1855 Wet Vereeniging en Vergadering

___________________________________________________________

STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.
(N°. 32.) WET van den 22sten April 1855, tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering.

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het 5de additionele artikel der Grondwet de vaststelling eener wet tot uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering voorschrijft, en artikel 10 der Grondwet de uitoefening van dat regt door de wet wil geregeld en beperkt hebben in het belang der openbare orde;
  Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Tot de oprigting eener vereeniging wordt geene magtiging gevorderd.

Art. 2. De vereeniging strijdig met de openbare orde is verboden.

Art. 3. Met de openbare orde wordt strijdig geacht elke vereeniging, welke tot doel heeft:

1°. ongehoorzaamheid aan of overtreding van de wet of eene wettelijke verordening;
2°. aanranding of bederf der goede zeden;
3°. stoornis in de uitoefening der regten, van wie het ook zij.

Art. 4. De deelneming aan eene verbodene vereeniging, voor zoover die niet reeds door de strafwet is beteugeld, wordt gestraft voor de oprigters of bestuurders met gevangenisstraf van een tot zes maanden en geldboete van vijftig tot twee honderd gulden, gezamenlijk of afzonderlijk, en voor de overige deelgenooten met gevangenisstraf van drie dagen tot twee maanden en boete van vijf tot honderd gulden, gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 5. Geene vereeniging, buiten die door de Grondwet of andere wetten ingesteld, treedt als regtspersoon op dan na of door eene wet, of door Ons te zijn erkend.
Alle voor onbepaalden tijd of voor langer dan dertig jaren aangegane vereenigingen, welke als regtspersonen willen optreden, behoeven eene erkenning door de wet.
Dergelijke vereenigingen, voor minder dan dertig jaren aangegaan, kunnen door Ons worden erkend.

Art. 6. De erkenning geschiedt door goedkeuring van de statuten of reglementen der vereeniging.
Die statuten of reglementen bevatten het doel, de grondslagen, den werkkring en de overige regelen der vereeniging.

Art. 7. De erkenning wordt door Ons alleen geweigerd op gronden ontleend aan het algemeen belang.
Het besluit van weigering is met redenen omkleed.

Art. 8. Wijziging of verandering der goedgekeurde statuten vereischt nadere goedkeuring.

Art. 9. De goedgekeurde statuten, wijzigingen of veranderingen worden door de Staats-Courant openbaar gemaakt.

Art. 10. De afwijking van goedgekeurde statuten geeft aan het openbaar ministerie de bevoegdheid om bij den burgerlijken regter de vervallen-verklaring der vereeniging van hare hoedanigheid van regtspersoon te vorderen.
De regter, de vervallen-verklaring uitsprekende, kan aan de vereeniging, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie, de bevoegdheid tot het plegen van burgerlijke handelingen bij voorraad ontzeggen.
De verevening der zaken eener van hare regtspersoonlijkheid vervallen verklaarde vereeniging geschiedt onder toezigt des regters, die de vervallen-verklaring uitsprak, op de wijze en met inachtneming der vormen omtrent onbeheerde nalatenschappen vastgesteld.

Art. 11. Nadat door den benoemden curator de roerende en onroerende goederen der vereeniging verkocht en de schulden betaald zijn, wordt het batig slot, zoo er een is, aan hen, welke op het oogenblik der vervallen-verklaring leden der vereeniging zijn, of aan hunne regthebbenden, elk voor het aandeel, dat zij in de vereeniging hebben, uitgekeerd.

Art. 12. Vereenigingen, niet als regtspersonen volgens deze wet ingesteld of erkend, kunnen als zoodanig geene burgerlijke handelingen aangaan.
De overeenkomsten namens haar gesloten, en de goederen namens haar verkregen, worden ten opzigte van het Rijk en van derden beschouwd als volgende de personen, welke de overeenkomst gesloten en de goederen aanvaard hebben, al is het ook dat in de overeenkomsten en titels de handelende personen slechts als gemagtigden of beheerders der vereeniging zijn aangewezen.

Art. 13. De onderlinge verhouding der leden van vereenigingen, welke niet als regtspersonen kunnen optreden, regelt zich naar de door hen vastgestelde reglementen en de algemeene regelen van het burgerlijk regt.
De bepalingen van artt. 1700 en 1701 van het Burgerlijk Wetboek blijven op deze vereenigingen, ofschoon niet als regtspersonen beschouwd, van toepassing.

Art. 14. De bepalingen der voorafgaande artikelen zijn niet van toepassing op de burgerlijke maatschap of vennootschap, noch op vennootschappen van koophandel en scheepsreederijen.
De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Koophandel blijven op deze onderwerpen van toepassing.

Art. 15Vereenigingen, welke vóór het in werking komen dezer wet bestonden, worden beoordeeld naar de wetten, waaronder zij zijn opgerigt.

Art. 16. Vreemdelingen, geene ingezetenen zijnde, kunnen niet zijn leden van staatkundige vereenigingen.

Art. 17. De artt. 291, 292 en 29i van het Wetboek van Strafregt worden afgeschaft.
Het misdrijf, omschreven in art. 293 van dat wetboek wordt, naar de bepalingen daar gemaakt, gestraft, in welke der vergaderingen, in de artt. 18 en 19 bedoeld, het ook wordt gepleegd.

Art. 18. Openbare vergaderingen tot gemeenschappelijke beraadslaging worden in de opene lucht niet toegelaten dan op bekomene vergunning van het hoofd van het gemeentebestuur, verleend vijf dagen vóór dat de vergadering wordt gehouden.
Onze Commissaris in de provincie kan zoodanige vergunning intrekken, of bij weigering der vergunning door het hoofd van het gemeentebestuur, haar van zijnen kant op verzoek van belanghebbenden verleenen.

Art. 19Tot alle vergaderingen in gebouwen, waarbij het publiek wordt toegelaten, hebben de ambtenaren van algemeene en plaatselijke politie den vrijen toegang.
Weigering van toegang geeft regt aan de ambtenaren der politie om, bijgestaan door het hoofd van het gemeentebestuur, zich den toegang te verschaffen.

Art. 20Het dragen van wapenen is verboden in de vergaderingen in de twee voorgaande artikelen bedoeld.
Dit verbod is niet toepasselijk op militaire officieren en onderofficieren, in uniform gekleed.

Art. 21. Bijeenkomsten om zich in het hanteren van wapenen te oefenen, worden op plaatsen, in den regel voor het publiek toegankelijk of wanneer zij door meer dan tien personen worden bijgewoond, niet toegelaten dan met vergunning van het hoofd van het gemeentebestuur.
Deze vergunning wordt niet verleend dan ten minste vijf dagen
Voor dat de bijeenkomst wordt gehouden en onder de voorwaarden, in het belang der openbare veiligheid gevorderd.
Het 2de lid van art. 18 is ten deze toepasselijk.

Art. 22. Elke vergadering, waarin de openbare orde wordt gestoord, of tegen de bepalingen dezer wet wordt gehandeld, gaat op de opvordering der politie terstond uiteen.

Art. 23. Onverminderd de straffen, vastgesteld op bijzondere misdrijven in geoorloofde of ongeoorloofde vereenigingen en vergaderingen, of ter gelegenheid daarvan gepleegd, worden zij, die artt. 16, 18, 19 tweede lid, 20, 21 en 22 overtreden, gestraft met geldboete van vijf tot honderd gulden en gevangenisstraf van drie dagen tot twee maanden, gezamenlijk of afzonderlijk.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven op het Loo, den 22sten April 1855.

WILLEM.

De Minister van Justitie, D. DONKER CURTIÜS.

Uitgegeven den dertigsten April 1855.

De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK.

Staatsblad 32, 2204-1855 van het Koningrijk der Nederlanden.
___________________________________________________________

Naar Staatsvormen in de Periode 1795 – 1848