___________________________________________________________ |
25-03-1874 Winschoter Courant, woensdag
Bij den ramp aan de inpolderingswerken van den Dollard (zie ons vorig no.) is gelukkig geen enkel menschenleven te betreuren. Slechts 6 polderkeeten zijn door ’t water omvergeworpen. De grond is geheel in ’t provil bleven liggen, terwijl van de materialen niets meer wordt gemist. — De hooge vloed heeft alzoo meer een tijdelijke ontreddering dan vernieling teweeggebracht, —
In de Prov, Gron. Cour. van heden leest men het volgende:
Maakten wij in ons vorig nommer melding van de geruchten, die hier ter stede, in omloop waren omtrent de droevige gevolgen van den hevigen storm op j.l. Donderdag en Vrijdag, uit Ulrum schrijft men ons d.d. 20 Maart dienaangaande het volgende:
„Hadden wij in de Prov. Gron. Cour, van den 14den dezer bij een korte mededeeling over de begonnen indijking van den Westpolder onder Vierhuizen daarbij reeds de aanmerking gemaakt, dat wij de woningen der poldergasten, ter plaats waar zij gebouwd waren, zeer onveilig voor het zeewater achten, helaas! vinden wij de gegrondheid dier vrees en aanmerking bevestigd.
Heden morgen toch had hier in genoemden Westpolder een groot en allerdroevigst onheil plaats, waarbij eenige personen zijn verdronken, ofschoon het juiste getal nog niet met zekerheid bekend is; doch men schat de vermisten op achttien.
Sedert een paar dagen hadden wij hier een aanhoudenden hevigen westelijken wind, welke heden morgen naar het noordwesten liep, waardoor het zeewater, mede verhoogd door het springtij, zoozeer tegen de kusten werd opgestuwd, dat de kwelder, waarop de woningen der polderwerkers gebouwd waren, en die slechts door een geringen kadijk voor de zee waren beschut, weldra onder water liep.
Ofschoon het ter plaats des voordemiddags om half twaalf uur eerst hoog water was, stond genoemd poldertje reeds des morgens om acht uur onder, terwijl enkele stroohutten van polderjongens, die intusschen binnendijks vluchtten, door het steeds wassende zeewater omver en uit elkander werden gerukt; waarop omstreeks te tien uur de meer hecht gebouwde lange loodsen volgden, welke laatste met pannen in plaats van met stroo gedekt waren.
De ellende van dit tooneel is onbeschrijfelijk; gelukkig echter dat het bij dag gebeurde daar het toch blijkt, dat de menschen het gevaar niet eerder hebben ingezien.
Overal zag men langs de binnenzijde van den zeedijk, aan wier buitenkant het zeewater mede vrij hoog gestegen was, de gevluchte poldergasten met vrouwen en kinderen onder den blooten hemel zitten, terwijl de zeedijk bestrooid was met materialen van de weggespoelde en vernielde woningen en in gebruik zijnde gereedschappen. Planken, sparren, ramen, deuren , kisten, vaten, banken, kruiwagens , turf en stro lag alles over en door elkander. Sommigen van het mismoedige en teleurgestelde werkvolk beginnen reeds naar elders te vertrekken, terwijl velen provisioneel bij de omringende landbouwers intrek zullen nemen.
De schade hierdoor veroorzaakt is zeer belangrijk, dat het begonnen dijkwerk tevens mede bijna geheel weder verwoest is.
Ook vernemen wij, dat de heeren ondernemers met het afdammingswerk van de Hunse bij de Zoltkamp, tengevolge het hooge water, tevens mede veel schade lijden, daar de afgesloten sluisputten weder doorgebroken en vol water geloopen zijn.”
Omtrent deze ramp inden polder achter Vierhuizen schrijft een ander correspondent ons, Ulrum dd. 22sten Maart, nog het volgende:
„Er heerschte leven en bedrijvigheid op de kwelderlanden achter Vierhuizen. Het werk der binnendijking, reeds bij tijds aangevangen, vorderde goed.
Een kleine 500 poldergasten hield er zijn verblijf in keeten. Die levenslustige lieden, welke zwaar werken , zwaar geld verdienen, maar ook zwaar geld verteren, waren vroolijk en welgemoed.
De oude Noorman (de Noordzee) had zich sedert geruimen tijd rustig gehouden, opgeschrikt uit die rust, wellicht door de stormen, welke voor eenigen tijd den Atlantischen oceaan teisterden, stelde hij zich in beweging, vloog op onze kusten aan, zocht met gapende muil naar buit en …. vond die.
Het was Donderdag den 19den dezer moeielijk weder, dat des nachts en des Vrijdags voormiddags tot een storm aangroeide. De vloed kwam met zoodanig geweld op, als zelden of ooit in dezen tijd van het jaar plaats vindt. De keeten de polderwerkers waren wat ver, eigenlijk te ver, naar buiten gebracht, ten einde meer in de nabijheid van het werk te zijn. De ringdijk was nog niet geheel afgesloten, het water overstroomde de kwelders en vernielde in een oogenblik de woningen der arme werklieden, die met vrouw en kind zochten te vluchten, hetgeen, helaas ! niet allen gelukte.
Hoe de ellende te schetsen !
Een man kwam met een in der haast samengesteld vlotje, waarop hij zijn vrouw en twee kinderen had geplaatst, aandrijven. Den vrouw, die het jongste kind in den arm hield, begaven de krachten. Zij kon zich niet meer houden, viel van het vlot, stak voor het laatst haar echtgenoot de handen toe en verdween, met het kind, in de golven! Het vlotje drijft verder. Met zijn oudste kind zal hij dan toch den dijk bereiken. Weer komt er een baar aanrollen, voert ook zijn laatste kind mede, de arme behoudt alleen het leven. Allen, die hem op aarde lief en dierbaar waren, heeft hij verloren. Wie geeft hem troost?!!
Twee andere mannen poogden zich ook op een vlotje te redden. Het dreef echter tegen een keet aan, in aanbouw om paarden te bergen, en geraakte er vast. De mannen klimmen op de spanten der keet. Akelig klinkt het gejammer der ongelukkigen.
Alles wat gedaan kon worden om de ongelukkigen te redden, werd beproefd. Men stelde een vlot samen. Een geacht landbouwer wond een lijn om het middel, zette zich te paard en beproefde met levensgevaar hulp te verschaffen. Op korten afstand gekomen van hen, die hij wenschte van een wissen dood te redden, tuimelde zijn paard, door den sterken golfslag getroffen, achterover, en met groote moeite moest hij zijn eigen leven zien te redden.
Eenigen tijd later volgde zijn jongere broeder zijn voorbeeld en begaf zich insgelijks te paard te water. Ook hij kwam tot dicht bij de ongelukkigen, zag hoe een van hen bezweek, verdubbelde zijn pogingen om den nog overgeblevene te bereiken; maar ook zijn paard kon niet verder en hij moest, ondanks alle inspanning, terugkeeren. Dan, nog een poging in het werk gesteld. Twee personen, waaronder de landbouwer, die het eerst te paard zijn menschlievende poging had moeten opgeven, begaven zich met het vlot te water, om, al was het met levensgevaar, den aan de spanten hangenden man te redden. Hun streven werd met een goeden uitslag bekroond. Met de grootste moeite bereikten zij den ongelukkige, die reeds bewusteloos en verstijfd was, en zich zoodanig aan het houtwerk had vastgeklemd, dat hij niet dan met geweld ervan kon worden afgescheurd. Men legde hem op het vlot, kwam gelukkig te land, bracht hem te bed, verschafte hem geneeskundige hulp en des avonds kon hij weder spreken. Hij was de dood ontkomen.
Het lijk van den man, die bezweken was, werd gevonden en aan land gebracht. Voor hem was de dood geen ongeluk, want ook zijn vrouw en drie kinderen, alles wat hij had, had de zee verzwolgen.
Hoeveel menschenlevens zijn er opgevorderd? Ik weet het niet. Men zegt van 13, ook van 16.
Alle ellenden zijn niet te schetsen.
De binnenpolderdijk ligt vol overblijfsels der geheel vernielde polderkeeten, houtwerk, stukken van kisten, gebroken kinder- en andere stoelen, emmers, vaatwerk, door het water bedorven levensmiddelen, mannen- , vrouwen- en kinderklompen; alles hebben de arme polderwerkers verloren. Menschlievende landbouwers nemen hen voorloopig op en verzorgen hen.
Wat er verder gedaan moet worden, om een kleine 500 menschen van de eerste levensbehoeften en eenige kleederen te voordien, zal de tijd moeten leeren.
Ik hoor, dat heden morgen (Zondag) 7 lijken op den kwelder van den heer D. zijn gevonden. Waarom bij werken, als achter Vierhuizen en bij den Dollard worden uitgevoerd, geene reddingstoestellen geplaatst?
Twee goede platboomde groote booten, met fiksche mannen bemand, waren voldoende geweest, om zoo niet allen, ten minste vele menschen te redden.
Van een alleszins bevoegde zijde ontvangen wij nog het volgende:
„Al blijkt tot ons genoegen bij nader onderzoek, dat de werken aan de Zoutkamp en te Vierhuizen door den jongsten storm niet zoo zijn geteisterd als de eerste geruchten zulks deden vermoeden, integendeel het verwoeste wellicht reeds deze week zal kunnen worden hersteld, zoo blijkt maar al te zeer het jammerlijk verdrinken van een twaalftal menschen.
Vier mannen, twee vrouwen en zes kinderen vonden een treurigen dood.
Gedane zaken nemen, helaas! geen keer, maar had men geluisterd naar de waarschuwing van een der aannemers, „dat de bewoners der keeten het bij den snel opkomenden vloed niet zouden kunnen houden,” de ongelukkigen waren niet in hun woningen gebleven tot het te laat en alle redding onmogelijk was.
Dat ook de uiterste krachtsinspanning daartoe werd aangewend, is bekend, evenals dat èn aannemers èn particulieren, nabij de plaats des onheils wonende, het geleden leed zoo mogelijk trachten te verzachten, kunnen wij verzekeren en constateeren; terwijl men de honderden van huisvesting beroofden tracht te verplegen, is de krachtige hand des arbeids bezig nieuwe woningen te bouwen, Ten slotte vernemen wij nog, dat aannemers en particulieren beide de ongelukkige werklieden zooveel mogelijk het geleden stoffelijk verlies loffelijk trachten te vergoeden.”
Ofschoon nog meer berichten omtrent deze ramp ons zijn toegezonden, leggen wij die evenwel na het medegedeelde ter zijde, met uitzondering van dit officiëele bericht, gedagteekend 21 Maart, ons nog welwillend ter hand gesteld:
„Gister zijn de zomerpolders, waarin de polderkeeten geplaatst waren, door hevigen storm overstroomd en vol zeewater geloopen, de keeten, goederen, levensmiddelen, alles is totaal geruïneerd; hij deze overstrooming hebben 13 menschen het leven verloren, 5 lijken zijn er gevonden, de overigen worden nog vermist, een gezin van man, vrouw en 5 kinderen zijn allen verdronken en een moeder met twee kinderen; de toestand was aller hartverscheurendst, de ongelukkigen riepen om hulp maar konden niet geholpen worden.”
De gedane werken waren grootendeels vernietigd, ook is de sluisput te Zoutkamp voor de groote sluis vol water geloopen.
___________________________________________________________ |
03-04-1874 Arnhemsche Courant 20-04-1874 Provinciale Overijsselse en Zwolsche Courant
___________________________________________________________ |
13-05-1874 Provinciale Drentsche en Asser Courant, woensdag
Vrijdagnacht is van Groningen opnieuw een detachement infanterie naar Vierhuizen vertrokken, bestaande uit 23 man met een korporaal en een onder-officier, ter herstelling van de aldaar door de polderwerkers gestoorde rust.
Naar wij vernemen, zijn de werkzaamheden Zaturdagmorgen hervat. Er waren gelukkig geen botsingen tusschen de polderwerkers en de gewapende magt voorgevallen en men verwachtte, dat binnen acht dagen het werk op den ouden voet zou kunnen worden voortgezet. (Gr. Crt.)
___________________________________________________________ |
25-05-1874 Opregte Steenwijker Courant, maandag
De poldergasten te Vierhuizen in Groningen schijnen het al te goed te hebben, of liever van het goede een slecht gebruik te maken. Die onder hen het best kunnen werken, verdienen gemiddeld drie gulden per dag.
Nu slenterden velen hunner van Zaturdagmiddag tot Dinsdag, ja tot Woensdag soms om, het zuur verdiende loon verteerende, en wat nog het ergste was, zij verhinderden hen, die aan het werk waren, te arbeiden.
Om hieraan een einde te maken zijn te Vierhuizen militairen gelegerd.
___________________________________________________________ |
11-08-1874 Opregte Haarlemsche Courant, dingsdag
De hooge vloed van donderdag jl. heeft, naar men uit Groningen meldt, zoowel aan de bedijkingswerken in den Dollart als aan die te Vierhuizen belangrijke schade toegebragt. In den Dollart stroomde reeds tusschen 3 en 4 ure namiddag het zeewater met kracht over de verschkade, die toch eene hoogte heeft van 1.70 M. + VZ. Ook de nieuwe dijk bleek op een paar plaatsen nog niet hooggenoeg te zijn om het water te keeren. Er stroomde dientengevolge in den polder ongeveer 60 á 70 cM. water.
Te Vierhuizen is insgelijks het water met felle kracht over den in aanleg zijnden dijk gestroomd. Ook daar zal de schade zeer belangrijk wezen.
]
___________________________________________________________ |
25-10-1874 Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage, zondag
Door den storm van jl. Woensdag is de dijk van den nieuw ingedijkt wordenden polder te Vierhuizen op twee plaatsen doorgebroken. De polder is geheel ondergeloopen.
___________________________________________________________ |
12-12-1874 Winschoter Courant
Maandag namiddag ll. ging een der polderwerkers, bij den dijk achter Vierhuizen, bij het werk op den grond liggen, denkelijk ten gevolge van het misbruik van sterken drank. Toen, na geëindigden arbeid, zijn makkers hem mede naar de keet wilden nemen, wilde hij niet en bleef liggen. Den volgenden morgen vond men zijn lijk. hij moet een vrouw en drie kinderen nalaten. ’t Gebeurt nog al eens, als men des Zaterdags- of Zondagavonds in deze streken, waar zich thans veel poldergasten bevinden, de wegen passeert, men slapende of half bewustelooze lieden aantreft. Die menschen schijnen een sterk lichaam te hebben; want meestal, een enkele maal uitgezonderd, komen zij, na hun wel een dolle avonturen, weer terecht.
Pr. Gr. Cour.
___________________________________________________________ |
Naar 1874 Dijkdoorbraak Westpolder