14-04-1840 Verzoekschrift uit Winschoten voor wijziging Grondwet

___________________________________________________________

16-04-1840 Vlissingsche Courant, donderdag

Wij deelen hier onzen lezers het aan Zijne Majesteit onzen Koning gerigte adres mede, door een honderdtal Ingezetenen uit Winschoten onderteekend.

Aan Z. M. den KONING der NEDERLANDEN, Groothertog van Luxemburg enz. enz. enz.

Sire!

De ondergeteekende landgebruikers en ingezetenen, behoorende tot den burgerstand in het arrondissement Winschoten, provincie Groningen, gezien hebbende Ur. Ms. boodschap aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, betrekkelijk wijzigingen in de grondwet, voor het Koningrijk der Nederlanden, nemen hij dezen de vrijheid, om over deze belangrijke zaak hunne dierbaarste wenschen voor Ur. Ms. troon neder te leggen.

ln de bedoelde boodschap wordt gezegd, dat de Nederlanders te veel aan hunne oude instellingen zouden gehecht zijn, om deswege meer belangrijke, dan de voorgestelde wijzigingen te wenschen. Werkelijk bestaan er vele verschijnselen, welke aanleidingen geven tot zulke beschouwingen . betrekkelijk de wenschen des publieks in Nederland over deszelfs staatkundige aangelegenheden; doch supplianten houden zich overtuigd, dat zulke slechts schijnbaar, niet wezenlijk aldus bestaat. Onder deze verschijnselen behooren: dat hier vroeger de aandacht, misschien minder dat wel elders door zaken, aangelegenheden van den staat betreffende, werd bezig gehouden, zoodat zich daarover, betrekkelijk, weinigen uitgelaten hebben; dat de dagbladen, welke in naburige Staten, veelal de organen zijn van de wenschen des volks, hier op enkele uitzonderingen na, zich steeds afhankelijk gevoelden, het zij van land- provinciale- of stedelijke besturen, waardoor zij dus niet de  tolken waren van de wenschen en inzigten der natie, maar steeds gevoelens uitdrukten, zoo als hun voorkwam dat best strookten met den wil des Gouvernements en van opgenoemde besturen. Eindelijk waren ook onze vertegenwoordigers de tolken der natie niet, maar slechts, hetgeen uit den aard der zaak, uit het bestaande middelijke verkiezingstelsel moest voortvloeijen, van sommige aanzienlijken van den adel, hetzij dan door geboorte, rijkdom of stand. —

Het waren deze verschijnselen, Sire! welke ligt tot dergelijke denkbeelden aanleiding konden geven, doch zoo als supplianten gezegd hebben, dil is slechts schijnbaar, niet wezenlijk het geval. —

Hoewel het een kenmerk van het Nederlandsch volkskarakter uitmaakt, dat het, betrekkelijk zijn wenschen en begeeren minder gedruisch veroorzaakt, dan wel elders het geval mag zijn, zoo zijn ondergeteekenden daarvan echter overtuigd, dat de stille wenschen van vele denkenden en weldenkenden in den lande, zich thans daarheen strekken, dat er belangrijke veranderingen in de  grondwet mogen worden bewerkstelligd en dat dezelve leiden mogen tot vrijzinniger instellingen in onze staatshouding, waarbij de gansche natie en in het bijzonder de achtbare burger- en middenstand meer invloed mogt bekomen, vooral op dc wetgevende magt. —

Doch die wenschen, ofschoon misschien nog niet rijn genoeg om zich overal naar buiten genoegzaam te openbaren, worden toch allengs sterker en levendiger uitgedrukt, zij winnen meer en meer veld, gelijk men, zoo in het maatschappelijk verkeer als in sommige onafhankelijke dagbladen en andere schriften van politieken aard, alsmede uit de graagte waarmede dergelijke geschriften, gelezen of als ‘t ware verslonden worden, opmaken kan. —

Met warme belangstelling haken ook de ondergeteekenden naar deze veranderingen in hunne instellingen. Zij wenschen dezelve Sire ! uit liefde voor hunnen Koning; uit liefde voor hun Vaderland! En daarom zullen zij zoo vrij zijn om, hoewel met die nederige bescheidenheid, welke hun in dezen betaamd, echter rondelijk hunne wenschen uil te drukken, terwijl zij vertrouwen dat U. M. dit, bij hel hooge belang hetwelk hun deze zaak inboezemt, niet wraken, maar daaraan veeleer hoogstdeszelfs goedkeuring en welgevallen hechten zal. —

Uit liefde voor bunnen Koning, hebben supplianten gezegd, haakten zij naar vernieuwde instellingen, waardoor het volk, vooral het meer beschaafde gedeelte, hoewel juist niet tot de aanzienlijksten behoorende, grooteren invloed op het landsbestuur konde uitoefenen. Zij wenschen dit daarom, dat de natie zwaarwigtige verantwoording, voorliet welzijn des vaderlands, mede zoude helpen dragen, zoodat er in geen geval rededen tot ontevredenheid zouden kunnen oprijzen, en dat tic troon in Nederland vast zoude staan onder alle wisselingen van lijden en omstandigheden. — Zij wenschen dit uit liefde voor hun vaderland, opdat de volksgeest, welke, ten gevolge der bestaande instellingen al te veel verloren is gegaan, herleve en aanwakkere; opdat de instellingen daartoe weldadig mogen medewerken, opdat den Nederlanders over het algemeen meer belangstelling voor het staatkundig belang des vaderlands worde ingeboezemd, en opdat die geestkracht moge aangewakkerd en versterkt worden, waardoor de mensch, uit belanglooze liefde tot het vaderland gedreven, in staat is, om, daar het gevorderd mogt worden, ten algemeenen nutte, eigene inzigtcn en belangen te verloochenen en op te offeren.

Eene dusdanige kracht behoorde, gelijk supplianten vermeenen, door de grondwet te worden veroorzaakt, doch zal zij dit, zoo moet zij dc natie, binnen behoorlijke grenzen, aandeel verleenen in zaken, het landbestuur betreffende. —

Frankrijk, Noord-Amerika en eenige Duitsche staten zouden wij tot gunstige voorbeelden kunnen aanvoeren. — Sommige van die staatsregelingen zijn veelligt nog te jong om op derzelver resultaten voldoende le kunnen bouwen. — Engeland kan echter in dezen tot een beproefd voorbeeld verstrekken; daar heerscht orde en veerkracht, welvaart en bloei, daar staat de troon onwrikbaar vast, welke veranderingen tijd en lot ook mogen daarstellen ! —

Supplianten verbeelden zich echter niet, dat zij bij U. M. in dezen nieuwe denkbeelden en oogpunten zouden kunnen opwekken. Zij hadden zich slechts ten doel gesteld om hunne wenschen open te leggen en eerbiedig om derzelver vervulling le verzoeken; waarom zij meenden dit een en ander eerst te moeten aanstippen en vooraf te laten gaan. —

Zij hebben zich bij de ophanden zijnde wijzigingen in de grondwet daartoe te meer gedrongen gevoeld, om dat hier de wenschen der natie, wegens voren vermelde oorzaken minder publiek worden, dan wel elders het geval is, hetwelk den schijn heeft doen geboren worden, dat zij te vee! aan hare oude instellingen gehecht zoude zijn, om den wensch naar hervormingen in de staathuishouding toegang te verleenen.

In de vaste overtuiging dat Ur. Ms. belangstelling, in het welzijn des vaderlands, geen offer te groot zoude zijn ,en dat zij gaarne billijke wenschen zal willen te gemoet komen van een volk dat, op den eersten klank van »te wapen!” als een eenig man naar de grenzen trok, om dezelve met mannelijken arm te verdedigen, dat tot welzijn des vaderlands zich zoo vele andere opofferingen getroosten wilde, — dit Sire ! vertrouwen supplianten en daarom verzoeken zij eerbiedig dat het U. M. goedgunstig moge behagen, om, in overleg met dc Staten-Generaal, bepalingen in de grondwet vast  te stellen waaruit volgen:

1.) Regtstreeksche verkiezingen voor de leden van stedelijke- en gemeentebesturen, door daartoe stemgeregtigden met de aftreding, herkiezing of verwisseling van die leden, om eenen behoorlijk te bepalen tijd, met dien verstande echter dat voor den uitgevallen burgemeester, door het gemeentebestuur drie candidaten worden benoemd en aan Z. M. den Koning opgezonden om daaruit den burgemeester aan te wijzen. —

2.) Regtstreeksche verkiezingen voor de leden der provinciale staten, t. w. door stemgeregtigden, vóór de helft door dc stedelijke- en gemeentebesturen, en voor de wederhelft uit die grondbezitters, welke een, in iedere provincie vast te stellene som in grondlasten opbrengen, met eene aftreding als boven. —

3.) Regtstreeksche verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, door stemgeregtigden welke stemgeregtigd en volgens den tegenwoordigen stand van zaken tevens bevoegd zijn om kiezer le kunnen worden, en dat aan geldelijke middelen niet alleen, maar ook aan verkregene kunde b. v. door academische titel gewaarborgd, dit kiesregt worde toegekend. Dat ook hier eene aftreding enz. als boven moge plaats hebben, dat hel getal leden voor dc tweede kamer moge worden vermeerderd en b. v. ééne vertegenwoordiger op dc 30,000 zielen moge bedragen, en dat, wat maatstaf er ook ter bepaling van dit kiesregt, zoo voor gemeenten als algemeen bestuur, ten grondslage moge gelegd worden, hetzelve echter niet binnen te enge grenzen worden beperk!. —

4.) Dat de ministers verantwoordelijk mogen worden gesteld, en

5.) Dat Z. M. de Tweede Kamer der Staten-Generaal moge kunnen ontbinden, waardoor volgens de supplianten inzien, de eerste kamer als overbodig kan worden aangemerkt; weshalve zij mede verzoeken, dat dezelve vervolgens moge worden afgeschaft. —

(Volgen de naamteekeningen.)

___________________________________________________________

Naar Marten Rienks

Naar 14-04-1840:  Vlissingsche Courant
Naar Tolk der Vrijheid