04-04-1833: Vaarwel van een  LANDVERHUIZER aan EUROPA.

___________________________________________________________
 

04-04-1833 4e halfjaar
De Ommelander
Tijdschrift ter bevordering van het Maatschappelijk Welzijn.
No 1 

Prüfe, und behalte das gute 

blz 13 

Vaarwel van een  LANDVERHUIZER aan EUROPA. 

Vaarwel grijnsend Europa ! dat uw’ doodsnik nabij 

Uw Staten ziet waggʻlen, bij ’t molmen van grondvest en schoren;
Waar band’looze volksdrift de strijdleus van vrij,
En vorstlijke wilkeur van Godsregt doet hooren;
En slechts de schandkeus rest van woede of slavernij. 

Wij ijlen naar ’t halfrond, waar jong en vol kracht
De Staten opwaarts stijgen,
Waar vrijheid ten troon zit in staatlijke pracht,
En dwang en oproer zwijgen. 

Vaarwel zinkend Europa ! dat, verplet door den last
Van legers en schulden, vergeefs naar uw’ adem blijft smachten;
Uw schatten verspilt en uw bloedstroom verplast
Om ’t licht te verduist’ren en ’t regt te verkrachten,
En ’t broodsgebrek nabij, al wat u rest verbrast.  

Wij ijlen naar ’t goudland, waar staatsschuld noch heer,
De volle schatkist ledigt,
De moedige burger met eigen geweer,
Zijn haard en goed verdedigt. 

Vaarwel karig Europa ! waar ons zweet en ons bloed
Op de uitgeploegde akkers naauw spichtige halmen doet rijzen; 
Waar ‘t eeuwige slaven door rust nooit verzoet,
De leden doet stijven, de hairen doet vergrijzen,
En gade toch en kroost van honger beed’len moet. 

Wij ijlen naar ’t westen, naar ’t maagd’lijke land,
Waar vruchtbare akkers wenken;
Die ‘t zaadjen dat neerviel uit dart’lende hand
Verduizendvouwd herschenken. 

Vaarwel arm’lijk Europa waar en havens en ree,
Verzand en verlaten, slechts beed’laars zien kruipen en kwijnen:
De schepen onttakeld, ontwend aan de zee
In de oogen des hand’laars slechts rouwteekens schijnen,
Wier aanblik ’t wigt verzwaard van ’t plett’rend hartewee; 

Wij ijlen en zeilen naar ‘t bloeijender oord, 
Waar duizenden van schepen,
Uit Oosten en Westen en Zuiden en Noord,
De schatten binnenslepen.  

Vaarwel waanziek Europa ! met uw nietig gebral
Op rangen en titels, door ’t erfregt aan ’t nakroost gegeven;
Waar aanzien meest gift is van ’t blinde geval,
De smet der geboorte op verdiensten blijft kleven,
En d’eed’le burger wijkt voor ’t baard’loos jonk’rental. 

Wij ijlen naar ‘t halfrond, dat blaauwt over ’t meer
Waar vorsten burgers worden:
Slechts deugd geeft daar adel,  verdienste slechts eer
En moed slechts ridderorden. 

Vaarwel dweepziek Europa ! dat de liefde vergeet,
Als broeders hun Vader met and’re gebaren vereeren,
Waar heerschzucht met schijn van den Godsdienst omkleed
Den ketter niet slechts uit den Hemel durft weeren,
Maar hem ook reeds op aarde als slaaf der hel vertreedt,  

Wij ijlen naar ’t vrijland, waar niemand dan God
’t Geweten durft bespieden,
De wetten aan allen het eigenste lot,
En d’ eigen eerrang bieden. 

Vaarwel dulst’rend Europa ! waar de wijsgeer verstomt,
Bij d’ aanblik des kerkers, die ’t peinzen en zwoegen zal loonen;
Waar denkkunst in kluisters, door dwangjuk gekromd
Het regt moet verguizen, verdrukking moet kroonen;
En op haar eigen schand een krassend hooglied bromt. 

Wij ijlen naar ’t vrijland, waar kerker noch boei
Den denker stil doet zwijgen:
De rups aan den persdwang niet kaaagt aan den bloei
Van wijsheids tovertwijgen. 

Vaarwel stervend Europa ! dat uw zwakheid verhult
Door kunsten der weelde, door windsels en tooisels en verwen,
Uw tijd is verstreken, uw zonde vervuld;
Wij vlugten, om onder het puin niet te sterven,
Waar mee gij bij uw’ val, wat leeft verpletteren zult. 

Wij ijlen naar ’t halfrond, wiens bloeitijd begon,
Nu alles hier verdorde,
Naar ‘t eeuwige Godsplan verhoogd door de zon
Hoe duisterder ‘t hier worde. 

En heeft daar de zon ook eens haar loopkring volbragt,
En taant ze na eeuwen, bij ’t grijzen van volken en staten,
Dan snelt weer ons nakroost, in ‘t duizendst geslacht
Euroop ! naar uw halfrond, dat wij nu verlaten,
En dat na eeuwen rust, herrijst in jonglingskracht.  

Vaarwel dan Europa ! dra zinkt gij in ‘t niet,
Om jeugdig te herleven,
En ’t wijkoord, dat ons nu Amerika biedt,
Zult gij ons kroost dan geven. 

Overgenomen L. B. 

___________________________________________________________

Naar Klaas Jans Beukma, landverhuizer van het eerste uur
Naar De Ommelander