___________________________________________________________ |
13-06-1835 Arnhemsche Courant, zaturdag
provincie Groningen den 6 Juni; 1835.
Aan de Redactie van de Groninger Courant.
De Redactie van de Nieuwe Amsterdamsche Courant en Algemeen Handelsblad had in de niet algemeen gelezene Tweede Editie van deszelfs blad van den 4 Mei, No. 1091, overgenomen het in Uwe Courant geplaatste, omtrent de landverhuizing van K. Jz. Beukema, en plaatste zulks in het volgende No. onder de kortelijk overgenomene stukken uit die tweede Editie; dadelijk daarop latende volgen eenige aanmerkingen tegen de in Uwe Courant opgegevene oorzaak van deze landverhuizing.
Ik meende de Redactie van eerstgenoemd blad te kunnen overtuigen, dal zij in dezen niet juist had geoordeeld, en zond dezelve den 7 Mei mijne bedenkingen toe, met verzoek dezelve te plaatsen.
— Zulks den 31 daaraanvolgende nog niet geschied zijnde, verzocht ik de redactie dien dag, dat, indien zij niet tot de plaatsing van het stuk konde overgaan, om terugzending van helzelve, ten einde daarvan zoodanig gebruik te maken, als ik zoude goedvinden; — en ontving daarop gisteren het stuk terug met het berigt, dat men, door beperkte ruimte, geene gelegenheid tot plaatsing had.
Ik neem nu de Vrijheid, UEd. hetzelve te zenden, met verzoek, zoo mogelijk, daartoe eene plaats in Uwe Courant in te ruimen, niet twijfelende, of de Redaclie der Arnhemsche Courant zal wel de goedheid hebben — zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk — helzelve over te nemen, ten einde, zooveel mogelijk, het door mij voorgestelde doel der inzending van het stuk aan het Amsterdamsche blad, te bereiken; latende het aan anderen over, om te oordeelen, of die Redactie wèl gehandeld heeft, met zoo veel spoed aanmerkingen op uw blad te maken, en dt wederlegging daarvan, na bijna eene maand tijds onder zich te hebben, ongeplaatst terug te zenden, als ook, of al de sedert in dat blad opgenomene stukken zoo veel waarde hadden, dat zij derzelver plaatsing tegen deze achterlating billijken, vooral daarbij in aanmerking nemende, dat daardoor eene onregtvaardige eu zijdelingsche beschuldiging weder goed te maken was.
R.
Provincie Groningen den 7 Mei 1835.
In UEd. blad van den 5- dezer, No. 1093, heb ik uwe aanmerking gelezen over het door de Groninger Courant medegedeelde en het in de tweede editie overgenome, omtrent de landverhuizing van hier naar Noord-Amerika van zekeren K. Jz. Beukema. — Ik neem de vrijheid daaromtrent het volgende aan te merken.
UEd. zegt: “Een oogenblik daar latende de kwestie, of de landbouw werkelijk zoo zeer is achteruitgegaan als de Groninger Courant zulks gelooft, valt het ons intusschen moeijeliik te denken, dat dit verval gemelden Landbouwer zal hebben genoopt, om zijn Vaderland met de zijnen te verlalen.”
Ik zal dien ten gevolge ook kunnen voorbijgaan van den algemeenen achteruitgang van den landbouw iets te zeggen; maar daar men ligtelijk uit het laatste voor Beukema niet aangename, ja ligtelijk persoonlijk beleedigende gevolgtrekkingen konde afleiden, gevoel ik mij verpligt, ter handhaving der eer van een braaf man, welke mogelijk, terwijl ik dit schrijf, voor lang ons dierbaar Vaderland het laatst vaarwel toeoogt, misschien wel om hetzelve nooit weder le zien, het volgende mede te deelen, waaruit voldoende zal blijken, dat het niet moeijelijk behoeft te vallen, om te denken, dat de achteruitgang van den Landbouw hem kan hebben genoopt, met de zijnen het Vaderland te verlaten.
Beukema, van deftige afkomst, tot Boer opgeleid, de jaren bereikt hebbende, op welke een ieder gaarne zijne eigene zaken begint, kocht in 1814 de Boerderij Castor, groot ruim 50 Bunders, bestaande bijna geheel uit den besten harden klei- en zwavelachtigen grond dezer Provincie; de juiste prijs is mij daarvan niet bekend, maar zal wel omstreeks ƒ 38,000 zijn geweest; terwijl dat goed gepasseerde jaar door Beukema weder voor omstreeks ƒ 18,000 is verkocht, door welk verlies op den inkoop het vermogen van hem verloren is gegaan, hetwelk reeds aanzienlijk was verminderd door de lage graanprijzen gedurende de laatste 14 jaren; — ten bewijze, dat Beukema in 1814 geen’ onbezonnen stap deed, tot bovengemelden prijs die Boerderij aan te koopen, zal het genoeg zijn te zeggen, dat de Middelprijzen der granen op de markt te Groningen over 10 jaren, de aankoop dier plaats voorafgaande, de volgende waren:
Tarwe. per ned. mudde, ƒ 9 – 56
Rogge. per ned. mudde, f 7 – 16 ½
Gerst. per ned. mudde, ƒ 4 – 70
Haver. per ned. mudde, ƒ 3 – 11.
Zonder verhooging der toenmaligen belastinge, zoude tot gemelden aankoopsprijs de plaats Castor een behoorlijk bestaan hebben opgeleverd, al waren ook de gemiddelde graanprijzen in het vervolg 39 pCt. lager geweest, dan die der 10 jaren, den aankoop der plaats voorafgaande, ja zoude de plaats toen voor f 38,000 nog ruim zoo voordeelig zijn, dan thans voor f 18,000; — dan dezelve waren de laatste 14 jaren veel meer dan 30 pCt. lager, gelijk zulks blijkt uit de middelprijzen op genoemde markt, welke over de jaren 1820 tot 1830 de volgende uitkomst leverden:
Tarwe. per ned. mudde, ƒ 5 – 23
Rogge. per ned. mudde, f 3 – 92 ½
Gerst. per ned. mudde, ƒ 2 – 12
Haver. per ned. mudde, ƒ 2 – 22.
Thans is het eene artikel iets hooger, het andere iets lager, maar dooréén ook al niet veel van de laatste middelprijzen verschillende; daar ook het gemaak der groenlanden en de veeteelt veel lager, dan van 1804 tot 1814 zijn, en de plaats Castor daarvan maar weinig oplevert, zullen wij, om de rekening te vereenvoudigen, aannemen, alsof alles bouwland was, zonder in dezen van bijoogmerken te kunnen worden beschuldigd en dan stellen [] voor Braakland, 200 heeft de plaats van Beukema, naar de boven opgegevene onderscheidene middelprijzen, van 1820 tot 1830, jaarlijks ƒ 3,963-65, minder opgebragt dan van 1804 tot 1814; makende alzoo in 10 jaren meer verschil dan den geheelen koopschat der plaats, na den hoogen inkoopsprijs van Beukema; de middelprijzen van koolzaad over de onderscheidene jaren niet juist wetende, heb ik, om ten minste niet partijdig te rekenen, die in de goedkoope jaren slechts ƒ 1-00 lager gerekend, dan in de dure tijden. — Een ieder, die nu zegt : ja, maar men konde ook niet voortdurend op zulke prijzen rekenen, bedenke, dat de middelprijzen, bij den inkoop tot basis gesteld, niet over een enkel, maar over tien jaren genomen zijn, en hoe men daarover van achteren ook spreekt, toen betoogde een ieder, dat de bevolking over de geheele wereld te zeer toenam, dan dat men ooit de vroegere lage graanprijzen konde terug krijgen; ook zijn vele andere boerderijen nog merkelijk duurder verkocht; — ligtelijk, dat er iemand gevonden wordt, die zegt: maar Beukema heeft toch ook de beide zeldzaam dure jaren van 1817 en 1818 getroffen; hierop antwoord ik: het is niet te ontkennen, dat, hoewel die hooge prijzen van kleine oogsten vergezeld of wel daarvan de oorzaak waren, die jaren nog voordeelig voor de landbouwers zijn geweest; — maar wat beteekenen twee beste tegen vijftien achtereenvolgende slechte jaren?
Dat er bij Beukema bijzondere redenen bestonden, waarom hij het Vaderland verliet, is niet te vooronderstellen: daartoe was hij te bemind en te geacht; zijne betrekking als lid van den raad der gemeente Leens, en Zijlregter van het Houwerzijlvest mogen daarvan in het algemeen getuigen, en die van zijne familie in het bijzonder in derzelver bijdragen lot vermeerdering van het fonds, dat hij naar zijn nieuw vaderland overbragt en hoewel het bedrag daarvan niet juist kennende, weet ik toch, het niet veel van de f 5000,00 zal verschillen; ook heb ik van zeer goederhand vernomen, dat mede voor een voldoend bewijs verstrekt dat men Beukema algemeen zeer genegen was, dat de losse goederen, weinige dagen voor het vertrek van Beukema, door denzelven op zijne boerderij verkocht, alle duur, ja zelfs enkele stukken boven de waarde zijn verkocht, alleen om hem zijn’ financielen toestand te verbeteren. Onderscheidene vrienden hebben sterk bij hem aangestaan, onder toezegging van verdere hulp, om eene kleine boerderij te koopen, waartoe hij niet konde besluiten, vreezende bij den tegenwoordig treurigen stand van den landbouw ook het kapitaaltje te verliezen, dat onder zoo vele bewijzen van genegenheid en vriendschap nog het zijne was gebleven of geworden, — en dat hij dan niet instaat, en ook in jaren te vergevorderd was, om de reis naar Noord-Amerika te ondernemen.
Wat eindelijk aanbetreft de aanhaling in het Handelsblad, dat Beukema konde weten, dat voor zoo velen de landverhuizing niets dan teleurstelling had opgeleverd — dat wist hij geheel; — hij had niet alleen alles, wat daarover in onze taal geschreven was, gelezen, maar ook zelfs persoonlijk zich geïnformeerd bij van daar terug gekeerde personen, en desniettemin bleef hij van zijne onderneming een niet ongunstigen uitslag verwachten; — mogt de uitkomst hieraan niet beantwoorden dan zal Beukema niet vergeefs behoeven te wenschen, om naar dit Vaderland terug te keeren, en zulks ten gevolge van eenen maatregel, door eenen zijner zeer geachte vrienden twee dagen voor zijn vertrek ontworpen plan, namelijk om Beukema uit te noodigen, om, na een verblijf van drie of vier jaren in Noord-Amerika, zijne hier achtergelatene vrienden ten hunnen koste te bezoeken.
Op eene daartoe aangebodene lijst werd nog dien dag voor circa ƒ 500-00 geteekend, welke som sedert tot circa ƒ 600-00 opklom, en dadelijk in handen van eenen der medegeteekenden ter administratie gesteld. Beukema werd reeds te Groningen van aanbevelingsbrieven voor New-York, als ook voor Rotterdam van waar hij scheep zou gaan, voorzien, — op welke plaats, zoo als wij vernemen hij mede van de eerste huizen schriftelijke rekommandatien voor New-York heeft ontvangen; het zal hem alzoo nimmer aan gelegenheid ontbreken, om de bovengemelde f 600-00 te bekomen, om herwaarts terug te koeren, alwaar hij weet dat velen hem mei opene armen omvangen.
— En hiermede meen ik genoeg gezegd te hebben, om UEd. omtrent de redenen van het vertrek van Beukema van gedachten te doen veranderen en eindige dezen met den hartelijken wensch, dat Beukema, welke de eerste is, zoo ver ik weet, die met zijn gezin uit deze kwartieren naar Noord-Amerika verhuisde, tevens de laatste zijn moge.
R.
___________________________________________________________ |
Naar 1835 Krantenberichten over de landverhuizer Klaas Jans Beukma