06-11-1957: Tragisch ongeval leeft na 50 jaar nog altijd in veler herinnering voort

___________________________________________________________

06-11-1957 Leeuwarder Courant, woensdag 

VIJFTIG JAAR GELEDEN:
Twee families Van Panhuys verdronken bij Hoogkerk
Tragisch ongeval leeft nog altijd in veler herinnering voort

Op de koude, mistige avond van de zesde november 1907 reed langs het Hoendiep bij Hoogkerk een rijtuig met vier inzittenden, jhr. mr. J. Æ. A. van Panhuys en zijn echtgenote, mevrouw T. van Panhuys—Looxma met hun zoon, jhr. H. van Panhuys en diens echtgenote, mevrouw Van Panhuys geboren freule De Blocq van Scheltinga. 

Op de bok zaten de 62-jarige koetsier Wouter Meijer en de dertigjarige huisknecht-palfrenier Meindert van Wijk. 

Het jonge echtpaar Van Panhuys had in Leeuwarden gelogeerd en op de terugweg naar huis — het landgoed Nienoord in Leek — enige tijd bij de burgemeester van Groningen, jhr. mr. E. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer doorgebracht. De oude jhr. Van Panhuys en zijn echtgenote hadden hen daar afgehaald. 

De koetsier vertrouwde zichzelf niet meer. Reeds toen hij de Friesestraatweg had verlaten, bekroop hem een gevoel van onzekerheid. Door de dikke mist kon hij geen hand voor de ogen zien. Op een gegeven moment wilde hij op de fiets vooruit rijden, om te zien waar zij waren. Hij besprak dit met de naast hem zittende huisknecht, maar na enig overleg besloten zij het er maar bij te laten. Vlak daarop, toen Meijer meende een bocht te moeten nemen, raakten de paarden van de weg af en stortte het gerij in het Hoendiep. De huisknecht Meindert van Wijk werd van de bok geslingerd en kwam een eind verder in het water terecht. De koetsier, die niet kon zwemmen, stelde wanhopige pogingen in het werk om zijn meesters te redden. Angstig klonk het hulpgeroep door de nacht. 

Op dit moment liep een employé van de suikerfabriek langs dezelfde weg naar huis. Opgeschrikt door het hulpgeroep snelde hij terug naar de plaats van de ramp, waar een nog brandende lantaarn boven het water uitstak. Met behulp van anderen, die ook op het hulpgeroep naderbij gekomen waren, wist hij de koetsier nog te redden, maar toen hij de ruiten van de op zijn kant liggende reiswagen had ingetrapt, was het daarbinnen al angstig stil…. 

De toegeschoten mensen konden niet veel beginnen, want er was geen licht en ook reddingsmiddelen ontbraken. Pas na ongeveer drie kwartier, toen de Lemmerboot langs voer, was er licht genoeg om het voertuig en de paarden — die nog leefden — op het droge te brengen. De inzittenden gaven geen teken van leven meer. Hun lichamen werden naar een herberg gebracht, waar drie artsen uit Groningen en Leek de levensgeesten probeerden op te wekken, maar, zo schreef de Leeuwarder Courant van 8 november 1907, „het was helaas, te laat. Droevig was de aanblik van het door een petroleumlamp rossig verlichte vertrek, waar de lichamen der omgekomenen op vloer en tafel lagen uitgestrekt”. 

De geredde koetsier zat in een hoek wezenloos voor zich uit te staren en pas later werd men van hem gewaar, dat ook de huisknecht verdronken moest zijn. Na lang dreggen vond men ook diens lichaam. 

Met grote verslagenheid werd in Leek kennis genomen van het zo tragische lot van de families Van Panhuys.
De jonge jhr. H van Panhuys was burgemeester van Leek. Ook elders In het land werd het verongelukken van de beide families als een verlies gevoeld. De oude jhr. J. Æ. A. van Panhuys was een zeer bekende figuur in den lande; hij was jarenlang lid van de Raad van State geweest en in 1896 had de koningin hem tot minister van Staat benoemd. In het bijzonder in de provincies Friesland, Groningen en Overijssel was jhr. J. Æ. A. van Panhuys een bekende persoonlijkheid. Op 3 september 1861 was hij lid van de gemeenteraad van Rauwerderhem geworden en twee jaar later wethouder van deze gemeente. Op 2 april 1864 werd hij burgemeester van Tietjerksteradeel, welke functie hij tot 1880 vervulde. Tevens was hij van 1866 tot 1880 lid van de Provinciale Staten van Friesland en vele jaren schoolopziener in het arrondissement Leeuwarden. Al die jaren woonde hij op Jongemastate in Rauwerd. In 1880 werd hij burgemeester van Groningen, later Commissaris der Koningin in Overijssel en daarna in de provincie Groningen. 

De maandag na het ongeluk, de 11de november 1907, werden de families Van Panhuys begraven op het kerkhof in Midwolde, waar ook hun voorouders begraven waren. Een lange stoet volgde de lijkbaren. Bij de begrafenis waren de koningin en de koningin-moeder vertegenwoordigd. Langs de weg, die de stoet volgde, stond een brede haag van belangstellenden, die de slachtoffers de laatste eer bewees. Op het kerkhof in Tolbert werd het stoffelijk overschot van de huisknecht Meindert van Wijk — die spoedig had zullen trouwen — aan de aarde toevertrouwd. 

Nog lang werd er over dit tragische ongeluk gesproken en zelfs nu komt het nog wel eens ter sprake. Onlangs, bij de opening van een school in Tietjerksteradeel, werd nog de naam van burgemeester Van Panhuys genoemd. 

Jhr. H. van Panhuys liet twee jonge kinderen na Jkvr. A. S. H. van Panhuys trouwde met H. W. Herwarth von Bittenfeld in Heemstede. Haar broer, jhr. J. Æ. A. van Panhuys woont in Amerika en heeft wel dochters maar geen zoons, zodat hij de laatste jhr. Van Panhuys zal zijn.

___________________________________________________________

Naar De Families van de overledenen, het Monument en publicaties over het fatale ongeluk