17-10-1984 Nederlands Dagblad: Wie zijn afgebeeld op het portret?

___________________________________________________________

17-10-1984 Nederlands Dagblad, woensdag 

Familieportret van Hendrik de Cock en familie?
door ds. H. Bouma 

In het ND van zaterdag 13 oktober jl. gaf de heer A.P. Wisse zijn indrukken weer van de opening van de tentoonstelling „Anderhalve eeuw gereformeerden” in Het Catharijneconvent te Utrecht op 12 oktober jl. 

Het is afgedrukt onder de (niet geheel correcte) aanduiding: Afscheidingstentoonstelling. Ernaast is een foto geplaatst van een schilderij van K.D. Teenstra, dat een „Familieportret van Hendrik de Cock en familie” zou bieden. 

Ik neem aan, dat dit is geschreven op grond van wat de catalogus van genoemde tentoonstelling heeft vermeld. Het valt op, dat deze vermelding iets anders luidt dan die in „Verslagen ‘s Rijksverzamelingen van geschiedenis en kunst 1948. Dl. 70, blz. 29 (‘s- Gravenhage 1949), waar het heet, dat bedoeld schilderstuk zou bieden „portretten van Ds. Hendrik de Cock, predikant te Ulrum en enige volgelingen. (…) Naast hem ziet men zijn echtgenote en zeven andere medestanders; drie vrouwen en vier mannen. De man links bovenaan is misschien Ds. Hofstede de Groot”. 

Er bestaat goede grond, de juistheid van laatstgenoemde veronderstelling in twijfel te trekken.

Teenstra
Schilder van het stuk was Kornelis Douwes Teenstra (1813-1873), jongere halfbroer van Marten Douwes Teenstra (1795-1864). Laatstgenoemde behoorde tot de venijnigste tegenstanders van De Cock in Ulrum. Van origine waren de Teenstra’s doopsgezind, maar Marten Douwes was praktisch vrijdenker. Het lijkt niet aannemelijk, dat een halfbroer van déze man zich zou hebben laten lenen voor het schilderen van De Cock en enkele ‘medestanders. Dit laatste woord wekt de indruk, dat zou zijn te denken aan medeafscheidings-gezinden’, zo niet ‘mede-afgescheidenen. Juist vanwege de geestelijke afstand tussen de Teenstra’s en de gereformeerd geworden De Cock meen ik te mogen opmerken, dat dit stellig geen portret is geweest van de tijd na 1832 (het jaar van de ommekeer in De Cocks leven); maar dan moet de kwalificatie medestanders vervallen.

Moet dan wél worden gesproken over een familieportret’?
M.i. is ook dat niet juist. Voorzichtiger heeft mevr. W. Zandstra zich uitgelaten, toen zij opperde: „waarschijnlijk Hendrik de Cock en zijn familieleden” (Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel 4, Utrecht, blz. 50; Kampen 1984). Als zij overigens schrijft, dat het portret zal zijn vervaardigd „in het tweede kwart van de 19e eeuw”, had dit preciezer kunnen zijn aangegeven; zoals ik boven opperde, zal Teenstra zich na 1832 niet hebben laten lenen voor het schilderen van de familie van De Cock.

Maar ook de opvatting dat we hier van doen zouden hebben met familie van De Cock, lijkt me niet houdbaar.
J.S. van Weerden (en wie als hij was op de hoogte van het Ulrum destijds met zijn families) zoekt het in heel andere richting. Hij deelt mee, dat naar zijn overtuiging het schilderstuk voorstelt „de familie P. Hofstede de Groot. De figuur rechts boven zou een portret van ds. H. de Cock moeten zijn” (Spanningen en Konflikten. Verkenningen rondom de Afscheiding van 1834, Groningen 1967, inlegblad tegenover titelpagina).

Als we de verschillende beschikbare stukken bekijken, kunnen we eerst constateren, dat de familie De Cock, 16 jaar na de dood van de „vader der Afscheiding”, heeft gewaarschuwd, dat toen (d.i. in 1858!) „portretten, als welgelijkende portretten van wijlen Ds. H. de Cock rondgevent” werden, maar: „een iegelijk, die niet bedrogen wil zijn, wachte zich die te kopen, dewijl de familie de verzekering geeft, dat er (tot hare smart) geen welgelijkend portret bestaat” (De Bazuin, 27 aug. 1858).

Nu is hierbij wel te bedenken, dat familie met betrekking tot een geschilderd of getekend portret van een overledene al gauw geneigd is te zeggen: „nee, het lijkt toch niet precies”; terwijl het toch wel enigszins een beeld van de betrokkene biedt.

Welnu, de vrouw van De Cock, heeft haar (eerste) man zo beschreven: „tengere gestalte, voorzien van een goed gewelfd hoofd met donkerbruin haar, langwerpig gelaat met donkere, open oogen, welgevormden neus en vriendelijken mond, waarom lichtelijk een glimlach speelde“.

In het licht van deze gegevens moet de man links boven wel afvallen, al was het alleen reeds om de kleur van zijn haar: de man links boven kan niet gelden voor De Cock. Ook is het gelaat van bedoelde figuur toch niet langwerpig. Neen, de veronderstelling, dat de man links boven De Cock zou zijn, is m.i. niet aanvaardbaar.

Dan is daar de gedachte geopperd, dat de figuren in het midden die van De Cock en zijn vrouw zouden zijn. Er bestaat een schilderij van de vrouw van De Cock, op hoge leeftijd, terwijl de vrouw op het schilderstuk van Teenstra jong is; maar vergelijking kan duidelijk maken, dat die twee figuren niet dezelfde persoon afbeelden. Teenstra schilderde een vrouw met een wat lange, gebogen neus; Frouwe de Cock-Venema had evenwel een andersgevormde neus (zie haar afbeelding in: G. Keizer De Afscheiding van 1834′ Kampen 1934, tegenover blz 144).

En de man naast deze vrouw op het schilderij van Teenstra? Er bestaat een jeugdportret van P. Hofstede de Groot (zie: Afscheiding – Wederkeer Haarlem 1984, blz. 15) De haarinplant van dat portret komt overeen met die van de man-in-het-midden van de thans besproken groep.
Vergelijken we nu daarmee het portret van De Cock, dat in 1835 (!) reeds op de markt is gebracht als ‘Gelijkend Portret’ (J. Wesseling, Afscheiding en Doleantie in de stad Groningen, Groningen (1961), blz. 51) dan valt de overeenkomst in haardracht op tussen de figuur rechtsboven op het schilderstuk. De haarinplant van de man in de linkerbovenhoek is ook anders dan die bij Hofstede de Groot. 

Ik meen te mogen concluderen, dat de opvatting van Van Weerden, die ik boven aangaf verreweg is te verkiezen boven die van de eerder genoemde geschriften: meer dan een vermoeden kan hier niet worden gegeven.  


Het in het Catharijneconvent als „familieportret van Hendrik de Cock en familie” tentoongestelde schilderij, dat hoogstwaarschijnlijk de familie van De Cocks grote tegenstander P. Hofstede de Groot voorstelt.

___________________________________________________________

Naar het Familieportret