vorigen jaars worden gewezen of op het Groningen van voor bijna twintig jaren?
Nu is wel niet het gebruiken van slecht drinkwater de eenige oorzaak van ‘t uitbreken van genoemde vreeselijke ziekte; er zijn er meer, maar het is er toch ééne van, even als van de andere ziekten.
Zindelijkheid en reinheid zin in alles zeer aanbevelenswaardig, maar vooral met het oog op het drinkwater.
Kan men nu al niet altijd weten, wanneer het onschadelijk is, — verstandig is het in elk geval, water, dat een onaangenamen reuk heeft of troebel is, niet te drinken, al kan men er ook nog niet altijd vast op gaan, dat helder en niet stinkend water onschadelijk is. 

Gelukkig de plaatsen, waar men waterleidingen heeft! Daar, waar men die nuttige, heilzaam werkende inrichtingen niet bezit en niet zeker is, of het water voor de gezondheid voor- dan wel nadeelig is, koke of filtreere het.
Het laatste kan, behalve door de gewone filters, heel goed geschieden door dierlijke kool, d. i. een zwarte stof, die men verkrijgt door beenderen te laten verkolen, (verhitten zonder toetreding van lucht.) Die kool slorpt allerlei stoffen, en ook vele schadelijke, uit onzuiver drinkwater op.

Ten slotte halen we nog eenige woorden aan van twee groote, bekwame kampioenen voor de gezondheid en de welvaart hunner medemenschen.

  1. „Looden pijpen worden vaak gebezigd voor goten en waterloopen, want het lood is een zeer duurzaam metaal, dat niet spoedig, zelfs in vochtige lucht, door roest wordt verteerd, zoals met ijzer wel het geval is.
    Het loodroest echter is in water niet geheel onoploshaar; zuiver water, dat langen tijd met lood of loodroest in aanraking is, kan daarvan merkbare hoeveelheden opnemen. En wanneer zulk water langen tijd achtereen gedronken wordt, ontstaan er zeer hardnekkige, slepende ziekten . . . . . . . . . . . . . . . . . ..Het zekerst is, looden buizen in het geheel niet voor waterleidingen te gebruiken.”
  1. „Het ongezonde drinkwater, dat zich vaak nòch door wansmaak, nòch door reuk of kleur onderscheidt van het goede, bevat in zich de kiemen van doodelijke ziekten van den mensch, als deze zich den dorst daarmee wil lesschen.
    Vooral is het putwater meestal zeer verdacht, zoomede het water in oude, slecht onderhouden, ondichte regenbakken opgevangen, die in de „nabijheid van riolen zijn gelegen.

    Eertijds was het loodvergif de geheimzinnige vijand in ons water, dat onze leden deed verlammen en ons een ellendigen dood te gemoet voerde.
    Nog waart dit spook in sommige oude huizen rond en teekent zijn bestaan in de aardvale gelaatstrekken der bewoners en in hunne aanhoudende klachten over allerlei zenuwaandoeningen.”

Zuurdijk, den 18 Juli 1885.
E. J. BONESCHANSCHER.

___________________________________________________________

Boneschanscher was in 1885 zijn tijd ver vooruit.
Zuurdijk pas eind 1950 aangesloten op de waterleiding.
Loden drinkwaterleidingen kwamen tot 2000 nog steeds voor in de steden.
___________________________________________________________

Naar Eppo Jan Boneschanscher