1841 Hedendaagse Nederlandse Uitvindingen, waaronder de “Zeilwagen”, de “Vijzelgracht”,”Kunsthanden” en het “Wagentje”

___________________________________________________________

Hedendaagsche Uitvindingen.
Het is ons, wat men er ook van zeggen moge, eene aangename gewaarwording, wanneer wij vernemen dat een onzer landgenooten iets nuttigs heeft uitgevonden, of eene uitvinding van elders, met vernuft heeft toegepast. Daarentegen doet het ons leed wanneer uitvindingen, wier nut boven allen twijfel verheven is, wier invoering ook in ons Vaderland doelmatig zou wezen, evenwel te onzent niet beacht worden, en het goede van elders ook niet bij ons wordt nagevolgd. Het is niets anders dan het vis inertiae dat men hoort spreken, wanneer men de vraag verneemt: ”kan men het daarmede niet doen? — kan men met de middelen, welke wij hebben, niet ook tot die uitkomst geraken?”
—Alle antwoord toch, is, in zoodanige gevallen, overbodig, want die zóó spreken, na van de voortreffelijkheid van het nieuwe, boven het bestaande, te zijn ingelicht, willen niet zien.
— Wij beweren echter in geenen deele dat alles, wat elders is uitgevonden, wat elders eene doelmatige verbetering daarstelt, ten allen tijde, en in allen gevalle, ten onzent ook eene doelmatige verbetering zou wezen.
Om eens iets te noemen, de zamenpersing der turf, ten einde op die wijze, in een gegeven omvang, eene grootere hoeveelheid van die brandstof te kunnen aanwenden. Deze uitvinding schijnt, oppervlakkig beschouwd, in ons Vaderland vooral van toepassing te kunnen zijn, en een onzer geleerden heeft, zoo wij meenen, reeds meer dan drie jaren geleden, in den Konst- en Letterbode, de aandacht daarop gevestigd. Reeds eenigen tijd te voren, had men zich zoodanige ils de beschrevene, of eene. dergelijke turfpers, in de nabuurschap van Assen aangeschaft en was daarmede in de Smildervenen werkzaam. Het kwant er derhalve maar op het vertier dier zaamgeperste turf aan; doch dit bleef achter, omdat onze fabrikanten er niet zoo veel voordeel iv zagen, dat zij het meerdere arbeidsloon wilden betalen.
Wanneer nu zoodanige uitkomst reeds te beurt valt aan ene uitvinding, welke, oogenschijnlijk, in ons vaderland moest voldoen, dan immers is die uitkomst mogelijk, bij eene uitvinding, waarvan het nut niet zoo schijnbaar is. Maar gesteld eens, de zamenpersing der turf hadde in alle opzigten aan de verwachting beantwoordt ware het dan te pas gekomen, dat de Drentenaars zich op die invoering, als opeene uitvinding verhoovaardigden? Immers neen! Dwaasheid zou het zijn, zich deswege, bij eenen Drebbel of Huygens te vergelijken.

— In plaats daarvan doen wij allhans beter, trotsch te zijn op de uitvindingen onzer voorvaderen.
Het is in alle opzigten teregt, de uitvindingen onzer voorzaten te gedenken en te roemen, wanneer er hedendaagsch uitvindingen door den vreemdeling met uitbundigen lof worden aangekondigd, welke door een Nederlander reeds voor twee of meer eeuwen zijn uitgevonden.
In Frankrijk b. v. heeft men in 1838 de jumelles of de binocle uitgevonden; en de mode heeft den dubbelen kijker als tooneelkijker spoedig als eene Parijsche uitvinding in zwang gebragt. Wel te regt mag de Nederlander die uitvinding als eene oorspronkelijke Nederlandsche vinding zich toeëigenen, dewijl Johannis Lipperschey, in den aanvang der 17de eeuw, den dubbelen kijker heeft uitgevonden, en van de algemeene staten daarvoor eene belooning of vereering heeft ontvangen.
In de Noord-Amerikaansche vereenigde staten heeft men, eenige jaren geleden, een zeilwagen uitgevonden; en men heeft aldaar het verplaatsen van huizen door vyzelkracht, willen doen voorkomen als eene uitvinding, aldaar te huis behoorende.
Evenwel is het bekend, en verdient herinnerd te worden, hoe de zeilwagen eene uitvinding is van Simon Stevin, een groot leermeester van een groot veldheer. 
Wat de verplaatsing van gebouwen aangaat, ook dit is eene Nederlandsche uitvinding. Het verplaatsen of verkruijen van windmolens geschiedde reeds in Nederland in het midden der zestiende eeuw,
en door vijzelkracht werd in het jaar 1633 het stadhuis te Purmerend eenige voeten achteruit geplaatst. 
Ook werd deze kunst in Nederland niet vergeten, want wij herinneren ons, dat omstreeks het einde der vorige en in het begin dezer eeuw, meer dan een’ steenen koepel (tuinhuis) door vijzelkracht, van plaats heeft moeten veranderen.

Doch hoe aangenaam deze herinneringen wezen mogen, en met hoe veel genoegen men ze aan voorgewende of werkelijke uitvindingen van den vreemdeling tegenover stelt, wij ontkennen zulks niet, het is leven op den roem van den voorzaat. 
Wij gaan verder, en zeggen: men mag de natie als gezonken beschouwen, welke niets anders tegenover de menigvuldige uitvindingen van den vreemdeling heeft te stellen, dan den roem van het voorgeslacht.
— Maar dan vragen wij, zijn wij Nederlanders wel met der daad zoo laag gezonken?
— Neen Landgenooten! dat ziin wij, Gode zij dank! niet!
Wij zijn nog niet zoo laag gezonken, dat wij enkel op den roem van den voorzaat moeten leven.
Heeft niet, in het begin dezer eeuw, van Laun te Amsterdam, heeft niet weinige jaren geleden, ter Kuile te Enschedé, een Tellurium Lunarium vervaardigd? Is niet dat van ter Kuile bovenal een waar kunststuk, waarop de wezentlijke loop van de aarde en van de maan kan worden waargenomen ! Van denzelfden ter Kuile kunnen nog andere uitvindingen worden opgenoemd, doch ons voornemen is geenszins alle uitvindingen te vermelden, welke in deze eeuw of ook in de laatste twintig jaren door Nederlanders zijn gedaan.
— Een ieder onzer herinnert zich den verdienstelijken P. F. Freit van Vlissingen, onlangs in jeugdigen leeftijd overleden, den uitvinder van kunsthanden, bij wier gebruik de ongelukkige, die van zijne armen beroofd is, bijna vergeet, dat hij zijne eigene handen mist.
In plaats van dat genie in werktuigkunde, is, naar het schijnt, een ander genie in Overijsel opgestaan, die reeds uitvinder is van een wagentje, dat, door inwendig mechanismus gedreven, hem eenige uren ver heeft vervoerd.
— Die wagen herinnert ons aan onzen te vroeg gestorven Stratingh, ook buitenslands als uitstekend scheikundige, met welverdienden roem bekend. Reeds in het jaar 1835 heeft hij, door den bekwamen werktuigkundige Becker, een wagentje doen vervaardigen, dat door het Eiectro-magnetismus wordt voortgestuwd, en is alzoo de eerste geweest, die het Eiectro-magnetismus als beweegkracht heeft in toepassing gebragt.

Deze weinige voorbeelden, waarbij wij gemakkelijk nog onderscheidene anderen zouden kunnen voegen, zijn genoeg om te doen zien, dat wij, ook in dezen tijd, niet achterblijven, en in nuttige uitvindingen nog steeds eene eervolle plaats bekleeden. Wil men welligt weten waarom b. v. de zoo even vermelde beweegkracht, volgens eene nieuwe toepassing der werktuigkunde, of die volgens eene nieuwe toepassing der natuurkunde, nog niet in het groot is in het werk gesteld, dan antwoorden wij: vraag dit niet aan ons, maar aan het Departement van Nijverheid.
[tabel id=81 /]
Naar het “Wagentje” van Stratingh en Becker