1792 Brieven over de Vereenigde Nederlanden

___________________________________________________________
 

blz. 350 [] paarden ziet men geheele verzamelingen van gouden en zilveren zweepen, welke hunne paarden, of die van derzelver voorvaderen, met harddraven gewonnen hebben, en houden dezen schat, naast hunne paarden zelve, voor de edelste liefhebberij; waartegen eenige boeren groote porceleinkasten, die opgevuld zijn met bestrikte bruiloftspijpen van hunne geheele familie, daarvoor uitventen. Ik heb zelfs van een man gehoord te Rotterdam, die, om de eigenaar te zijn van eene zeer zeldzaame liefhebberij, een aanzienlijke som gelds verspilde aan eene verzameling van alle mooglijke soorten van schoenen en knoppen.
[]
blz. 355
De harddraverijen waren van ouds nog veel beroemder, dan de zeilpartijen en andere vermaaklijkheden op het water.
Deze zijn haaren oorsprong verschuldigd aan de groote paardemarkten van welke in ieder stad ‘s jaars eenige gehouden worden, en ik vermoede, dat ook de wedloopen in Engeland denzelfden oorsprong  gehad hebben.
In Nederland noemt men dit wedrennen harddraverijen; om dat de paarden daarbij alleenlijk hard draven, en niet galloppeeren, noch flappen mogen.
De harddravers moeten dienvolgens bijzonder aangewend worden, om bij elken flap den agtervoet verre over den hoefslag van den voorvoet te brengen. Men wil dat zulks, hoe zeer het bijna ongelooflijk schijnt, bij zeer goede paarden zes rhijnlandsche voeten zou bedragen.
Alle harddravers, even als de meeste Nederlandsche paarden, worden de staarten digt aan den wortel afgekapt, echter in diervoegen, dat het overgebleeven gedeelte nederwaards hangt, en niet, gelijk bij de Engelsche paarden, opwaards staat.
Geduurende den wedloop, worden zij volstrekt met niets anders bezwaard, dan, behalven den rijder, slechts een toom, gordel, en ligt dekkleed, invoegen de natuurlijke gebreken of schoonheden van het paard beide, voor het oog des aanschouwers even zichtbaar blijven.
De berijders, van welke men zich bij deze gelegenheid bedient, zijn doorgaans jongelingen van zestien tot twintig jaaren oud, en zo veel mooglijk van gelijke zwaarte; nogthans worden zij niet gewoogen zo als in Engeland bij het paarderennen.
Liefst verkiest men de zulken daartoe, die de harddravers gedresseerd hebben; weshalven ook zodanige lieden, indien zij van daar vertrokken zijn, en ‘er eene voornaame harddraverij geschieden zal, of dat daarbij eene aanzienlijke weddenschap plaats heeft, tot dat einde, zelfs van eenen verren afstand, ontboden worden. Zij zijn gekleed in een ligt wanbes (=wambuis), en schoenen met of ook wel zonder spooren.
Zo dikwijls hier of daar eene harddraverij geschieden zal, wordt zulks alvoorensdoor biljetten en in de couranten, bekend gemaakt.

De premie voor den besten harddraver is gemeenlijk een zweep, met een zilveren of gouden steel, die somtijds van de herbergiers of stalhouders, doch al meest door de liefhebbers zelve bekostigd wordt.

Is het noodig getal harddravers te bestemder plaats aangekomen, dan worden eerst de bedingen en voorwaarden geregeld, door de deelneemers ondertekend, vervolgens het rit of de loopbaan bepaald, welke gemeenlijk een kwartier uur gaans, of iets meer in lengte heeft (v), en zes rechters of commissarissen verkooren.

(v) Le francq van Berkhey, die In het IX. deel I. stuk zijner Natuurlijke Hist. van Holland eene uitvoerige beschrijving van deze liefhebberij geeft, bepaalt de lengte slechts op honderd en vijftig roeden. Vert.  

Het rijden kan geschieden op tweeërlei wijze, te weeten op zijn Friesch, of op zijn Hollandsch.
Geschied zulks op de eerstgenoemde manier, dan moet het paard drie ritten doen, en van dezelve twee winnen;
maar rijdt men op zijn Hollandsch, dan is de zege met eenen rit beslist.

Aan het einde van de loopbaan wordt een merkpaal, of andere zichtbaare letter gesteld; hier bij plaatsen zich twee van de zes verkooren rechters; twee andere neemen hunnen stand omtrent het midden, en de twee overige aan het begin des loopperks.

Hierop draven telkens twee paarden tegen elkander, van welke de verliezer afgaat, en voor ditmaal niet meer na den prijs mag dingen.
Vervolgens herhaalen de winners hunne ritten onderling, zoo lang, tot één van de twee laatsten eindelijk den prijs behaalt, mits de commissarissen daartegen niets in te brengen hebben; want aan dezen staat het vrij, om een paard dat gegaloppeerd, zijnen tegenpartij uit de baan gedrongen, of wiens berijder zich van eenige ongeoorloofde middelen bediend heeft, op nieuw te laaten afrijden.

Des zomers worden insgelijks nu en dan harddraverijen gehouden met lichte chaisen, en in den winter met arresleden.
Dikwils wordt deze liefhebberij met geen ander oogmerk aangelegd, dan om eenen herbergier of stalhouder neering toe te brengen; alzo de liefhebbers van harddraven, paardekoopers, aanschouwers, en paarden, bij zodanige gelegenheid rijkelijk verteerren, en de herbergen waar zulks geschied, over ‘t algemeen daardoor bekend worden. Niet zelden geschied zulks maar alleen, om het een of ander paard, waarover men in onderhandeling is, een zweep te laaten winnen, alzo het voor den liefhebber alsdan terstond eenige honderd guldens meer waardig is. In dat geval weeten de deelneemers, die op zekere wijze omgekocht zijn, vooraf met genoegzaame zekerheid, welk paard den prijs behaalen zal, ten ware dat eenig ongenoodigd gast daar tusschen inkomende, hen eene verkeerde rekening doet maaken. Dit gebeurd somtijds, en geeft alsdan aanleiding tot menigerlei geschillen.

Aan de uitmuntendste harddravers wordt zodanige eere wel niet beweezen, als aan de Grieksche renpaarden te beurt viel, van namentlijk bezongen te worden; maar zij worden nogthans, even als die der Engelschen uitgeschilderd, of derzelver afbeeldzels in koperen plaat gebragt. Ik heb de portraiten van Malle-Jan en van Ruin van de hooge linde, twee paarden, die omtrent twintig jaaren geleden de matadors van alle harddravers waren, ten minsten wel aan tien plaatsen gezien, tegen eens dat mij de portraitten der beroemdste Nederlandsche tooneelspelers, van Punt en Corver, ergens voor oogen zijn gekomen.
De zo even genoemde paarden liepen twee honderd roeden of het vijfde van een uur gaans in ééne minuut. Deze ongemeene spoed is nog onbegrijpelijker, dan die des paards van Lord Pascool, ‘t welk de veertien lieues tusschen Fontainebleau en Parijs, in één uur en veertig minuuten afleide, wanneer men bedenkt, dat de Nederlandsche paarden niets anders mogen doen dan draven, maar het Engelsen paard in tegendeel galoppeerde.

Zo veel ik weet, worden de paarden, behalven in de Nederlanden, nergens in diervoegen tot het harddraven gedresseerd, dan te Petersburg, waar deze soort van liefhebberij waarschijnlijk ingevoerd is door Peter den Grooten, die haar hier te lande had leeren kennen. 

___________________________________________________________

Terug naar de gewonnen “Gouden Doos”