___________________________________________________________ |
10-06-1841 Algemeen Handelsblad, donderdag
De Tolk der Vrijheid.
Met veel verwondering heeft men in een der laatst uitgekomen nommers van het dagblad De Tolk der Vrijheid, gelezen, dat het verzoek der echtgenoot van den drukker en uitgever van dat blad, Bolt, dat hij zijne gevangenisstraf te Groningen zou mogen ondergaan, is gewezen van de hand! Met veel verwondering, zegt men, omdat zoodanig verzoek aan menig misdadiger vroeger wel is toegestaan. Het is onbegrijpelijk dat een staatkundig veroordeelde in de gevangenis te Groningen zoo gevreesd wordt, dat men hem daar zoo zeer ducht, dat men hem niet zou toestaan, hetgeen soms aan den grootsten boosdoener wordt vergund. Het heeft den schijn, als of men het lot van dezen staatkundigen veroordeelde zoo hard mogelijk zoekt te maken, en dat men hem zelfs van de aangenaamheid, om meer in de nabijheid van zijn huisgezin en zijner betrekkingen te mogen verblijven, heeft willen versteken. Men kan inderdaad niet gelooven, dat de Tolk te dezen goed onderrigt is. Men kan ten minste geene reden uitdenken, die zou hebben kunnen doen besluiten, den boekdrukker Bolt zoo hard te behandelen en de beden eener bedroefde echtgenoot, in dit opzigt, niet te verhooren.
Maar, hoe dit dan ook zijn moge, het berigt dienaangaande, geeft ons grond, aan eenen wensch van ons hart te voldoen, welke wij reeds vroeger hadden behooren te doen kennen, doch die wij, om geen schijn te doen ontstaan, dat wij het minst op een der gewigtigste regten van het geëerbiedigd Hoofd van den Staat inbreuk wenschen te maken, tot dusverre in onzen boezem hebben gesmoord; het is die, dat het Zr. Maj. moge behagen weldra, aan de schrijvers Meeter en Rienks en den boekdrukker Bolt, gratie te verleenen van de gevangenisstraffen, waartoe zij zijn verwezen.
Het is zoo, de Tolk der Vrijheid heeft soms artikelen geplaatst, die velen met ons met diep leedwezen hebben vervuld; hij heeft regtstreeks of zijdelings de dynastie van Oranje aangerand; hij heeft soms denkbeelden voorgedragen, die door den opregten vriend van Vaderland en Koning niet konden worden gedeeld; hij heeft eenen toon aangeslagen, die in Nederland gelukkig altijd heeft mishaagd en niet die is, welke strekken kan om te overreden of te overtuigen. Maar, aan den anderen kant, valt het niet te ontkennen, dat de staatkundige omstandigheden van dien aard geweest zijn, dat het soms ook den meest kalmen en bezadigden Nederlander, in de hitte zijner verbeelding en vooral wanneer hi; met jeugdig vuur bezield was, ligt kon gebeuren, dat er een regel, een woord, in een staatkundig vertoog aan de pen ontsnapte, waarover men later berouw kon gevoelen, welke men later wel gewenscht zou hebben, niet ter neder gesteld, immers niet openbaar gemaakt te hebben; ja, de staatkundige omstandigheden waren in 1839 en 1840 van dien aard, dat men dikwerf met verontwaardiging vervuld werd, dat men den bedaarden tred ligtelijk uit het oog kon verliezen, en dat men de droevige waarheid niet altijd met de zachtste tinten aan het licht kon brengen. Niet altijd, niet aan allen is het gegeven, om, zelfs in de moeijelijkste staatkundige omstandigheden en verwarringen (en hebben wij dezelve in het vorige jaar hier te lande niet beleefd?) met passer en meter, bij het bloot leggen zijner gevoelens te werk te gaan. Het is onmogelijk, dat men zich elk oogenblik al de strafwetten of besluiten voor de oogen stelt, elk woord aan dezelve toetst.
Het is zoo, wij erkennen het gaarne, de door Meeter en Bolt, in eene zuur- en wafelkraam bij herhaling aangeheven kreten waren oproerig; zij strekten tot omverwerping van het grondwettige koningschap, in Nederland bestaande. Zij waren honend en beleedigend voor het koninklijke gezin.
Doch dit neemt niet weg, dat die kreten geen het minste gevolg hebben gehad, dat zij gelukkig geen ingang bij iemand hebben gevonden, en dat het alzoo te wenschen ware geweest, dat men dezelve nooit uit de vergetelheid had opgerakeld; zonder het geringste nadeel waren zij onopgemerkt verloren gegaan.
Men had ook hierbij behooren te bedenken, dat men in een kermisnacht ligt zeer verhit van geest kon wezen, en dat jeugdige personen, soms door den drank beneveld, luide gevoelens openbaren, die slechts in het oogenblik bij hen zijn ontstaan en even spoedig weder worden vergeten, als zij zijn uitgebragt. Welk heil heeft het den staat opgeleverd, dat men het uitgesproken loszinnig woord zoo ijverig heeft opgevangen; wie waren die edele lieden, die zich beijverd hebben, die onvoorzigtige taal op te nemen en die aan policie en justitie kenbaar te maken? Wie weet, of het juist niet degenen waren, die den avond met Meeter en Bolt hadden doorgebragt, ja met hen gedronken hadden? Welk een schoonen ijver, welke eene onvergetelijke daad, hebben zij daardoor aan den lande bewezen!
Men bedenke daarbij, hoeveel moeite er nog ontstaan is, om de drie personen tot de gevangenisstraf te veroordeelen!
Men bedenke, dat men tot uitleggingen van wetten heeft moeten komen, die, behoudens alle eerbied voor regterlijke uitspraken, naar onze meening, nooit de ware kunnen zijn.
Men bedenke, dat de Hooge Raad daartoe het beginsel heeft moeten aannemen, dat onder Hooge Regering, de Koning moet worden verstaan; dat men zelfs zoo verre is gegaan, dat men het wettig bewijs heeft gevorderd tot staving van eene beoordeeling eener handeling van eene openbaar gestelde magt; ja dat men zelfs (tot dus verre gelukkig nog niet onherroepelijk beslist) hem heeft veroordeeld, die niet regtstreeks had aangerand of aangevallen, doch wiens bedoelingen men heeft nagegaan, aan wiens woorden men eene uitlegging en beteekenis heeft gegeven, die er niet letterlijk uit te ontdekken zijn.
Dat alles zijn, onzes bedunkens, omstandigheden en overwegingen, die gunstig nopens de gratie hadden moeten doen oordeelen, maar er is meer, en ook hier willen wij onbewimpeld spreken. Wanneer men, vooral in de laatste maanden, de strengheid had willen betoonen, die er, naar het ons toeschijnt, ten aanzien van de twee schrijvers en den drukker van den Tolk der Vrijheid wordt gevolgd, en zoovele vlugschriften aan de bepalingen der strafwetten had willen toetsen, hetgeen men gelukkig niet gedaan heeft, hoe ligt had men dan ook niet in dezen hier of daar een woord kunnen aantreffen, dat in het vuur van het schrijven aan de pen ontsnapt was, en dat, bij eenig nadenken, ook door den autheur als wat al te hevig zou zijn aangemerkt geworden, ja dat mogelijk niet altijd de strikte letter der wet had kunnen ontsnappen. Verre van ons het denkbeeld, om eenige vervolging uit te lokken; in tegendeel, wij brengen de regering gaarne onze hulde toe, dat zij ten deze zoo voorzigtig is te werk gegaan, en geene aanleiding tot grooter moeijelijkheid heeft gegeven.
Maar wij komen slechts hierop neder: waarom de een zoo streng vervolgd en gestraft, terwijl anderen, bij dusdanige zucht tot vervolging, welligt gelijke straffen hadden kunnen beloopen. Hetgeen er in den laatsten tijd is voorgevallen, bevestigt volkomen onze meening, dat het wenschelijk ware geweest, dat men zoowel de kreten, als de staatkundige vertoogen van de schrijvers en drukkers van den Tolk, onopgemerkt had voorbijgezien.
Reeds toen de zaak van den Tolk door den Heer Dirk Donker Curtius voor den Hoogen Raad, met de welsprekendheid, hem eigen, bepleit was geworden, hebben wij ruiterlijk ons gevoelen geopenbaard, dat wij nooit groote voorstanders zijn van staatkundige vervolgingen, of ter zake van de drukpers, omdat de ondervinding maar al te zeer heeft geleerd, dat juist daardoor meer gewigt aan een persoon of geschrift wordt gegeven, dan beide inderdaad verdienen, of dat men aanleiding geeft, dat de ontwerpen of denkbeelden, die men weren wil, al meer en meer bekend en verspreid worden. Hetgeen met den Tolk geschied is, kan tot bevestiging van ons gevoelen ook in dit opzigt strekken.
Alle deze omstandigheden te zamen genomen, hadden naar onze meening tot eene meer gunstige beoordeeling van de verzoeken om gratie van Meeter en Bolt, moeten leiden. Wij zullen nu nog geheel in het midden laten de overweging, dat laatstgemelde echtgenoot en vader is van drie kinderen, en dat, door zijne in hechtenisneming, een geheel huisgezin in het ongeluk wordt gestort. Wij zullen er niet van gewagen, dat de tegenwoordige Redactie van den Tolk, over het algemeen, eene kalmer houding en toon heeft aangenomen, en dat er nog slechts enkele malen vertoogen of beoordeelingen in voorkomen, die het te wenschen ware, dat niet in dezelve gevonden werden, maar die dan tevens doen zien, dat de schrijvers van het blad niet altijd de waarheid getrouw zijn, hetgeen men aan onkunde of verkeerde beschouwing moet toeschrijven. Wij willen er ook niet van spreken, dat het zonderling mag geheeten worden, dat men den jongeling Meeter, naar wij vernemen ongehuwd, den hoofd-redacteur van den Tolk, en alzoo, naar het oordeel van den Hoogen Raad, den hoofd-schuldige, laat ontsnappen, terwijl men den huisvader, den minder schuldige, die zich in geene vrijwillige ballingschap heeft begeven, in allerijl in hechtenis neemt, en hem, zelfs de gunst weigert, zijnen straftijd in een kerker, in de nabijheid van zijn gezin, door te brengen.
Doch buiten dat alles biedt zich nog een belangrijk gezigtspunt aan, op grond waarvan aan de drie veroordeelden onzes erachtens gratie en ontheffing van verdere vervolging of uitgesprokene straffen, zou kunnen worden toegestaan.
Sedert October des vorigen jaars beleven wij, naar wij hopen, een nieuw tijdperk, een tijdperk van verzoening en verschooning, een tijdperk waarin alle onregtvaardigheden, alle te uitgestrekte uitlegging van wetten of verordeningen, moeten ophouden en een milder en vrijzinniger stelsel moet worden aangenomen. De dag der inhuldiging was een dag van verzoening, van vergiffenis, van hoop. Een generaal pardon werd er voor het leger uitgevaardigd, de banden van zoo vele werden verbroken, de tranen van. zoo menigeen gedroogd! Kot daarop werden de ongelukkige vervolgingen, ter zake van, het houden van godsdienstige vereenigen, gestaakt. Hoe veel vreugde deden deze beide besluiten niet ontstaan, hoe veel genoegen verschaften dezelve niet allerwege. Waarom is men op dien goeden weg niet voortgegaan? Waarom is er niet tot de vermindering of ontheffing der straffen van burgerlijke veroordeelden besloten? Waarom vooral de grootmoedigheid niet uitgestrekt tot de gelukkig weinige staatkundige veroordeelden, die zich in dit land mogten bevinden ? Het tijdstip was op het einde van November jl. zoo gunstig! Sedert heeft men toch zoo veel moeten vergeten, wat er vroeger geschied is! Sedert heeft men den sluijer over het verledene geworpen! Welnu, waarom, zou men niet alles vergeten, wat tot het staatkundig verledene betrekking heeft?
Wanneer wij dat alles aan onze lezers onderwerpen, dan durven wij met gerustheid en vertrouwen den uitslag van hun oordeel afwachten; dan houden wij ons stellig overtuigd, dat er slechts zeer weinigen in den lande zullen gevonden worden, die met ons gevoelen niet instemmen, dat alles te zamen noopt tot het besluit, dat het te wenschen ware geweest, dat de schrijvers en de drukker van den Tolk der Vrijheid, van alle straf en vervolging ontslagen waren geworden.
En wanneer ieder gemoedelijk, ieder onpartijdig mensch, na aandachtige overweging van dat alles, stellig tot dit besluit moet komen, dan ligt het in het duistere, waarom Neêrlands geëerbiedigde Koning tot dus verre nog niet heeft kunnen goedvinden om van een van Hoogstdeszelfs schoonste regten gebruik te maken; dan doet het ons innig leed, dat wij heden al die omstandigheden, al die redenen tot verschooning, onder de algemeene aandacht moeten brengen; dan vreezen wij, dat soms de een of andere verkeerde raad, in dezen gewerkt heeft.
Laten wij dan hopen, dat het geëerbiedigde hoofd van den staat, beter ingelicht, dan Hoogstdezelve tot dus verre schijnt te zijn geweest, als nog aan de uitspraak van zijn hart, aan onzen onderdanigen wensch, voldoe! Laten wij hopen, dat Z. M. weldra in de gelegenheid zal zijn, de wenschen van alle redelijk denkenden, te dezen te verhooren! Er zou een nieuwe parel aan de kroon van den Tweeden Willem schitteren. Wij hebben heden een aangenamen en treurigen pligt volbragt. Wij hadden gewenscht, dat de blootlegging onzer gevoelens in dit opzigt, niet gevorderd ware geworden. Maar wij hebben aan de uitspraak van ons hart gehoor gegeven. Moge ons voorbeeld door andere weidenkenden gevolgd worden, dan zal eindelijk de algemeene wensch tot het geëerbiedigd Hoofd van den staat doordringen! Dan zal het uur niet ver meer verwijderd zijn, dat de koning tot eene nieuwe edele en schoone daad zal besluiten, tot welke Hoogstdezelve toch zoo gaarne overgaat. Menig een heeft bereids onze dankerkentenis uitgelokt! O mogt ons de aangename taak voorbehouden zijn, dit weldra andermaal te kunnen doen!
___________________________________________________________ |
Naar 1841 processen