___________________________________________________________ |
08-11-1907 Provinciale Drentsche en Asser Courant, vrijdag
Het droevig ongeluk nabij Groningen.
Een ontzettende ramp heeft gisteravond om half elf te Groningen een geweldige ontroering teweeggebracht. Van mond tot moed ging het vreeselijk verhaal, dat op de grens van de gemeente Groningen en Hoogkerk een rijtuig met 6 personen was te water geraakt, die allen waren verdronken. En niet lang daarna wist men, dat van die 6 menschen 4 behoorden tot een der meest geziene en algemeen geachte Groningsche families, tot de familie van Panhuys van de Leek.
Jhr. mr. J. Æ. A. van Panhuys en zijne echtgenoote, mevr. van Panhuys—Looxma, waren gisteravond van een reis teruggekeerd en hadden daarna bij den burgemeester van Groningen, jhr. mr. E. Tjarda van Starkenborgh, gedineerd, aan welk diner ook aanzaten jhr. mr. H. van Panhuys en zijne echtgenoote, mevr. van Panhuys—de Blocq van Scheltinga, die daarvoor per rijtuig van den huize Nienoort te de Leek waren overgekomen.
Tegen half tien was de familie gezamenlijk naar huis gereden, de zesmans omnibus-brick, bespannen met 2 paarden, bestuurd door den 62-jarigen koetsier Wouter Meiers, die in Mei a.s. juist 25 jaar bij de familie in dienst zou zijn geweest. Naast hem op de bok de 30-jarige huisknecht Meindert van Wijck, nog niet lang den dienaar der familie.
Er hing over de stad een dikke mist, die buiten, waar zoo weinig lantaarns branden, bijna ondoordringbaar was, en hoe verder van de stad hoe langer hoe dichter werd. Reeds was men den scherpen bocht, die de weg langs het Hoendiep bij de tweede rolpalen ongeveer 15 minuten van de stad maakt, gepasseerd en bevond men zich ln het rechte eind vlak bij het tolhek, toen eensklaps de paarden den weg kwijtraakten, de wagen kantelde en in het diep stortte.
De bewoners van het tolhuis, de heer de Vries en zijn vrouw, die met de vroegere verloofde van hun een half jaar geleden overleden dochter zaten koffie te drinken, hoorden, het was ongeveer kwart over tien, een vreeselijke plons in het water en daarna doordringende hulpkreten. Onmiddellijk vlogen ze naar buiten. Het was stikdonkere nacht. Niets hoegenaamd viel er te onderscheiden. Doch op het hulpgeschreeuw afgaande, zag de vrouw des huizes weldra een brandende lantaarn boven water uitsteken, die het rechtervoorrad van den wagen nauwelijks verlichtte. Doch deze primitieve verlichting was voor haar voldoende om te weten — ze kende den wagen zoo precies, die kwam zoo dikwijls voorbij — wie daar te water lagen en jammerend riep ze uit: O, lieve God, mijnheer en mevrouw van Panhuijs.
De heer Wieringa kwam met een ladder aan die op het rad werd gelegd en daarover bereikte de koetsier, die aan het verdrinken toe was den wal. Toen echter was alles stil geworden in het rijtuig, da angstkreten van den huisknecht, die van den bok geslingerd eenige meters verder in het water moest liggen, verstomden eveneens. De drie menschen, die daar machteloos aan den oever stonden, riepen om hulp. Ze hoopten, dat de bewoners van den overkant, voor wiens huis een stevig ponton ligt, zouden ontwaken. Maar ook daar bleef alles stil.
De heer Wieringa snelde daarop naar de telefoon en waarschuwde de Groningsche politie en de brandweer, die weldra in sterken getale op de plaats van he tonheil verscheen. Helaas, zij konden slechts de treurigen plicht vervullen de lijken naar het Academisch Ziekenhuis te Groningen te transporteeren.
Drie kwartier nadat het ongeluk had plaats gehad, kon het vreeselijke graf, die de reiswagen voor de familie was geweest, eerst met de inmiddels toegeschoten hulp geopend worden en konden de lijken daaruit worden gehaald.
Wel beproefden verschillende doctoren de levensgeesten weder op te wekken. Dr. Mansholt van Tolbert, die enkele oogenblikken later eveneens het tolhek passeerde, dr. Houwerzijl van Hoogkerk en vele doctoren uit Groningen beproefden het onmogelijke. Zij vermochten helaas het leven niet weder op te wekken.
De gelagkamer van het tolhuis werd nu in een lijkenhal herschapen. Naast elkaar de leden van eene familie, die pas nog vroolijk en opgewekt de reis naar Nienoord hadden ondernomen. Toen deelde de koetsier mede, die inmiddels te bed was gebracht, dat er nog een slachtoffer moest zijn. Naast hem had de huisknecht gezeten, de vroolijke vriendelijke jonge man, die enkele uren geleden nog welgemoed afscheid had genomen van zijn meisje, met wie hij binnenkort ln ‘t huwelijk dacht te treden. Na eenigen tijd dreggens had men ook zijn lijk bovengebracht en met die van zijn meesters en hunne echtgenooten overgebracht naar het ziekenhuis. Een droeve, droeve tocht in den donkeren, mistigen nacht.
De toestand van den ouden koetsier was hedenmorgen goed. Hij gevoelde zich weer sterk genoeg om het bed te verlaten en naar zijn eigen woning te vertrekken.
En niet alleen de Leek of de stad Groningen, neen geheel Nederland is thans ontroerd door da verschrikkelijke grootheid der ramp. Het maakt de grondtoon uit van het dagelijksch gesprek en in tram en trein, op straat en in het café, spreekt men van niets anders dan van dat ééne — verschrikkelijke — van die ongelukkig omgekomen menschen.
En hoe populair en bemind de familie Panhuys wel was, dat merkt men eerst thans. Geen arme werd afgewezen, die bij hen om steun aanklopte en tal van arbeiders vonden werkverschaffing bij hunne ontginningen op hunne landerijen en ln hunne aanplantingen.
Maar wat dan het meeste doordringt en wel het sterkste spreekt bij deze zoo tragische gebeurtenis, dat is het lot van de achtergebleven kinderen van jhr. H. van Panhuijs. Naar men ons mededeelde blijven een 12 à 13 jarig jongetje en een nog jeugdiger meisje als weezen achter, op één dag een zeisliefhebbend ouderenpaar en grootouders verliezend.
Hoe het ongeluk ls kunnen gebeuren? Voor velen is het niet te begrijpen. Naar men vertelt was dan koetsier voor den afrit nog gezegd, dat het met den mist gevaarlijk rijden was. De koetsier zou echter gezegd hebben, dat hij op zijne paarden kon vertrouwen. Meer dan honderd — misschien duizend maal hadden de dieren den zelfden weg afgelegd. En thans faalden zij. Toegegeven moet echter worden, dat de weg moeilijk en gevaarlijk ls.
De weg toch is, naar wij meenen, door geen berm van het kanaal gescheiden.
Een later bericht meldt ons, dat het rijtuig niet onderstboven doch op zij in het kanaal is gevallen. Do verongelukten in het rijtuig moeten nog jammerlijk om hulp geschreeuwd hebben. Zoo meende de vrouw van den tolmeester de oude mevrouw Panhuijs hebben hooren roepen: «Lieve menschen, helpt ons toch”.
H. M. de Koningin ls telegraflsoh van het groote ongeluk op de hoogte gesteld.
Gisteravond en ook heden nog wordt de plaats van het onheil door tal van belangstellenden — of liever nieuwsgierigen — bezocht. De verslagenheid is algemeen.
* * *
Jhr. J.Æ. A. van Panhuijs werd in October 1836 te Groningen geboren. Hij heeft doorgestudeerd, en is tot doctor in de rechtswetenschap gepromoveerd op een proefschrift, getiteld „De landgemeente ln Friesland.” Al kort daarna werd hij benoemd tot burgemeester van Tietjerksteradeel, welke functie hij vervulde tot October 1880, toen hij benoemd werd tot burgemeester van Groningen. Tijdens zijn burgemeesterschap van die stad schonken de kiezers den heer Van Panhuijs hun vertrouwen door hem ln 1882 te kiezen tot lid der Provinciale Staten. Deze beide functies bleef hij waarnemen tot Januari 1883, want bij Kon. besluit van 22 December 1882 had H. M. de Koningin hem benoemd tot haren commissaris in die provincie. Ongeveer tien jaar heeft de heer Van Panhuijs aan ‘t hoofd van het gewestelijk bestuur gestaan. Den 16 Februari 1893 aanvaardde hij de functie van commissaris dor Koningin ln Overijssel. Slechts zeer kort heeft de heer Van Panhuijs deze waardigheid ln Overijssel bekleed, want op 27 Juni viel het koninklijk besluit, waarbij de heer Van Panhuijs benoemd werd tot vice-president van den Raad van State. Deze hooge waardigheid heeft hij bekleed tot 1897. Gezondheidsredenen noopten hem afstand te doen van dezen hoogen post.
Van dien tijd af heeft de heer Van Panhuijs geleden aan zijn zwak zenuwgestel, dat hem menigen slapeloozen nacht bezorgde. In het ambteloos leven teruggekeerd als Minister van Staat, woonde de heer Van Panhuijs weer op zijn landgoed Nienoort bij de Leek.
Wij hadden van morgen gelegenheid zoowel in het Provinciehuis als ln het Stadshuis met eenige ambtenaren te spreken, die onder den heer Van Panhuijs gewerkt hebben. Eenparig roemde men de veelheid van kennis waarover hij beschikte, zijn groote bekwaamheid als bestuurder.
Opmerkelijk was zijne beheersching der taal — de heer van Panhuijs was een voortreffelijk stylist. Evenzeer werd hij gewaardeerd als mensch. Als om strijd prees men zijne goedhartigheid en beminnelijkheid. De ambtenaren hielden ontzettend veel van hem. Toen hij heenging als burgemeester van Groningen, drukte hij alle ambtenaren, van den hoogste tot den laagste, de hand en sprak ieder toe.
Zijn zoon, de heer jhr. H. van Panhuijs, bereikte den leeftijd van 40 jaar. Hij scheen geroepen, de voetstappen van zijnen vader te zullen drukken. In November 1901 nam de heer van Panhuijs voor ’t eerst zitting als lid der Prov. Staten voor het kiesdistrict Zuidhorn. Den 4 Maart 1902 werd hij benoemd tot burgemeester van de Leek, welke beide functies hij tot zijn droeven dood bekleedde.
___________________________________________________________
Nog een ander ongeluk is te Groningen door den hevigen mist gebeurd. Aan den Korreweg is de 56 jarige Annechien Mathijs, weduwe B. van Weering, wonende ln de Langastraat, in een sloot geloopen en verdronken.
De vrouw had een bezoek gebracht in het Diaconiegasthuis en is door de duisternis en mist misleid, te water geraakt. Hedenmorgen is haar lijk opgevischt en naar het Academisch Ziekenhuis overgebracht.
___________________________________________________________ |
Naar Burgemeester Renne Lammert Dijkhuis