___________________________________________________________ |
06-05-1961 Leeuwarder Courant, zaterdag
Bakermat van Louwes en Mansholt
Westpolder aan Lauwerszee liet zijn jonge geschiedenis beschrijven
J.S. van Weerden leverde nieuwe bijdrage tot de streekhistorie
(Van een onzer redacteuren)
Er zal wel geen tijd zijn geweest, waarin het woord Lauwerszee zo vaak in de mond genomen als tegenwoordig, of het nu uitgesproken wordt met de nadruk op zee of, in de mond van niet in de streek thuis zijnde westerlingen, op Lauwers.
De belangstelling van het grote publiek geldt vooral de tegenwoordige toestand en de toekomstige situatie en wat dit laatste betreft daar zal voorlopig nog wel niet over worden gezwegen.
Maar de Lauwerszee heeft ook een verleden en een stuk historisch gegroeide werkelijkheid. En m er grote veranderingen voor de deur staan, verdient het aanbeveling vast te leggen water nog vastgelegd kan worden.
Vergissen wij ons niet, dan heeft de Fryske Akademy al plannen in die richting. Die zullen dan voornamelijk het Friese gedeelte betreffen. Maar ook de Groninger oever heeft zijn geschiedenis. Soms tast die terug tot een verleden van eeuwen, zoals het verdwijnen van het kerkdorp Maddens, dat door de waterwolf werd verzwolgen.
Soms ook gaat het over een stukje historie van nog geen eeuw. Maar dat ook in zo’n geval die historie boeiend kan zijn, leert het kloeke boek „De Westpolder, de geschiedenis van een waddenpolder en zijn ingelanden’, dat J. S. van Weerden als gedenkboek heeft geschreven voor het waterschap De Westpolder.
Kleine polder, grote mannen
De Westpolder is een onmiddellijk aan de Lauwerszee grenzend landbouwgebied, dat in 1875 werd bedijkt en in cultuur gebracht door een kleine groep boeren, onder de krachtige leiding van de grootlandeigenaar Roelf Eyes Torringa te Zuurdijk. Zij vermeerderden hun eigen bezit en schonken Groningen een op de zee veroverde oppervlakte van 535 ha cultuurgrond, waarvan de bewoners-ingelanden door het gedeelde lief en leed door een onderlinge band zijn verenigd, die, zoals Van Weerden bericht, tot op de huidige dag ongebroken is gebleven. Kan de buitenstaander daar niet over oordelen, wel kan deze de woorden van de schrijver tot de zijne maken, dat het moeilijk zal vallen „een kleine poldergemeenschap aan te wijzen, uit wier midden een zo groot aantal mannen in het landbouweconomisch, het sociale en politieke leven van de Marne, van de provincie Groningen, zelfs van ons gehele vaderland, een vooraanstaande plaats heeft ingenomen als die van de Westpolder.”
Wie denkt hier niet aan namen als Mansholt (uit de Oostfriese Ditzurmer Hamrich afkomstig, via Meeden in 1882 naar de Westpolder gekomen), Zijlma (de bekende Geuchien Zijlma 1842-1922, politicus, dialectschrijver, locaalhistoricus), Louwes (geslacht afkomstig uit Zevenhuizen, in 1888 verbonden aan de Westpolder, waaruit de in 1960 overleden landbouwvoorman H. D. Louwes afkomstig was), Woldringh (bekend in verband met de paardenfokkerij)?
Achter in het ruim 300 bladzijden tellende boek heeft Van Weerden alle boerderijen en haar bewoners, vroeger en nu, beschreven, een ook uit genealogisch oogpunt belangrijk relaas. Men kan er uit lezen, dat 9 boeren de inpoldering ter hand namen, doch dat er thans 13 ingelanden zijn; dat aan drie zonen van de Westpolder een eredoctoraat aan een Nederlandse universiteit werd verleend; dat slechts een deel van de polderboeren na de inpoldering bedrijfsgebouwen met woonhuis op de jonge grond heeft gesticht en dat het andere deel zijn landerijen exploiteert van de boerderijen op het oude land uit, zoals Warkemaheerd, Onrust, Bromo, Westerhom, Tammens.
In de polder zijn gebouwd Torum, Dijkhuis, Fletum, Nieuw-Zeeburg, de Manneplaats, Nieuw-Mldhuizen en Nieuw-Onrust.
26 doden
Wie ze op een luchtfoto te midden van veel geboomte achter de zeedijk ziet liggen, omgeven door het geometrisch patroon van de landerijen, bevroedt niet, dat bij de totstandkoming van de polder in maart 1874 dertien arbeiders verdronken doordat de op de kwelders geplaatste woonketen door een hoge watervloed werden vernield, en dat in 1877 een overstromingsramp veertien slachtoffers eiste. Op het kerkhof van Vierhuizen staat een eenvoudig monument met het opschrift „Ter gedachtenis aan de 13 slachtoffers van de overstrooming der Westpolder op 30 jan. 1877.”
Precies twee maanden later liep de polder opnieuw vol, het zeewater drong zelfs weer door tot in de boerderijen en weldra bleek welke schade de zee had aangericht. Men had te kampen met een ernstige verzilting: nog in het laatst van november 1877, toen het lang achtereen geregend had, bevatte water uit de drainagebuizen percentages keukenzout van 1,36 tot 1,65!
Een ritnaaldenplaag, die op sommige percelen schier elke plantengroei onmogelijk maakte, kwam er nog over heen. Voegt men hierbij de kosten voor de nieuwe dijk, herstel van vernielde gebouwen, schade aan persoonlijke eigendommen, — die alle door de ingelanden moesten worden betaald en die velen van hen in grote financiële moeilijkheden bracht, zodat familie steun moest verlenen — dan is het duidelijk, dat de Westpolder zijn ups and downs heeft gehad.
Gelukkig bereikte de stormvloed van 1 febr. 1953 aan de Groninger kust niet de hoogte, die voor Vlissingen werd geregistreerd. Liep de vloed daar op tot een hoogte van 4,55 plus NAP, te Zoutkamp kwam hij „slechts” tot 3,21 plus, welke hoogte in de laatste eeuw vele malen werd overschreden, zoals in 1877 toen de Westpolder bij een stand van 4,33 m onderliep. Trouwens: op 4 februari 1944 werd een stand gemeten van 4,40 meter en op 22 december 1954 van 4,07 meter.
Nieuwe toekomst
En nu wacht ook de Westpolder een nieuwe toekomst. Van Weerden zegt niet ten onrechte: „De geprojecteerde inpoldering van de Lauwerszee opent voor de ingelanden van de Westpolder een nieuw perspectief; wanneer een groot gedeelte van het voorland deel zal uitmaken van een nieuwe polder, zal de zeedijk grotendeels tot slaperdijk worden De taak der ingelanden als wachter tegen de zee zal hun dan van de schouders genomen zijn. Van een deel hunner zorgen zullen ze verlost worden, doch het lied der zee zullen ze niet meer van nabij horen.”
Dat lied van de zee klinkt telkens op uit dit met veel kennis van zaken en liefde voor het onderwerp geschreven boek, waarmee De Westpolder heel wat oudere en grotere waterschappen en polders een voorbeeld heeft gegeven. Het is het lied, dat door de eeuwen heen langs de Waddenkusten heeft geklonken, dat Friezen, Groningers, Oostfriezen, Sleeswijk-Holsteiners en Noordfriezen vertrouwd is en dat hen dichter tot elkander brengt, over echte of denkbeeldige grenzen heen.
De schrijver
Wij willen deze bespreking niet beëindigen zonder enige woorden te hebben gewijd aan de schrijver, de heer J. S. van Weerden, nu te Leens. Wij zouden kunnen volstaan met hetgeen de Groninger Encyclopedie over hem vertelt — geboren 1888 te Ten Boer, was in 1953 40 jaar hoofd der school te Zuurdijk, heeft zich verdienstelijk gemaakt als de geschiedschrijver van zijn omgeving, De Marne, en door velerlei sociaal werk — maar liever hebben wij deze oud-onderwijsman opgezocht in zijn met een Groninger naam getooide woning, waar hij sinds zijn pensionering met zijn vrouw woont.
De heer Van Weerden is het type van de man, die het nu nog veel drukker heeft dan in de tijd, dat hij zijn beroep uitoefende. Een man, die men in het Fries een „sneuper” zou noemen en die met hart en ziel verbonden is aan dit deel van Groningerland dat met zijn stompe torens, soms nog prachtig bewaarde wierden (terpen), oude boerderijen en hoge binnendijken een stuk oud-Frisia vormt, dat bij te weinig Friezen bekend is.
Het werd een gesprek, dat van de hak op de tak sprong. Via de centrumfunctie van Leens kwam onze gastheer bij de ontvolking, die hij als hoofd der school in Zuurdijk reeds in 1947 vaststelde. Dit jonge dorp, ontstaan uit de parochies Asterdyk en Westerdyk, kreeg geen huizen toegewezen en het vertoonde alle tekenen van veroudering. De heer Van Weerden schreef over dit verschijnsel in De Vrije Pers en bracht de afdeling Leens van de Groninger Mij. van Landbouw er toe een vraagpunt in te dienen. En al werd dit vraagpunt als „te moeilijk” afgewezen, er werd wel een studiecommissie ingesteld, waaruit tenslotte het bekende rapport van de Stichting Noord-Groningen is geresulteerd. Daar zit ook heel veel in van de studie en de waarneming door de man, die deze zaak op gang bracht en die in de bijna vijftig jaar, dat hij in de Marne woont, met zijn regio is vergroeid.
„Ik had in het kleine dorpje Zuurdijk prachtig gelegenheid te studeren en heb daarom steeds weerstand geboden aan de mogelijkheid in de stad Groningen benoemd te worden.”
„Ik vond hier een jachtgebied, dat mij meer bood dan de stad mij te bieden had“, zei onze gastheer, die eerst op ons verzoek iets van zijn vele publicaties liet zien.
Daaronder behoren een kleine honderd historische artikels in het streekblad „De Hogelandster,” geschreven onder de titel Marne-memories (ze verdienen een bundeling) een Beknopt overzicht der geschiedenis van de Marne, het artikel over de streek tussen Zoutkamp en Delfzijl in deel drie van het Pastoraal Handboek (samen met ds. Visser, van Warffum), een inleidend artikel daarover in Sociologisch Bulletin 1954 (de huidige positie der Ned. Herv. kerk in Noord-Groningen), de geschiedenis van het leesgezelschap te Leens (de heer Van Weerden is daar voorzitter van) en een publicatie over orgels.
Regionaal
Bij dit alles heeft de heer Van Weerden een sterke regionale instelling.
„De dominees moeten de streek en de mensen kennen. Door vooraf daarover te lezen kunnen zij heel wat leren,” betoogde hij, er dadelijk aan toevoegend, dat bij zijn historische studie de mens hem meer interesseert dan de zaak.
En zo vertelde hij ons met geestdrift van zijn laatste studieobjecten: een biografie van de bekende Teenstra’s (nazaten van Oldeboornster boeren), die naam hebben gemaakt als indijkers van het Ruigezand, als mannen van de verlichting en als agrarische nieuwlichters, uit wier midden Marten Douwes Teenstra sproot, van wie — zoals de heer Van Weerden gebleken is — een naamloos pamflet tegen ds. De Cock afkomstig was.
„Ik zit nu diep in de afscheidingslitteratuur en ben reeds tot de overtuiging, gekomen, dat men de Afscheiding te veel van de theologische kant heeft bekeken en te weinig met de lokale en sociale aspecten rekening heeft gehouden.” De „clubbisten” (voorgangers van de liberalen), het collatierecht en zelfs het burgerlijk huwelijk blijken er een rol bij te hebben gespeeld.
Het valt moeilijk afscheid te nemen van deze ijverige onderzoeker met zijn brede maatschappelijke belangstelling, RONO-spreker, secretaris van het Ommelander museum voor landbouw en ambacht, motor van de Historische Kring in de Marne, drager van de culturele prijs der provincie Groningen.
Zijn werkkamer is een arsenaal van lokale historie en hij weet er geïnspireerd over te vertellen, daarbij de Groninger streekgeschiedenis niet isolerend, maar haar ziende in verband ook met de historie van de oude Friese landen, welke in deze streek ook nu nog in landschap, dorpsbeeld, boerenhuis en kerkgebouw zo duidelijk spreekt.
—
Toen de boereplaatsen in de Westpolder werden gebouwd, bestond er nog geen behoefte aan wilde experimenten. Zodoende zijn er rustige boerenhuizen ontstaan temidden van gracht en tuin en op een opgehoogd stee, dit laatste met het oog op mogelijke overstromingen. Dit is de plaats forum, genoemd naar een dorp, dat in de Dollard verdronken is.
Een leger arbeiders moest er aan te pas komen, toen in 1875 de dijk van de Westpolder werd gelegd. Het gebeurde nog geheel zoals de dijkaanleg in de oud-Friese wetten wordt beschreven: met spade en kruiwagen. Dertien arbeiders verdronken bij dit karwei.
___________________________________________________________ |
Naar “Gedenkboek Westpolder”