___________________________________________________________ |
VEERTIENDE BRlEF.
Hellevoetsluis, 11 Julij 1826.
Wij zijn binnen! Ik haast mij nu, u den beloofden brief, handelende over het eiland St. Helena, te doen geworden; hebbende ik de bouwstoffen hiertoe op dat eiland zelf verzameld en, deels op de reede, deels op de reis hierheen, in orde gerangschikt. Spoedig hoop ik dezen te volgen, wanneer ik u dadelijk van mijne tehuiskomst kennis zal geven.
Het was tegen den avond van maandag, den 8 Mei ll., dat wij het merkwaardige eijland St. Helena op 15 geogr. mijlen noordwestelijk van ons in de kimmen zagen; en na ons des nachts een’ geruimen tijd op zee te hebben opgehouden, hadden wij het den volgenden morgen w. t. n. voor ons, doende zich als twee niet zeer hooge, boven het middelste gedeelte des eilands uitstekende bergen voor, hebbende het geheel van die zijde wel iets in gedaante van een’ slapenden leeuw, wiens hoofd op den poot ligt te rusten en met het gezigt naar het noordwesten gekeerd, formerende de Diana-piek alsdan de heup of bil en de Flagstaf-hill den kop, zoodat wij op zijnen steilen rug aanliepen.
De seinmeester van St. Helena had ons des maandags middags reeds waargenomen, toen wij nog op meer dan een’ graad afstand van het eiland verwijderd waren.
Het eerste, dat wij van deze barre steile klip onderscheiden konden, was een vlaggestok of seinpaal, aan de oostelijke zijde, nagenoeg midden op de strekking des eilands, staande echter een weinig meer naar de zuid-, dan naar de noordzijde; dezelve staat op eene verbazende en schrikverwekkende steile punt, die geheel kaal, bar en gescheurd is, welke spits de St. Heleners Griekes heeten. Hij, die van de rondom het eiland wonende seinmeesters het eerst een schip ziet naderen en daarvan sein doet, ontvangt 5 scill. à 60 cts. Holl. tot eene premie. Onder den seinpost Griekes ligt, kort aan het water en de verschrikkelijke branding, de batterij Alfa-stoom.
St. Helena doet zich uit zee zeer ongunstig voor; alles ziet er even naar en akelig uit. Een
verbazend gezigt leveren deszelfs woeste, roodachtige of aschgraauwe bergen en steile rotswanden op. Het geheele eiland gelijkt op een’ chako, die van boven breeder is, dan beneden. De klippen rijzen loodregt eenige honderden voeten uit het onpeilbaar water op. De rots of het eiland zelf, met deszelfs overhellende en ondermijnde kruinen is zoo bar, dat het oog op het gezigt daarvan, bij een langdurig staren, daar hetzelve nergens een rustpunt vindt, onwillekeurig begint te tranen: alles heeft, van boord beschouwd, het aanzien, alsof het zoo ontstaan en nog gloeijend heet was.
Toen wij het eiland naderbij kwamen, konden wij duidelijk de lagen bazalt, stuf en arduin, en ruwe klippen onderscheiden, loopende meestal van de buitenzijde des eilands binnenwaarts omhoog, zoodat het schijnt, dat het te voren eene enkele vulkanische piek geweest is, die vervolgens gescheurd, in elkander gestort en de thans bestaande bergen en valleijen gevormd heeft. Op vele plaatsen is dit eiland ongenaakbaar, kunnende, althans aan de oostzijde, door geen menschelijk wezen worden beklommen.
Mevrouw Bertrand, op deze plaats bij het eiland genaderd zijnde, zeide: «Mijn God! moet dit ons verblijf zijn? – Het schijnt, alsof het er door den duivel neergesmeten is.”
Aan de zuidoostzijde dezes eilands verheffen zich twee geheel op zich zelve staande, en rondom
van diep water omgeven, naalvormige klippen. Dan, daar wij den noordoosthoek moeten omzeilen, zullen wij ons bierbij bepalen, en ons niet van de kampanje begeven, zoo lang als wij dit treffend en grootsch gezigt dezer ongenaakbare rotsmuren, onder welke wij op slechts een’ grooten steenworps afstand heenvaren, aanschouwen kunnen. O! dat men door schrift en woorden de levendige indrukken, die het gezigt op zulk een pronkstuk van woeste natuurbeelden, van angst aanjagende gevaarten, van duistere gewelven, grotten en spelonken, waarin het blinkende schuim der branding zich in het bijna stoffelijk duister verliest, – gelijk ook den duizendwerf herhaalden golfslag en het woedend gedruisch der verbrijzelde baren, welke zich in deze spookholen, die de ingangen naar den Tartarus schijnen te zijn, als een verre donder verliezen, niet aan den lezer kan mededeelen, is iets, waarover men zich bij het aanschouwen van iets dergelijks reeds beklaagt. Men moet in alles deelgenooten hebben, wier smaak men kent; althans heb ik dikwerf aan u gedacht, met den wensch, dat gij bij mij waart, om met mij deze ijsselijke schoonheden zwijgende en met eerbied te aanstaren.
Onder deze boogsche grotten heb ik er eene gezien, waarin het water met een’ krommen elleboog onder de rotsen doorspoelde, op de eene plaats in – en op eene andere uitgaande; en niettegenstaande deze rotsen 15 a 20 voeten hoog waren en eens zoo wijd schenen te zijn, verloor het oog zich weldra in eene tastbare duisternis.
Bij den tweeden vlaggestok gekomen zijnde, zagen wij, dat er op·nieuw sein gegeven werd, zijnde voor eene opkomende Engelsche brik van Bombay.
Deze tweede vlaggestok, waar wij nu aankwamen, stond op de Sugar-Loaf, zijnde een spitse berg van 900 voeten hoogte, wiens steile kruin zich bijna loodregt boven zee verheft, aan den voet van dezen berg, regt onder gezegden seinpost, zijn drie batterijen, Butterrmilh in bank’s, en bij de onzen de boven- en onderbatterij genaamd, een weinig uit elkander gelegen, de eene hooger, dan de twee andere. Bij de laagste batterij staat een zwart bord, waarop met witte letters geschreven staat: send a boot here (zend eene sloep herwaarts), gelijk wij dan ook deden, en tot derzelver terugkomst bijlegden. Een weinig ten zuidwesten van deze batterij ontdekt men Ruperts-vallei, met eene sterke batterij van dien naam doortrokken, hebbende de ronde Banksis-batterij ten noordoosten, welke, op een uitgehouwen plat, aan den voet van voornoemde Sugar-Loaf gelegen is, op welke batterij zeer zware kanonnen achter een’ dikken steenen muur liggen.
Achter deze batterij ziet men in de oploopende vallei eenige verstrooide huizen. Eene laatste en tevens versterkte punt, voor en aleer men op de ankerplaats komt, en welke punt naar zekeren sir Richard Munden, die hier in 1675 landde, Mundens-point genaamd wordt, scheiden de Ruperts– en James– of Chapell-valleijen van elder; zijnde deze punt eigenlijk niet anders, dan een uitspringende hoek van de Ruperts-hill, waarop de Mundens-batterij, met vele stukken geschut voorzien, om James-reede en vallei van die zijde te dekken. Boven deze batterij liggen nog verscheidene kanonnen en bomketels in de daartoe gekapte gaten, zelfs tot op de kruin van gezegden berg.
Aan de zuidwestzijde van James-vallei en stad ligt de breede en bijna 800 Engelsche voeten hoog
zijnde en nagenoeg loodregt oprijzende berg, dien men de Ladder-hill noemt, waarop eene menigte
stukken, die de zuidwestzijde der reede en de geheele ankerplaats bestrijken kunnen.
Alle kloven en mogelijke landingplaatsen van St. Helena zijn met sterke batterijen gedekt, terwijl de meesten hooge, onbeklimbare rotswanden zijn, zoodat natuur en kunst het eiland onneembaar gemaakt hebben. Overal ziet men telegrafische seinposten geplant, om over het geheele eiland oogenblikkelijk kondschap van het een of ander te kunnen geven, vooral van datgene, wat er op zee of op de kusten bemerkt wordt. Van de Ladder-hill westwaarts het eiland omzeilende, komt men eerst nevens de Simon-vallei, vervolgens aan de Horspasture-point, zijnde de zuidwestelijke uithoek. Sandy-bay, met eene batterij voor het landen met sloepen versterkt, ligt aan de zuidwestzijde dezes eilands; terwijl men vervolgens weder aan de voornoemde en afzonderlijk staande naaldrotsen komt.
Wij ankerden dan, dwars van James-town en vallei, op 15 vademen water; terwijl wij zoo veel kabel lieten voorloopen, dat wij tot op 20 vademen diepte terug dreven: welk eene sterke helling op een’ zoo korten afstand van schip en anker! De ankerbank is hier zeer smal en steil, bestaande echter uit goeden ankergrond. De wind komt altijd uit den wal, waardoor het schip meest altijd met het vooreinde naar den wal gekeerd is; echter wordt men wel eens in de rigting van het oosten of westen door den stroom gedraaid, die echter hier niet sterk loopt; ook is het verschil van eb en vloed bij springtij slechts 2 à 3 voeten.
Dan, hoe gering de stroom hier zij, zoo veel te gevaarlijker zijn nu en dan de over het gebergte
stortende valwinden, waardoor menig schip van de ankers gedreven is, en, St. Helena vlak in den
zuidoost-passaat, en dus in den wind van zich hebbende, de aan wal gegaan zijnde schepelingen
heeft moeten achterlaten, zonder hetzelve weder te kunnen bezeilen.
Nadat wij dan ingeklaard waren, (de doctor en de havenmeester waren te 10 uren 15 minuten aan
boord gekomen, ten einde den staat van gezondheid en onze papieren te onderzoeken, en nadat alles
wel bevonden was,) heeschen wij aan den grooten top de witte geus, tot sein van vrije communicatie, waarna wij de stad met 15 kanonschoten vereerden, waarvan het gevolg was, dat men ons van de Ladder-hill met een gelijk getal eerschoten begroette. Deze schoten, die bijna regt boven ons uit de lucht kwamen, zoodat ons de stoppen over boord vlogen, geleken naar een’ nabij zijnden donder, waarvan de echo in het gebergte driewerf herhaald werd. De dag van onze aankomst juist de verjaardag van de prinses Marianne zijnde, deed de kommandant vijf vlaggen hijschen, namelijk:
de Geus, eene kleine Hollandsche vlag, van de boegspriet,
de Russische vlag van den top van den fokke- of voormast,
de groote Nederlandsche vlag van den grooten top,
de Pruissische vlag van den bezaansmast, en
de Nederlandsche seinvlag van den nok der bezaans gaffel.
Hierop werden er op nieuw 21 schoten uit de achtienponds stukken en de kanonnades van vierentwintig ponden losgebrand, waarbij de verblijde kannonniers de stukken zoo vol gepropt
hadden, dat de glazen gedeeltelijk aan stukken sprongen. Hoe zoude het ook anders kunnen zijn,
of al het scheepsvolk moest eene dartele vreugde gevoelen? Nadat dan de dubbele schoten terug
kaatsten, hoorde men, na dit gedonder uit het met rook en damp overdekte en nog trillende schip,
eene bevallige Vaderlandsche krijgsmuzijk met zachte toonen aanheffen, even als zich de koekkoek na een hevig onweder hooren laat.
Eindelijk kwamen de mariniers in volle uniform in de wapens, om op het dek te paraderen;
terwijl het zindelijk gekleede korps muzikanten op de kampanje bleef voortspelen, en aldaar onder
den kundigen kapelmeester, met eene volle en meest zamengestelde muzijk, het zoo vaderlandsche
Wilhelmus van Nassauwe aanhief.
Alles was aan boord vreugde en opgeruimdheid; de zieken kwamen zelfs, elkander ondersteunende,
boven kruipen; zeven schepelingen, waaronder de luitenant van Foreest, hadden wij echter sedert ons vertrek uit straat Sunda over boord moeten werpen, — aangezien dezelve buiten hoop van herstel waren.
Dan dat wij nu eens op een stuk klimmen en over de verschansing leunen, even als eene jonge
schoone over de onderdeur, om te zien, wat er al zoo uit de verte aan wal te zien is. Prachtiger gezigt, dan James-vallei (eertijds Chappell– of Kapelle-vallei) en James-town van boord te zien, kunt gij u bezwaarlijk voorstellen. Potter, die met de pen zoo schoon schilderen konde, en zich zelfs, door zware onweerswolken omgeven, op een laag moerassig Eenrummer-aagt verbeelden konde in Duitschlands gebergten te zijn, en van de Wijgeest, eene nietige buurtschap in de grietenij Kollumerland, provincie Vriesland, een zoo overdreven tafereel schetste, heeft in zijn werk (*),
(*) Lotgevallen en ontmoetingen op eene mislukte Reize naar Kaap de Goede Hoop, door H. Potter, te Haarlem hij A. Loosjes, Pz., 1806.
en wel in het eerste deel, eene plaat van James-vallei en stad van St. Helena, van de reede te zien, geleverd, welke over het algemeen slecht uitgevallen is; het beste is nog het op den voorgrond staande gouvernements gebouw, als mede de kerk en toren.
Schoon, overschoon is het gezigt van de reeds op voornoemde stad en vallei; ieder onzer heeft
derzelver fraaije en romaneske ligging ten hoogste bewonderd. Zoo ziet men niet anders, dan kale klippen, woeste grotten en kloven met batterijen van klipsteelen en breede kalkvoegen, die er eene onregelmatige en bonte mengeling aan geven, waarover men niets, dan de opening der dreigende vuurmonden ziet. Of men loopt om de Mundens-point in het gezigt der stad, die als een dorp in eene tooverlantaarn te voorschijn komt, zijnde tusschen twee hooge en even steil opgaande bergen gelegen, de ooster Ruperts– en de westersche Ladder-hill genaamd. Ook deze bergen hebben, als alle overige kustbergen, eene barre naaktheid en bruine kleur, veel naar de Ruggens in Zuid-Afrika gelijkende. Hier tusschen ligt de stad als tegen allen aanval bevrijd; terwijl het licht en de schaduw der verduisterende bergen veel aan de bekoorlijkheid dezer plaats toebrengen.
De zindelijke huizen, kerk, toren, enz. liggen tusschen het sterk afstekende groene geboomte verspreid; de citroengele kerk, aan welker noord-west einde de toren staat, is met bleekroode, uit Engeland aangevoerde, baksteenen gedekt, en doet zich met den gelen vierkanten toren, welke met een plat dak, dat van boven met een rigchel- of traliewerk omgeven en verder benedenwaarts met eene wijzerplaat voorzien is, niet onaardig voor. Het groote, twee verdiepingen hoog zijnde, huis ten oosten van de kerk, dat met het front naar de reede staat, is van dak en muren geheel blaauw; dit is het gouvernements gebouw of kasteel. Op den verren achtergrond ziet men in de oploopende vallei de gele kazerne, waarvoor men de half roode half witte soldaten ziet exerceren; zijnde het hospitaal boven de kazerne.
De huizen hebben in de James-vallei op den achtergrond het voordeel, van over die, welke
verder naar de kust gebouwd zijn, te kunnen heenzien, waardoor deze afhellende vallei een bevallig gezigt van en op de reede oplevert; terwijl bijna alle stedelingen het genoegen hebben, uit hunne glasramen de schepen ter reede te kunnen zien liggen.
Wij verbeeldden ons op de reede, dat er nu en dan aan wal geschoten werd; echter was dit bij
nader onderzoek niets anders, dan het doen springen van klippen voor het metselwerk, alsmede ter
bekoming van ballast voor de groote te huis varende kompagnie-schepen van 14 a 1600 tonnen, zoo
als er hier jaarlijks een paar uit Indië met provisie lossen en dan dezen ballast innemen. Boven
aan het einde der vallei ziet men de Alarm-hill, waarop het alarmhuis gebouwd is, dat met deszelfs witte muren tusschen het groene dennen geboomte een fraai gezigt geeft. Ter weerzijden van James-town ziet men aan de steile bergwanden de huiverende wegen, die, uit de verte naar schapenpaden gelijkende, naar boven slingeren; terwijl de toren, die welligt niet meer dan ⅒ van de hoogte van het wederzijdsche gebergte bedraagt, met de huizen en boomen zich voordoen, alsof dit alles kinderspeelgoed in de vensterbank dezer rots is. Langs het strand bevindt zich een zware muur, waarachter eene groote rij stukken van zwaar kaliber; een en ander is hier, gelijk in de Kaapstad, van klipsteenen opgemetseld.
Boven de vallei ziet men in het verre verschiet eenige witte huizen op het gebergte, tusschen zware dennenboomen, die zich van de reede als distels vertoonen, verspreid. De meeste boomen zijn hier niet hoog, maar zeer bladrijk, met zware kruinen voorzien; doch de klapper- of kokosboom, hoe nuttig dezelve anders ook zij, schijnt hier te zijn gebannen, daar dezelve zijne dorre, verwaaide en verwelkte kruin hangen laat, alsof hij zijn lot op deze standplaats betreurt.
Nu, vriend! het uitlokkende James-town zal, zoo immer mogelijk, morgen met onze tegenwoordigheid vereerd worden; dan zullen wij de zindelijke stad meer van nabij beschouwen. Welligt dat ons, wanneer wij aan wal zijn, de bonte mengeling der kloof, wier groene, gele, roode, blaauwe en witte kleuren der huizen ons thans als te kakelbont en te hard voorkomen, dan meer bevallen zullen. De zon duikt in de kimmen, zoo dat wij beneden gaan, om over St. Helena eens een woordje met elkander te spreken; — maar zacht, daar komt van onzen naasten buurman eene sloep, die voorzeker om jenever, boter of kaas herwaarts komt. Naast ons liggen een Engelsche Bengaalsch-vaarder en eene Portugesche brik, laatst van Manilha komende.
Na voor ½ touw vertuid te zijn, is onze ankerpeiling: de z. w. hoek van ‘t eiland z. w. ¼ w., de n. o. hoek n. o. ¼ o. en de vlaggestok van ‘t fort op de Ladder-hill z. z. o. — Nu naar de kajuit!
St. Helena is een geheel op zich zelf liggend eiland in den zuider Atlantischen Oceaan, liggende James-town of de reede op 15° 54′ 48″ z. b. en 5O 35’ 40″ w. I., volgens opgave van den Russischen zeekapitein Kruzenstern, en volgens dien zelfden zeereiziger had het kompas aldaar in den jare 1812 eene miswijzing van zeventien en een’ halven graad noord westering,
— Wanneer men op de miswijzing van het kompas een aandachtig oog slaat, ziet men, volgens onderrigting van onzen waarden, stuurman Krentebol, van ‘t Ameland, dat de wereld naar het einde loopt.
In 1768 was de miswijzing hier 12° 47′ n. w.
« 1796 « « « « 15° 47’ 30″ «
« 1812 « « « « 17° 50′ «
« 1816 bij ons volgens ’t Azimuth 20° «
St. Helena ligt in de kracht van den z. o. passaat, en de reis van de Kaapstad naar St. Helena wordt gewoonlijk berekend op 8 a 14 dagen. Wij hebben van den meridiaan van Kaap l’ Aquillas 13 dagen onder weg geweest. Voorheen stelde men te onregt, dat dit het verst afgelegen eiland van den vasten wal was; maar, om de toen nog onbekende eilanden van de Stille Zuidzee niet te noemen, zijn de eilanden St. Paul, Kerquelens, Tristan de Acunha en anderen veel verder, dan St. Helena, aan den wal gelegen, St. Helena zoude, naar de te groote opgave van den heer Barnes, 1000 Engelsche mijlen ten zuiden de linie liggen, dan het is slechts bijna 955 Engelsche of 258¾ geografische mijlen; van Afrika 1200 Engelsche mijlen, van Zuid-Amerika 1800 mijlen, van het eiland Ascension 600 mijlen en van het eiland Tristan d’ Acunha 1200 mijlen.
De Portugesche zeereiziger Don Juan de Nova CasteIIa ontdekte dit toen onbewoonde eiland, bij deszelfs terugkomst uit de Indiën, op den 21 Mei 1502, juist op den feestdag van den heiligen Helena, moeder van Constantijn den eersten, Roomsch Keizer, welke Keizer in 325 de eerste algemeene Kerkvergadering te Nicea deed houden, en gaf het daarom dezen naam.
De Portugezen hielden de juiste ligging van dit eiland zeer geheim, ofschoon zij hetzelve woest en onbewoond hadden gevonden (*), en na Castella was Vasco de Gama, een Portugesche admiraal, de eerste, die hetzelve aandeed in den jare 1508. Echter werd het 80 jaren later, of wel op den 9 Juilij 1538, door zekeren Engelschen zeereiziger, sir Thomas Cavendisch, gevonden.
(*) Zie James Wathen, Reize naar Madras en China en terug over St. Helena, blz. 349
Op het einde der zestiende eeuw zond de Koningin Elizabeth van Engeland den voornamen Engelschen ontdekkingsreiziger, den kapitein Lancaster, om de zuid, die hetzelve met 4 schepen, na zijn roer te hebben verloren, op den 16 Junij 1600 aandeed, teneinde zijne schaden te herstellen, en vond er eene groote menigte geiten; en het was eerst op den 11 September 1605, dat deze expeditie in Engeland terug kwam.
In 1601 zetteden de onzen er zich neder, toen de Nededanden met Portugal in oorlog waren, wordende de laatsten van hier verdreven, houdende de onzen hetzelve tot eene ververschingsplaats voor de uit Indië te huis varende schepen.
Dan in 1650 verlieten de onzen dit eiland, aangezien zij toen de Kaap de Goede Hoop tot eene ververschingsplaats aanlegden, welke meer op de helft der reis gelegen is, en zoo door de uit- als te huis varende schepen konde worden aangedaan.
In 1657 bragten de Engelschen op St. Helena eene volkplanting over; in 1672 werd hetzelve door de onzen op de Britten veroverd, doch in 1673 reeds weder door de Engelschen hernomen, welke hier in alle stilte, onder aanvoering van sir Richard Munden, aan de naar hem genoemde punt landden, In 1674 stond het Engelsche gouvernement dit eiland aan de Engelsche Oostindische kompagnie af, welke hetzelve, met de komst van Napoleon aldaar, weder aan de kroon van Engeland heeft terug gegeven.
Dan wij zullen, na het eiland te hebben bezigtigd, nog een enkel woordje over de voornaamste op hetzelve voorgevallene gebeurtenissen, alsmede van deszelfs laatste gouverneurs spreken, en thans eindigen met te zeggen, dat St. Helena niet groot is en slechts van het noordoosten naar het zuidwesten, zoo als dit eiland zich uitstrekt, 10 ½ Engelsche mijlen (waarvan er 3 op een Hollandsch uur gaan) lang, en de grootste breedte 6 ¾ Engelsche mijlen is, hebbende 28 zulke mijlen in omtrek. Brooke berekent deszelfs oppervlakte op 50300 acres (*).
(*) Een acre staat gelijk aan 5000 roeden Rijnlandsch of een half morgen
St. Helena is veeltijds met mistachtige wolken, zoo als ook de Kaapsche bergen, omgeven, waardoor men hetzelve bij onnaauwkeurige lengte ligtelijk zoude kunnen miszeilen.
Met nieuwe en volle maan heerschen hier de sterkste winden; echter is de wind hier niet zoo onaangenaam, als aan de Kaap, doende de koele zeewinden het klimaat hier dikwerf veraangenamen.
Donder is hier zoo ongemeen, dat men denzelven veeltijds in geene 10 a 15 jaren hoort; terwijl er veeltijds zachte stofregens, en nu en dan dan verschrikkelijke stortregens, die alles, wat los is, zelfs kanonnen uit de valleijen, met zich voeren, nedervallen. Bij langdurige droogte kan het in de valleijen ondragelijk heet worden, te meer, daar de zon dit eiland tweemalen in het jaar passeert, schietende den 5 Februarij en den 6 November hare stralen loodregt op hetzelve neder.
Niet zelden zijn de anders zoo vruchtbare en altijd groene valleijen door langdurige droogten verdord geworden, zoo als er onlangs eene driejarige droogte geheerscht heeft, die den grootsten veehouder van dit eiland totaal ruïneerde, door het verlies van 2000 stuks vee zoo groot als klein.
___________________________________________________________
Naar 19-02-1826 (zondag): Vertrek uit Batavia
Naar 10-05-1826 (woensdag): Verkenning van St. Helena door Marten Douwes