1825 Stormvloed Provincie Groningen

___________________________________________________________

21-02-1825 Staats Courant, maandag
Groningen, den 14 Februarij. 

Vonden wij ons voor eenige dagen van hooger hand gelast, om onze lezers in het algemeen te verwittigen, dat de voorbeeldelooze stormvloeden, in den nacht tusschen den 3 en 4den en op den 4den dezer, wel onberekenbare nadeelen aan de ingezetenen dezer provincie hebben toegebragt, en om toe derzelver geruststelling daarbij te voegen – dat, zoo ver men toen wist, geen mensch daarbij het leven verloren had, en dat men ijverig bezig was, de defekten zoo veel mogelijk te herstellen; thans vinden wij ons in staat gesteld, om, door echte berigten, onze lezers bekend te maken met de bijzonderheden van de groote ramp, welke de gemelde watervloed aan deze provinie heeft veroorzaakt. Nadat het tegen den avond van den 2den dezer uit het zuidwesten en westen sterk was begonnen te waaijen, vergezeld van hagelbuijen en sneeuwjagt (terwijl de daarop volgende nacht de blijken opleverde, dat de lucht opgevuld was met electrike stof), en deze weersgesteldheid gedurende den dag van den 3den was gecontinueerd, schoot de wind tegen den avond meer naar het noorden en begon de storm. 

Het was op den 4den, des avond te 9 ure 44 minuten, volle maan, en dus springetij. 

Niet zonder huivering zag men, in den avond van den 3den, den vloed te gemoet, en, eer men deszelfs hoogte kon vermoeden, was hij reeds tot de voorbeeldelooze hoogte van 3 ellen 50 duimen (12 voeten oude Groninger maat), boven volzee aanwezig, had alles voor zijn geweld doen bezwijken, en had aan de zee- en rivierdijken, welke tot hiertoe door hunne hoogte den overloop  van het zeewater, bij de zwaarste stormen, hadden kunnen beletten, het geducht bewijs gegeven, dat zij daartoe niét meer in staat waren, en dat dezelve, indien zij voor overloop en dijkbreuk zouden bewaard blijven, tot grootere hoogte moesten gebragt worden. 

Deze nacht was de verschrikkelijkste, welke men zich kan voorstellen , daar bij den woedenden storm en hooge zeevloed, die alles niet angst en schrik vervulde, de bliksem en donder, de akeligheid vermeerderden, en, onder anderen , door het treffen van den toren te Eenrum, de nabijheid van het onweder staafden. 

In de streken, alwaar de dijken voor de kracht van het water bezweken waren, werden de ingezetenen, door het aankomend water zelve, uit den slaap gewekt, en moesten, in de grootste verwarring, voor zich zelve en de hunnen redding zoeken, vele zelf met verlating van hunne woningen. 

Overal bijlangs de kusten kondigde de noodklok het gevaar aan, en ter plaatse alwaar de dijken nog aanwezig waren, ijlde men derwaarts, om dezelve te helpen bewaren. 

Zoodra de morgen aanbrak, werd van de naburige en verder binnenwaarts gelegene gemeenten hulp gevraagd, die dadelijk met de grootste bereidvaardigheid werd verleend, en men maakte zich, met inspanning van alle krachten , den korten tusschentijd van den val van het water ten nutte, om, hoezeer dan ook in de grootste benaauwdheid voor verdere rampen, den opvolgenden vloed te kunnen afwachten. 

Dezelve kwam weldra met vernieuwde woede aan, en het water steeg, gedurende dezelve, nog 20 nederl. duimen (8¼ Gron. duim) hooger dan bij den naastvorigen nachtvloed; doch de dijken, welke niet reeds bij den naastvorigen vloed bezweken waren, hielden gelukkig stand, met uitzondering van de Reitdiepsdijk, onder het dijkregt van Wierum en de Hooge en Lage Paddepoelen, welke bij den laatsten vloed bezweek, en de daar achter liggende landen overstroomde. 

Geheel ontmoedigd was het gezigt der verwoesting, welke door deze beide voorbeeldeloos hooge zeevloeden was veroorzaakt, waarvan de korte opgave hierna volgt, beginnende van den oostkant der provincie bij de Statenzijl. 

Bij deze sluis heeft het water zes palmen over dezelve geloopen, tonder eenig nadeel van belang te veroorzaken. 

De dijken van de hier aan belende stadspolder, hebben zich staande gehouden; doch de zeevloed is, gedurende beide getijen, meer dan 2 voeten over die dijken geloopen, en heeft daardoor de landen, tot op eene aanmerkelijke hoogte met zeewater bedekt, tot groot nadeel van dezelve, als meest alle met wintergraan bezaaid, waarvan men de nadeeligste gevolgen moet vreezen. 

De hier aan sluitende Ganzedijk, met de daarin liggende Bellingewolder en Beersterzijlen, hebben alleen door den overloop van water geleden, zoo wel als de daar achter liggende bouwlanden; met wintergraan bezaaid. 

De nieuwe Finsterwolder-polderdijk heeft zich gesouteneerd, en alleen de overloop van het zeewater, heeft aan dezelve en aan de landen van die polder nadeel toegebragt. De hier op volgende Dollardsdijk, aan het lands-domein behoorende, is op onderscheidene plaatsen doorgebroken, en op andere, door den overloop van het water, aan de binnenzijde sterk beschadigd. 

Door deze doorbraken, zijn de daar achter liggende landen in de gemeente Termunten, benevens een groot gedeelte van de gemeente Nieuwolda en een gedeelte der landen van het kerspel Nieuw Scheemda geïnundeerd, en hebben daardoor groot nadeel geleden; vele menschen hebben hunne woningen moeten verlaten , en die van anderen, hebben door het water veel geleden; de ingezetenen van Noordbroek, zijn dadelijk werkzaam geweest, om kaaijingen op te werpen, ten einde de overstrooming hunner landen voor te komen, en zijn hierin gelukkig geslaagd. 

Zoodra het berigt der doorbraken van den Dollardsdijk ter kennis van den heer Gouverneur dezer provincie is gekomen, heeft dezelve dadelijk een der ambtenaren van den Waterstaat, derwaarts gezonden, om al het noodige tot digting der gaten te bewerkstelligen, hetgeen dan ook door het requireren van manschappen, paarden, bedden, enz., van de naburige gemeenten, van gelukkig gevolg is geweest; zoo dat niet alleen de doorbraken zijn gedigt, maar ook den dijk zelve spoedig zoo goed mogelijk, wederom onder het vorig profil zal zijn gebragt. 

De bereidvaardigheid, welke de schout van Scheemda betoond heeft, om zoo wel uit zijne eigene gemeente, de noodige leverantien te doen, als dezelve namens den heer Gouverneur van de naburige plaatselijke besturen te vragen, verdient allen lof. 

Het ingeloopen zeewater wordt dagelijks door den Termunter-zijl geloosd, en de door de directie van het Termunter-zijlvest gestelde order, dat bij provisie de watermolens onder dat Zijlvest moeten stilstaan, heeft op den spoedigen afloop van het zoute water eenen gunstigen invloed gehad. 

Het houten Schermwerk langs het front van de landpunt Reide heeft zeer veel geleden, en is van deszelfs gordingen ontbloot; een det huizen op denzelven staande, is geheel vernield en de beide anderen zijn zwaar beschadigd. 

Tusschen Reide en Termunter-zijl is de aarde boven de steenglooijingen, welke bij den aanleg dezer werken aangebragt is, om de dorcering te formeren, tot op het oude dijksligchaam weggeslagen, en op onderscheidene plaatsen is dc golfslag tot in de halve kruin des dijks ingedrongen. 

Op enkele plaatsen, tusschen Termuten en Termunter-zijl, zijn  aanzienlijke gaten in de binnendorcering gevallen. 

De steenglooijingen hebben langs den geheelen dijk, van Reide tot aan Delfzijl, en ook ten Noordwesten van Delfzijl, veel geleden boven het gewoon hoog waterpeil. 

Het muurwerk van de boog, boven de Termunter-zijl, is door de drukking van het water, hetwelk er op gestaan heeft, gescheurd. 

Bij de eerste afstrooming van deze sluis, na de stormvloeden, is een der ebbe-deuren los geraakt, hetgeen echter spoedig hersteld is. 

Tusschen Termunter-zijl en Oterdum is de kruin des dijks, ter breedte van 2 ellen, op eene diepte van 1½ el, geheel weggeslagen, zoo dat slechts een klein gedeelte van den kruin is blijven zitten.  Op enkele plaatsen is de binnendorcering door den overslag van de golven zwaar beschadigd. 

De tuimeldijk bij Oterdum heeft op onderscheidene plaatsen door afslag veel geleden, gelijk mede het bovenste gedeelte der buitendorcering van de zeedijk, onder Heveskes en Weiwert. 

Bij de vesting Delfzijl is de houten beer, in den zeedijk, voor het hoornwerk Kostverloren, mitsgaders de beschoeijing en kade, tusschen de haven en het genoemde hoornwerk, aan de oostzijde doorgebroken. 

Deze houte beer is door de Franschen, tijdens dezelven, in 1810, Delfzijl bezetteden, aangelegd, na dat zij eerst, het bovenste gedeelte van de kapitale zeedijk, als ook de buiten, en binnendocering van  dezelve hadden afgegraven, ten einde daardoor de vesting tegen een coup de main te dekken. 

Deze doorbraak, welke niet zóó veel geweld geschiedde, dat de aardspecie van het dijksligchaam, waarop men deze beer geplaatst heeft, de Farmsumer-zijldiep gevuld; en de straat tusschen Delfzijl en Farmsum grootendeels heeft weggeslagen, heeft de landen tusschen Delfzijl en Appingedam, alsmede de landen onder Farmsum, Weiwert, Heveskes, Meethuizen , Opwierde, Siddeburen, en in den omtrek van het Schildmeer overstroomd. 

In de nabijheid van Siddeburen heeft men het water in zijnen loop gestuit, door het in allerij opwerpen van eene kade; en daardoor is het gehucht Oostwold en het grootste gedeelte van  Veendijk voor overstrooming bewaard gebleven. 

Zoodra het berigt van deze doorbraak, in den morgen van den 4den dezer, ter kennis van den heer Gouverneur gekomen was, heeft deze zich dadelijk naar Delfzijl begeven, ten einde door zijne tegenwoordigheid aan de ingezetenen gerustheid, en door zijnen invloed en gezag aan de ambtenaren en het werkvolk activiteit, eenheid in orders en uitvoering, en, zoo het noodig mogt zijn, moed in te boezemen, waarin Zijn H. Ed. Gestr. volkomen is geslaagd, door de genie met den  waterstaat in aanraking te brengen; aan de opzieners van den waterstaat de noodige deskundige personen toe hunne adsistentie toe te voegen; door de noodige schepen aan te koopen, die, metsteen en aarde gevuld, zouden moeten dienen, om de eerste buitendam te formeren, toe omringing der doorbraak; door verzekering te geven van prompte betaling voor het arbeidsvolk, en voor alle requisitien, welke gedaan zouden worden, en daartoe bij de minste zwarigheid of onzekerheid zijn personeel crediet disponibel te stellen, en door het nemen van meer andere heilzame maatregelen, welke alle het gunstig gevolg hebben gehad, dat de eerste buitendam door het laten zinken van  schepen, het inwerpen van eenige duizenden zandzakken enz., op den 12den dezer tot op een el boven gewoon hoog water was opgetrokken. 

Deze dam is met een steundam voorzien, en men is thans bezig, om nader bij de plaats van de doorgebrokene beer een anderen dam to maken, welke tot den grondslag moet dienen van den kapitalen ringdijk, vermits de plaats der doorbraak te diep is, om aldaar den dijk met goed gevolg te kunnen leggen. 

Kort na het vertrek van den heer Gouverneur, heeft zich de eerste kapitein, eerstaanwezenden ingenieur, Witzenborg, mede naar Delfzijl begeven, wiens tegenwoordigheid en werkzamen ijver, veel heeft toegebragt tot bevordering van de aldaar vereischte maatregelen. 

Het nadeel der overstrooming van eene groote uitgestrektheid lands, door de voorschreven doorbraak veroorzaakt, is zeer groot, en de gevolgen daarvan zullen vermoedelijk de grootheid der schaden eerst regt doen kennen. 

De hoogte van den vloed, in den nacht van den 3 op den 4den, was zoodanig, dat men de wal van de vesting Delfzijl, ten zuiden van den grooten Waterpoort, met eene kisting heeft moeten voorzien, ten einde de overloop van hee zeewater voor te komen, en dat het zeewater mee groot geweld over dijk, tusschen de beide Zijlen, heeft geloopen. 

De sterke afloop van de sluizen, bij Delfzijl, is alleszins bevorderlijk aan de loozing van het zoute water, welke bovendien door het gunstige weder bespoedigd wordt. Terwijl de communicatie tusschen Delfzijl en Appingedam gestremd geweest is, en de laatstgenoemde plaats betere gelegenheid aanbood, om alle vereischte materialen te bekomen, hoeft de plaatselijke regering  aldaar de meest mogelijke bereidwilligheid betoond, om daartoe werkzaam te zijn en den moeilelijken taak van het plaatselijk bestuur van Delfzijl en van de aldaar geformeerde commissie, belast met de zorg voor de digting der doorbraak, te helpen verligten. Ten noordwesten van Delfzijl heeft het ligchaam van den zeedijk, zoo aan de buitendorcering boven de steenglooijingen als aan de kruin, en op vele plaatsen ook aan de binnendorcering veel geleden; de provisionele voorzieningen door zoo veel mogelijke digting der ingespeelde gaten en bekramming zijn dadelijk in het werk gesteld. De zeedijken onder de dijkregten van de Vierburen, ‘t Zandt, Uithuiser-Meden en Uithuizen, zijn door den overloop van het zeewater zeer beschadigd, niettegenstaande voor de dijken van de beide laatste gemelde dorpen zeer aanzienlijke kwelders gelegen zijn. 

De buitendijk van den Noordpolder, heeft niet dan met de grootste moeite kunnen behouden worden; men heeft zich aldaar, als ook over het algemeen aan de Noorderdijken, mee een zeer gunstig gevolg bediend, om de ingespoelde gaten, met eiden en alle voorhanden zijnde materialen te vullen, en met koolkleeden te bedekken, terwijl men, voorzigtigheidshalve, alle de pompen in de binnendijk van den Noordpolder heeft gestopt, ten einde, bij onverhoopte doorbraak van dee buitendijk, de uiterdijks- en binnenlanden,, zoo veel mogelijk, te beveiligen. (Zie verder het Vervolg van dit Bijvoegsel.)

VERVOLG VAN HET BIJVOEGSEL TOT DE NEDERLANDSCHE STAATS-COURANT, van maandag den 21sten Februarij 1825, no. 44

Onder het dijkregt van Pieterburen, Wierhuizen en Westernieland, heeft de zeedijk vele gaten in de buiten- en binnendorcering bekomen , doch nergens is het gevaar grooter en eene doorbraak naderbij geweest dan bij Dijkum, onder Wierhuizen , alwaar door den geweldigen aanslag van het water, een gedeelte van de kruin des zeedijks is afgeslagen, eu onderscheidene gaten, in de buitendorcering zijn ingespoeld. Door den onvermoeiden ijver der ingelanden, en de spoedige hulp van naburige gemeenten, zoo in manschappen als in gevraagde materialen enz., is de dijk op dit punt voor doorbraak behouden gebleven. 

Allezins treurig is de gesteldheid der bedijkte buitenpolders, onder de dorpen Kloosterburen, Hornhuizen en Vierhuizen, waarvan de buitendijken alle zijn bezweken, en welke polders daardoor geheel, en tot eene aanmerkelijke hoogte, overstroomd zijn, zonder dat voor als nog iets tot redding daarvan kan aangewend worden. De landen dezer polders worden daardoor grootelijks benadeeld; de bezitters van dezelve zijn van de vruchten verstoken; eene groote menigte schapen is in deze oorden verdronken, en onderscheidene landbouwers lijden daardoor zoo groote verliezen, dat zij dezelve wellicht niet zullen te boven komen.
Bij Vierhuizen heeft de zeedijk zelve groote overlast geleden, men heeft het binnenloopen van het zeewater aldaar niet kunnen beletten, en niet dan met de grootste moeite heeft men eindelijk de ingeloopene gaten kunnen digten, en de geheele overstrooming der binnenlanden kunnen voorkomen. 

De havenwerken van de Zoltkamp, hebben groote schade bekomen. Ten zuiden van de Zoltkamp, is het schermwerk zwaar aangevallen , en heeft de zeedijk zelve veel aarde verloren. 

De buitendijken van de twee achter elkander liggende polders, onder Niekerk, Vliedorp, Zuurdijk en Warfhuizen, zijn geheel weggeschoven, en de polders geïnundeerd; de oude zeedijk, heeft zelf het water niet kunnen keeren, zoo dat aan de binnenlanden, groote schade is veroorzaakt. 

In deze streken is een huis, de Stoepen genaamd, geheel weggespoeld, en het huis de Roode Haan, is ingestort, waarin eene jonge koe en eenige schapen zijn omgekomen. 

Bij Schilligeham, onder Winsum , is een groot gat in den dijk, aan den regter-oever van het Reitdiep, ingeloopen, waarvan men den geheelen doorbraak, niettegenstaande alle aangewende moeite, naauwelijks is voorgekomen. 

Verder bovenwaarts heeft deze dijk op onderscheidene plaatsen veel geleden, en onder het dijkregt van Wierum en de Hooge en Lage Paddepoel is dezelve, bij den vloed in den morgen van den 4den dezer bezweken, waar door alle de landen tusschen Wierum en de stad Groningen, bijlangs gemelden dijk, zijn overstroomd. De doorbraak zelve is dadelijk, zoo veel mogelijk, voorzien en men is thans reeds zoo verre gevorderd, dat dezelve weder eenigen, ofschoon geringen, tegenstand zoude kunnen bieden. De afloop van het zout water van deze landen wordt, zoo veel mogelijk, ook door buitengewone hulpmiddelen bespoedigd, waartoe de directie van het Winsumer en Schaphalster Zijlvest wel heeft willen medewerken. De overloop van het zeewater had in den dijk, aan den linker oever van het Reitdiep, hier en daar groote gaten veroorzaakt, doch de activiteit der ingelanden heeft de geheele doorbraak voorgekomen Van af Aduarderzijl tot aan de Buiten-rijte van Kommerzijl, zijn de dijken van alle buitenpolders bezweken, en de polders zelve, waar onder ook de belangrijke polder van de Groote en Kleine Kampen, onder Oldehove, overstroomd. 

In de laatstgemelde polder alleen zijn 34 runderen en 3 Paarden verdronken; de huizen zijn zwaar beschadigd; de in de schuren voorhanden zijnde granen en het hooi bedorven; de wintergewassen verloren, en het land door het zeewater vooreerst onvruchtbaar geworden. In de verdere streken van Oldehove zijn omstreeks 80 schapen verdronken. De ingezetenen zijn door deze verliezen in de uiterste treurigheid gedompeld en zullen de hulp van hunne mede-ingezetenen noodig hebben , om wederom tot een bestaan te geraken. 

Het eiland Rottumeroog is deerlijk geteisterd. De aldaar, sedert onderscheidene jaren geplante helm, is bijna geheel geruïneerd. Van het zuidwesten naar het noord-oosten, zijn de duinen over de breedte van 4 roeden weggespoeld, en op 4 plaatsen, zijn dezelve doorgebroken. De fungerende hoofd-ingenieur die, op de voornamelijk bedreigde punten, in persoon order heeft gesteld, zoo mede de onder zijne orders staande geêmploijeerden en toegevoegde deskundigen, zijn in deze buitengewone omstandigheden, met den meesten ijver, in hunne onderscheidene betrekkingen, werkzaam geweest. Hoezeer niet allen, die in den plaats gehad hebbende nood medegewerkt hebben, tot voorkoming of verligting van ramp en ellende, bij name kunnen bekend gemaakt worden, mag men echter niet zwijgen van de hulpvaardigheid van onderscheidene kapiteins van koopvaardijschepen, te Groningen zich bevindende, die, op het vernemen van de doorbraak bij Delfzijl, met hunne booten derwaarts zijn vertrokken, om de ingezetenen, wier landen overstroomd waren, hulp te bieden en van versch water en andere benoodigdheden te voorzien. 

Delfzijl, den 14 Februarij. 

Men heeft alhier opgemerkt, dat, na dat op den 3den dezer, de des morgens ten 11 ure, aldaar de hoogte van 1 el en 40 duimen (omstreeks 5 voeten oude groninger maat) had bereikt, het water des namiddags ten half 6 ure, bij de ebbe op 10 nederl. duimen (4⅛ duim oude groninger maat), boven volzee is blijven staan. (Prov, Gron, Ct.) 

___________________________________________________________

Naar 1825 Stormvloed Zuurdijk