12-08-1868 Brief Willem Beukma

___________________________________________________________

Odell, den 12 Augustus ’68.
Mej. Johanna G. Beuckma, Baflo 

Geliefde Zuster ! Mijne geliefde kinderen ! 

Mijn verlangen om van u te horen word hoe langer hoe grooter. Ik ben hier nu al sedert eene week, en toch had ik nog gehoopt een brief van u te zullen ontvangen, terwijl ik nog te Lancaster was. Ik wil nu maar beginnen te schrijven aan u, maar wil deze nog onder een paar dagen niet afzenden in de hoop dat ik u dan van de goede overkomst van uwen brief zal kunnen verwittigen, maar ontvang ik in dien tijd nog niets, dan zend ik dezen maar weer op weg. De mijne van Staten Island zult gij zeker wel hebben ontvangen. Later schreef ik van Lancaster aan Nanninga, ’t welk zeker ook wel u geworden zal zijn, en dit maal zeg ik mijn schrijven maar weer aan u, in de hoop dat dit ook Nanninga zal geworden, en verder aan allen die gij denkt dat in mij genoegzaam belang stellen, en bij u mogten komen om iets omtrent mij te weten.

den 14 Aug.
Gister ontvingen wij tot mijn innig genoegen uwe brief van den 23sten Julij, en bevonden wij dat alles bij u nog wel was. Gij schrijft dat het bij u een buitengewoon warm en droog zomer is geweest. Zoo bijzonder droog was het hier niet, maar de warmte is hier zoo groot en onophoudelijk geweest als bijna nooit vroeger werd ondervonden. Ook hier in de prairies heeft de thermometer (schaal Fahrenh.) ettelijke dagen in Julij boven de 100o (37,78 Co) gestaan, naar men zegt, tot 108o (42,22 Co) in de schaduw. In vele steden zijn somtijds verscheidene menschen op één dag door de hitte bezweken. De dag dat ik door Albany kwam, telde men aan het Depot waar ik was, acht personen op die op dien dag onder hun werk waren bezweken.
Thans is het alle dagen het mooiste weer van de wereld en de veldgewassen staan hier zoo weelderig als men zich kan verbeelden. Voor een groote week ben ik hier aangekomen en vond ik mijne dierbare familie alhier alle in de beste welstand. Aapkens en Trude stonden al aan het station met de wagen, ons op te wachten, en het was al voor de negende keer dat zij om ons hier waren gekomen, om ons af te halen. Ik ze g om ons af te halen, want ik kwam niet alleen, want Pieter van Peyma, de jongste zoon van de oude heer Peyma was met mij hier naar toegekomen, en na hier eene week bij ons te hebben vertoefd, en zich dapper met de jongens te hebben vermaakt, is hij voor een paar dagen weer huiswaarts op reis gegaan. Hij is van dezelfde jaren als George en Cornelis, en een zeer aardige en fatsoenlijke, en tevens welopgevoede jongen, die tot geneeskundige word opgeleid.
Wij hadden van Buffalo tot hier een tamelijk langdurige maar toch niet onaangename reis. Wij hadden dezelfde reis ook kunnen doen in een paar dagen, maar daar het alle dagen zoo warm was, en het in zulk eene hitte zeer onaangenaam reist met de spoortrein, besloten wij om de reis tot Chicago te water te doen, langs de meeren Erie, Ontario en Michigan, ’t welk eene zeereis uitmaakte van meer dan duizend mijlen (het een derde van de afstand tusschen New York en Liverpool). Ons vaartuig was een stoomboot van meer dan duizend tonnen last, maar geene van de snelsten, en onze reis duurde nagenoeg zeven dagen. Wanneer men die uitgestrekte meeren bevaart, verbeeld men zich op de oceaan te zijn. De meeste tijd heeft men evenwel aan de eene kant land in ’t zegt, het water is door de groote diepte bijna inktzwart, en toch was hier en daar, bij mindere diepte, b.v. in de straat van Mackinaw, en in Traverne baai, de grond op 30 en 40 voeten diepte, helder zigtbaar, wanneer er niet teveel beweging in het water was. Ik heb nimmer geweten dat het water zoo zuiver en helder doorschijnend kon zijn. Mijn tijdsbestek laat mij nu niet toe om meer van mijne reis te zeggen, alleen nog dat wij te Milwaukee eenige uren aan wal waren, en wij een gedeelte van die stad rondwandelden. Ik heb nog geen plaats ontmoet waar het mij meer woonachtig voorkwam. De stad is nog weinig meer dan twintig jaren oud, van deszelfs aanvang, en nu bevat die misschien om tachtig duizend inwoners, en prachtige straten en gebouwen, en gedeeltelijk heeft het een uiterst schoon uitzigt over het Michigan meer, en de heen en weer varende schepen daarop. Op de hooge oever van het meer gezeten gevoelde ik eene neiging tot eene verrukkelijke gedachte die zich uitdrukt in de woorden: “O hoe heerlijk is voor ons dit wereldrond”. 

Mijn jonge vriend Pieter v. P. beviel het daar even zeer als mij, veel beter dan de kusten van Michigan (Milwaukee is in Wisconsin).
Van Michigan zagen wij bijna niets dan onvruchtbare en zandige kusten, maar meest alles met bosch bezet, zelfs de kleinste eilandjes waren groen met bosch, – zeer ongelijk aan de eilanden aan de kusten van Nederland en Noord-duitschland. Chicago zijn wij maar even in de vlugt doorgekomen, maar het scheen dat wij de buitenkant haast niet konden bereiken, zoo groot is die stad geworden. 

Wij verlangden om eens te Odell te komen, en ik verheug mij nu dat wij ons niet langer hebben opgehouden, want voor ik er aan denk zal de tijd hier verstreken zijn.

Ik zie alweer dat ik onmogelijk aan uw verlangen, lieve Cornelis, zal kunnen voldoen, om in September weer terug te zijn. Ik kan mij niet zoo spoedig hier wegscheuren. Ik wenschte wel dat ik u alle eens eenige dagen hier kon hebben. Ik geloof dat ik u dan een huisgezin zou kunnen voorstellen ’t welk zich door hunne onderlinge en algemene welgezindheid en ware deugdelijkheid een regt gelukkig leven verschaft – de eenige bron waaruit een regt gelukkig leven kan voortvloeijen. Misschien is het niet kiesch dat ik dit van mijne eigene naaste familie getuig, maar tegen u legde ik dezelfde openhartige getuigenis af, al moest ik de tegenovergestelde eigenschappen in mijne familie ontwaren, daar ik in u bijna dezelfde belangstelling in hen veronderstel als ik dit zelve voel. 

Zij hebben hier, voor zooverre men dat kan zeggen van eene woonstede in de nog nieuwe prairie, een schoon gelegene woonplaats, eene mijl van Odell gelegen, eene plaats zoo groot als Baflo, met twee kerken, een ruime en welgebouwde school, groter als de uwe, verscheidene winkels en drie pakhuizen, waar de granen van de landstreek worden opgekocht, en alwaar door een daarvan verleden jaar om de twee honderdduizend bushels verzonden zijn. Wanneer wij de noorder vensters hier uitkijken hebben wij de village vlak voor ons gezicht, eenigzins lager gelegen dan waar wij wonen. De spoorweg gaat er vlak doorheen en brengt er veel levendigheid teweeg.
De reis van hier naar Chicago is 85 mijlen, en duurt ongeveer vier uren. Het land hier om heen heeft eene zacht golvende ligging, en bestaat uit zwarte teelaarde, naar het mij voorkomt van de uitmuntendste kwaliteit. Het grootste gedeelte staat thans met mais bezet, en is een heerlijk weelderig gewas. Tarwe, haver en gerst bouwt men hier ook, maar de opbrengst daarvan is niet zoo voordeelig als die van mais. De aardappels zijn hier dit jaar zeer slecht uitgevallen – een schrale opbrengst en slecht van smaak. Door het natte voorjaar, en het extra heete zomerweer zijn die zeker ook minder dan gewoonlijk. De druivenstokken van Aapkens, waarmede hij nog al een aanmerkelijk veld heeft bezet, zijn uitmuntend beladen, en zoo ook de perzikboomen, en was dit ook het geval met de besgewassen. Hij is van de teelt daarvan een groote liefhebber, en is hij ook nogal wat gelukkig om daarmede zijn voordeel te doen. Evenals alle andere gewassen groeit hier ook het onkruid met verbazende weelderigheid, waarom het niet te verwonderen is dat alles er niet altijd even netjes uitziet. Waar eens een plek wat te lang word verwaarloosd, daar staat schielijk het weelderig onkruid tot boven uw hoofd, en dan is het de baas tot dat de vorst de menschelijke nijverheid weer te hulp komt. De winters schijnen hier buiten alle redelijkheid gestreng te zijn. De koude winden hebben hier hunne vrije loop en voeren hunne onbetengelde tirannie. Op den duur zal zeker de lucht hier nog merkelijk worden getemperd door het aanpooten van houtgewas, waaraan door de nieuwe kolonisten word gewerkt, naar de mate tijdsomstandigheden en gelegenheid tijdsomstandigheden en gelegenheid dit toelaten. De Amerikanen zijn algemeen groote liefhebbers van boskaadje, en te meer worden zij tot den aanteelt daarvan aangemoedigd als de nuttigheid daarvan zoo blijkbaar groot is. 

De landstreek bezit zeker alle elementen en gelegenheden om die op den duur in een paradijs te herscheppen. Zij wagt slechts naar de nijvere hand van duizend menschen om zulks teweeg te brengen, 

Neef Remmert Borgman en nog andere Groningerlanders, wonen hier op drie tot vijf mijlen afstand omheen. De meeste daarvan heb ik al eens ontmoet. Remmert Borgman hebben wij ééns bezogt, en eens zijn zij hier geweest. Zij hebben een mooije plek land, 80 acres groot, en grootendeels met een best maisgewas bezet. Zij zullen hier wel teregt komen, maar natuurlijk hebben zij evenals alle eerstbeginnenden in een nieuw ontgonnen landstreek, er zwaar mee te kampen gehad. Zij zijn evenwel alle welvarende, en naar mij voorkomt, welgemoed. 

Het verschilt evenwel nogal wat dat het gemakkelijker is hier eene boerderij aan te leggen dan in het zware bosch, zoo als vroeger met ons het geval was in de omstreken van Lafayette. Als ik daar nog aan denk dan komt mij deze landstreek in verhouding een verrukkelijk woonoord voor. Hoe was het mogelijk dat wij toen ten tijde zoo verdwaald moesten geraken, welk een heerlijk land is het hier in vergelijking van onze eerste woonstede aan de Wabash rivier. 

De jongens, George en Cornelis, zijn bijna volwassene mannen geworden, en de meisjes, Emelie en Helen Annette, 12 en 7 jaar oud, zijn een paar vrolijke en gezonde meiden, en leeren al wat handwerken, en Emilie neemt ook lessen op de piano. Zij (E) heeft een goed muzikaal gehoor, en kan hare moeder, die nog eene even goede stem heeft als vroeger en nog dikwijls zingt, zeer aardig met eene tweede stem accompagneren. Met hunne schooloefeningen zijn zij vrij gevordert, en zullen zeker de scholieren van hunne jaren te Baflo vooral niet toegeven. Wanneer ik Cornelis aanzie dan ontdek ik nog altijd vele trekken van mijne immer onvergetelijke broeder van dien naam, en heb hem er te liever om. Ik zal zien dat ik van allen een afbeeldsels mede krijg. 

Nu nog over iets anders. Om onderscheidene reden, en naar mij voorkomt, vooral om de gestrengheid der winters alhier, heeft het huisgezin zich in het hoofd gezet om hier nog eens weer uit te verkopen, en zich in de staat Kansas te vestigen. Liever zou ik hebben gezien dat zij zich hier nu rustig voor hun leven hadden nedergezet, maar men weet niet wat het beste is, en ik mag in dezen ook niet gaarne af of aanraden. Maar zoo het binnenkort eens tot een verkoop mogt komen zou ik haast in overweging komen om eens met Aapkens daar naar toe te gaan, en te zien hoe het daar uitziet. Gaarne zag ik mijne lieve zuster en haar gezin weer welgeplaatst, en het zou mij een groote geruststelling zijn zoo ik met eigene oogen de landstreek aanschouwde, alwaar zij, naar beider voornemen, hunne dagen denken te eindigen. Ook ik zelve, ben nog onbepaald waar nog in ’t vervolg mijn woonoord moet zijn, en vestig ik mij weer in dit land dan hoop ik digt bij mijne naaste familie te kunnen zijn. 

Nu is mijn brief ook lang genoeg. Spoedig hoop ik weer berigt van u te ontvangen, en zal Nanninga ons hunnen portretten nog toezenden terwijl ik nog hier ben?
Lieve Cornelis en Menno, weest brave kinderen, en groet ook uwe tante Roeline van mij, of geeft haar dezen brief ter lezing. Ook gij, lieve Jene, Aafke, Luiktje en Micheline, gedenkt uwen Oom in liefde.
Met ware toegenegenheid Wm Beukma.

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma