09-04-1931: Het afscheid van den Burgemeester van Leek09-04-1931:

___________________________________________________________

09-04-1931 Nieuwsblad van het Noorden, donderdag 

Het afscheid van den Burgemeester van Leek.
De Burgemeester zet nogmaals de redenen, welke hem tot zijn ontslagaanvrage noopten, uiteen. 

Hij is teleurgesteld en meent, dat de Gemeente had moeten volhouden. 

— Woorden van dank en erkentelijkheid uit den Raad.

Gistermiddag heeft de heer R. L. Dijkhuis na afloop der Raadsvergadering afscheid genomen van den Gemeenteraad in verband met het door hem op 10 April a.s. genomen ontslag als Burgemeester. 

REDE VAN DEN BURGEMEESTER.
De heer DIJKHUIS hield bij deze gelegenheid ongeveer de volgende toespraak:

Ik heb de eer u mede te deelen, dat ik aan H. M. de Koningin eervol ontslag heb aangevraagd met ingang van 10 April e.k. 

Deze aanvraag heb ik gepost in den avond van Dinsdag 24 Maart j.l. in de overtuiging, dat de tijd ruim voldoende zou zijn om mij het gevraagde ontslag te verleenen. Dit is nog niet afgekomen, maar wordt toch verleend; het is in elk geval de laatste maal, dat ik hier in Uw midden aanwezig ben. 

De kwestie met de ontginningsmaatschappij.
De eenige reden, dat ik dit ontslag heb aangevraagd is het feit, dat de Raad gedwongen is geweest door een college, niet daartoe bij de wet bevoegd, een besluit te nemen, dat zij zelf tegen het belang der gemeente achtte en waarvan de gevolgen kunnen zijn, dat de financiëele toestand van de gemeente geheel zou kunnen worden ontredderd. In mijn verzoek om ontslag heb ik dit dan ook als reden daarvan opgegeven. 

Het betreft hier het besluit tot garant stelling tot een bedrag van f 24.000 voor de leening der N.V. Ontg. Mij. „De Vereenigde Groninger Gemeenten”. 

Het is U bekend, dat ik hier tot op het laatst sterk tegen heb geadviseerd. U vreesde, dat de arbeiders uit deze gemeente de dupe konden worden van een weigering. Ik had deze overtuiging te eerbiedigen, maar deelde die vrees niet. Gesteld, de N.V. had de uitsluiting doorgevoerd, dan waren die arbeiders aangewezen geweest op ondersteuning der gemeente. Had de N.V. daarna vreemde arbeiders voor de Tolberter Petten gezonden, dan hadden wij onze arbeiders daar ook bij voortduring heen kunnen zenden om werk te vragen. Ik betwijfel of de N.V. het vol had kunnen houden onze arbeiders in onze eigen gemeente van een openbaar werk te weren. Had dan nog de toestand voorgedaan, zooals die een paar weken geleden is begonnen, dat daar twee groepen arbeiders zoo tactvol naast elkaar aan het werk werden gesteld, waarvan de eene groep voor hetzelfde werk 50 pct. uurloon ontving van dat van de andere, en hadden daarbij onze eigen  arbeiders om werk gevraag, dan hadden deze drie groepen arbeiders de werkverschaffing in onze provincie piquant geïllustreerd. 

Het is U bekend, dat ik terzake van Uw genoemd besluit art. 70 der Gemeentewet heb toegepast. 

Ik ontving ten antwoord, dat dit Raadsbesluit hiervoor niet in aanmerking kwam, omdat het onderworpen was aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Dit blijkt nog werkelijk algemeen gebruikelijk te zijn, maar ik deel deze opvatting van art. 70 niet. 

Teleurgesteld door Ged. Staten.
Hierna heb ik een begin moeten maken met de uitvoering van het Raadsbesluit door het ter goedkeuring te zenden aan Ged. Staten. Ik heb daarbij geadviseerd de goedkeuring te onthouden. Ik heb me toen werkelijk gevleid met de hoop, dat Ged. Staten aan mijn verzoek zouden voldoen. Immers toen jaren geleden door U werd besloten f 8000 aandeelen te nemen in de soortgelijke Mij. met Friesche gemeenten, weigerden de Ged. Staten daartoe hun goedkeuring; zouden ze dan thans hun goedkeuring hechten aan een aandeelenkapitaal van f 12000 met garantie-stelling tot f 24.000. Wanneer de gemeente de goedkeuring vraagt op een leening, wordt deze pas verleend na de noodige veranderingen in het plan; bij de laatst gesloten leening werden we gedwongen onze betonwegen in 16 jaren af te schrijven inplaats van in 20 jaar, zooals wij dat wenschten. Kon ik dan verwachten dat Ged. Staten een besluit konden goedkeuren, hetwelk zulke zware financiëele gevolgen voor de gemeente kan hebben?

Echter Ged. Staten hechtten hun goedkeuring aan het besluit en berichtten mij kortweg, dat voor onthouding van goedkeuring geen termen bestonden. 

Het laatste middel.
Toen restte me alleen nog verzoek om toepassing van art. 166 van de „Provinciale wet”. Ik maakte me hieromtrent geen illusies, maar wilde het uiterste trachten om het Raadsbesluis ongedaan te maken, want ik gevoelde toen wel, dat ik de verantwoordelijkheid van de leiding van het bestuur en de financiën der gemeente niet langer op mij kon nemen, wanneer niet een eind werd gemaakt aan het machtsmisbruik van de N.V. en de gevolgen daarvan. Op 3 Januari werd het verzoek om toepassing van art. 166 gepost en brak een tijd van wachten voor mij aan, gedurende welken tijd ik mij geheel heb ingedacht in mijn aanvraag om ontslag. Zonder strijd en bitterheid ging dit niet. Men besluit maar niet straffeloos een functie te verlaten, die men meer dan 23 jaar met liefde heeft bekleed.

Nog een teleurstelling.
Zooals gezegd, veel illusies maakte ik mij niet omtrent de uitslag van mijn laatste verzoek. Mijn verzoek werd niet behandeld door den Raad van State, doch er werd beslist door den Minister van Binnenlandsche Zaken, die zich reeds van het begin af, zooals blijkt uit zijn missive van 20 October 1930 no. 1395 S. afd. A., op het standpunt had geplaatst, dat aan het verzoek der N.V. door de gemeente Leek moest worden voldaan. 

Nadat dus al mijn pogingen gefaald hadden bleef mij slechts over om voor vermelde redenen mijn ontslag aan H. M. de Koningin aan te vragen en heb ik ruim den tijd gehad mij in te denken in den toestand van ambteloos burger.

Een dankbare terugblik.

Nu ik hier voor het laatst deze Raadsvergadering presideer, gaan de gedachten onwillekeurig terug naar mijn eerste Raadsvergadering op 23 Januari 1908. Van allen, die op het oogenblik mijner installatie toen in deze zaal aanwezig waren, is alleen de heer Braker nog hier. 

Dankbaar herdenk ik de vele malen, dat ik hier in Uw aanwezigheid mocht zijn en mede mocht werken tot het nemen van belangrijke besluiten, die de gemeente Leek ten zegen zijn geweest en nog zijn. Als het meest vooraanstaande mag ik hier nog wel in herinnering brengen de vele belangrijke verbeteringen aan de verkeerswegen, zoowel te land als te water. Regelmatig is de gemeente Leek in dien tijd vooruit gegaan. Scholen werden gesticht, de stoomtramverbinding met Drachten en Groningen kwam tot stand, electrische verlichting werd aangebracht in een groot gedeelte der gemeente, de waterleiding is in voorbereiding. 

Dankbaar herdenk ik ook onze goede samenwerking; ook bij diepgaand verschil van meening bleef de goede verstandhouding in den Raad bestaan. 

Tenslotte nog een woord van diepgevoelden dank aan den gemeente-secretaris, die mij steeds vol ijver en toewijding ter zijde stond en ten allen tijde gereed was mij van advies te dienen. Ik heb gezegd.

TOESPRAAK VAN WETHOUDER BAKKER.
WETHOUDER M. A. D. BAKKER (v.d.) heeft den scheidenden Burgemeester hierna als volgt toegesproken: 

Toen U mij voor een week verteldet, dat U uw ontslag als Burgemeester der Gemeente Leek hadt aangevraagd, heb ik ongeordend als m’n gedachten waren, geen uiting van mijn gevoelens kunnen geven. En ook thans nog valt het me moeilijk. Nog kan ik me er niet indenken dat dit de laatste vergadering van den Raad der Gemeente Leek is, die door U gepresideerd wordt, dat we U niet weer achter deze groene tafel zullen zien zitten. 

Een betreurd heengaan.
Burgemeester, ware het, dat U, de beslommeringen van uw ambt moede, na een goedbesteed leven, een welverdiende rust wildet genieten, we zouden ons zij het met weemoed — immers zulk scheiden stemt altijd weemoedig — rustig bij neergelegd hebben. Nu echter de motieven van uw ontslagaanvrage van zoo geheel anderen aard zijn, nu U bedankt hebt, omdat er zooals U in uw ontslagaanvrage schrijft, dwang wordt uitgeoefend door personen of colleges die daartoe volgens de wet niet bevoegd zijn, nu valt het ook ons moeilijk er in te berusten. Ik ben er van overtuigd namens den Raad te spreken, wanneer ik U verzeker, dat niets ons liever geweest ware het onze te hebben mogen doen om U te behouden. U hebt het niet gewild, U hebt ons opzettelijk van uw voornemen om uw ontslag aan te vragen onkundig gelaten. U wildet iedere pressie van den Raad, van de bevolking, om U te bewegen aan uw voornemen geen uitvoering te geven, voorkomen. Burgemeester, die U kent, weet, hoe gegriefd U zich gevoeld moet hebben, toen U er kennis van naamt, dat de hoogere autoriteiten de daad van de commissarissen der N.V. de Groninger Gemeenten nu enden niet te kunnen desavoueeren. U, die U nooit in andermans zaken mengdet die iedere bemoeizucht, iedere vrijheidsaantasting vreemd is, die U bij het vervullen van uw ambt zuiver aan de wet hieldt, U kondt deze inmenging van onbevoegden in de Gemeentefinanciën niet dulden, U deedt een daad overeenkomende met uw karakter, U diendet uw ontslag in. 

Ik zal er niet over uitweiden, er valt immers niets meer aan te veranderen, een dieper op deze quaestie ingaan, zou slechts een bittere stemming verwekken op deze laatste vergadering. Dat wil ik niet. Alleen nog dit. 

Van ganscher harte hoop ik dat U de voldoening moogt smaken, dat door uw daad een einde wordt gemaakt aan de mogelijkheid, dat onbevoegden dwang op het Gemeentebestuur kunnen uitoefenen

Wat sinds 1908 tot stand kwam.

Laat me teruggaan tot Jan. 1908, toen U uw ambt hebt aanvaardt. Burgemeester, uwe Gemeente toen of nu. Laat me er een enkele greep uit nemen. 

Toen, bij uwe aanvaarding, vondt U er groote complexen heide, woeste gronden. 

De levensstandaard van de bevolking was laag, de ontwikkeling gering. Armoede en ellende, de annalen van het Burgerlijk Armbestuur zouden het kunnen getuigen, heerschte er in menig gezin, het woord honger was geen holle klank voor meerdere ingezetenen, het werd in al zijn scherpte verstaan. De woningtoestanden waren behoevend, krotwoningen, bij den winterdag vrijwel onbereikbaar, lagen her- en derwaarts op de eenzame heide verspreid. Het leven voor de veen- en landarbeiders was bijkans onmenschelijk hard, arbeidsdagen van 4 uur ‘s morgens tot acht uur ‘s avonds waren geen uitzondering. Het bestaan der kleine landbouwers was weinig beter; financieele onmacht, gebrek aan theoretische kennis maakten het hun, ondanks hun noesten arbeid, onmogelijk uit hun land te halen, wat er inzat. 

Met het verkeerswezen was het even treurig gesteld. Harde wegen vondt U, vooral in het Zuiden, slechts een enkele; de kanalen en wijken boven Leek waren verwaarloosd, geen trein of tram doorsneed uwe Gemeente. 

Thans het heden.
De heide is op een enkel perceeltje na, ontgonnen in vruchtbaar bouw- en weiland. De levensstandaard der bevolking, hij moge niet op het peil zijn, waarop wij hem wenschen, is aanmerkelijk verhoogd, mede de ontwikkeling is, mede door het stichten der U.L.O. school, ten zeerste vooruitgegaan. De nijpende armoede is verdwenen, honger wordt er in uwe Gemeente niet meer geleden. Er is, dank zij mede uw initiatief tot het oprichten van de Bouwvereeniging,  door uw krachtig propageeren voor de Landarbeiderswet, een aanmerkelijke verbetering in de woningtoestanden getreden. De levensvoorwaarden van vooral de arbeidersklasse zijn belangrijk verbeterd, de uitkomsten voor de landbouwers zijn er, al drukt dan ook de heerschende crisis er momenteel zwaar op, aanmerkelijk op vooruitgegaan. Het verkeerswezen is gemoderniseerd, meerdere wegen zijn verhard geworden, tram en autobussen verbinden de verschillende hoeken der Gemeente met het centrum van de Provincie. De electrificatie van de Gemeente heeft voor het grootste gedeelte zijn beslag gekregen. De kanalen zijn ten allen tijde bevaarbaar. 

Laat me eindigen. Ik heb slechts een enkele greep willen doen uit de toestanden van weleer en thans, slechts een beknopt beeld willen geven van den grooten vooruitgang, die in uw ambtsperiode, in de Gemeente heeft plaats gevonden. 

Dank namens de bevolking.
Burgemeester, U hebt voor hetgeen U voor de Gemeente gedaan hebt den dank der bevolking verdiend en ik weet me hare tolk te zijn als ik U hiervoor, hetwelk ik bij dezen doe, haren dank betuig, de hechte band, die tusschen U en de ingezetenen gevlochten is, is ontstaan door uw krachtige persoonlijkheid door de hoogheid, de gaafheid van uw karakter, door uw onkreukbare eerlijkheid en trouw door uwen hulp- en offervaardigheid, vooral waar het betrof het lenigen van stille armoede. Weest er van verzekerd, dat, al zult U ook onverhoopt deze plaats metterwoon verlaten hebben, uw naam, dank zij deze eigenschappen steeds met groote waardeering door de bevolking genoemd zal worden. Burgemeester, het ga U en Mevrouw in uw verder leven wel. 

ANDERE SPREKERS.
Verschillende andere sprekers voerden hierna nog het woord.

In de eerste plaats sprak, als oudste Raadslid, de heer W. TER VEER (a.r.), die den Burgemeester dankte voor al het goede, dat hij als voorzitter van den Raad heeft gedaan en hem schetste als een leider in den volsten zin des woords. Spr. betreurde dit afscheid. Wij weten, wat wij hebben, zei hij, maar een leider als U zullen wij met een bril moeten zoeken. 

De heer S. BAKKER (a.r.) bracht vooral naar voren hoe hij sinds 1912 als Raadslid en, gedurende 8 jaar, als wethouder gelegenheid te over heeft gehad de welwillendheid van den Burgemeester te waardeeren, ook bij verschil van meening. Inzake de rechtskwestie van het conflict met de N.V. stond spr. geheel aan de zijde van den Burgemeester, maar met de andere leden is hij ter wille van de gemeente gezwicht. Spr. hoopte, dat God de Heer met den scheidenden functionnaris en zijn echtgenoote mocht wezen en een genotvolle avond hun deel mocht zijn.

Wethouder Bolt spreekt.
WETHOUDER J. BOLT (v.d.) zei, dat dit afscheid hem leed deed en te meer speet, omdat hij als lid van den Raad van Commissarissen aan het bekende besluit had meegewerkt. Spr. nam een ander standpunt in dan de Raad, maar dit deed thans niet ter zake. Hij wilde gaarne den Burgemeester hulde en dank brengen voor de onpartijdige wijze, waarop hij steeds alle Raadsleden behandeld heeft en zich aansluiten bij de wenschen voor een gelukkigen levensavond.

Scherpe woorden.
De heer S. LEVIE (v.d.) wilde den heer Dijkhuis wijzen op een „fout“, n.l. dat hij te oprecht is en steeds den koninklijken weg heeft bewandeld, noch naar rechts noch naar links uitwijkend. Daardoor verwerft men niet de gunst van autoriteiten en publiek. Wil men die gunst verwerven, dan moet men met het eene oog kunnen lachen en met het andere huilen. De Burgemeester heeft dit niet gekund en juist om die „fout” heeft spr. hem steeds hooggeacht. 

De heer A. APPELHOF (a.r.) stelde vast, dat de waardeering voor Burgemeester Dijkhuis groeit gedurende den omgang met hem en voegde hieraan een persoonlijk woord van dank toe. 

De heer J. SIJBOLTS, gemeente-secretaris kreeg verlof in deze bijeenkomst het woord te voeren. Hij maakte daarvan gebruik om uiting te geven aan het feit, dat de ambtenaren dat afscheid betreuren en van hun sympathie voor hun scheidenden chef. Spr. bracht dank voor de tot hem gerichte woorden en voor de aangename wijze, waarop hij onder en met den heer Dijkhuis had mogen werden. 

Op verschillende toespraken tot den Burgemeester, welke alle besloten werden met de beste wenschen voor diens toekomst en die van zijn echtgenoote, volgde een warm applaus van de Raadsleden en het publiek op de tribune.

DANKWOORD VAN DEN BURGEMEESTER.
De heer DIJKHUIS heeft hierna hartelijk dank gebracht vóór de tot hem gerichte goede woorden. Het waren toch nog moeilijke oogenblikken voor hem geweest en de Raad had hem dit afscheid tot een onvergetelijk moment gemaakt, waarvoor hij ook namens zijn echtgenoote dankte. Het personeel der gemeente, van hoog tot laag, dankte spreker voor de steeds betoonde ijver en toewijding. Ik heb vroeger gezegd, aldus eindigde de Burgemeester, dat ik geloof in de toekomst van Leek. Ik geloof nog altijd, dat voor haar een groote toekomst is weggelegd.

Na deze plechtigheid bleef men nog eenigen tijd gezellig bijeen.

___________________________________________________________

Naar Burgemeester Renne Lammert Dijkhuis