03-05-1893 De Wachter | satire

___________________________________________________________

07-05-1893 zaterdag, De Wachter, Socialistisch Weekblad voor Groningen en noordelijk Drenthe.

Redactie en Administratie: J. H. SCHAPER, Warmoesstraat, Groningen.

Eerst als men materieel wel is ingericht, kan men aan hoogere beschaving denkenLouise Büchner.

De mensch geneest niet van zijn vooroordeelen of doet gewillig afstand van zijn privilegiën (voorrechten). H. Wolfg. v. d. Meij.

 

Minnebrief over de Meibeweging, van Julius van Zilverstein aan zijn beminde.

Groningen 3 Mei 1893.

Lieve Lucie!

Ik kan niet nalaten je een en ander schrijven, over de dingen, die hier in de laatste dagen plaatsgrepen. Ik bedoel de groote vergaderingen die de socialisten alhier hebben gehouden op den 30 April en op 1 Mei. Ik ben eigentlijk nog te verontwaardigd, om er kalm over te schrijven, maar ik zal het toch probeeren.

Verbeeld je, daar beleggen die kerels een groote meeting op een stuk groenland; zetten er behoorlijk een paar tenten en daar de roode vlag van de devolutie boven op! Ge weet, engelachtige snoesje, dat ik me nogal redelijk kan bedwingen en me kalm kan houden, maar dat was me toch teveel. Ik heb gekookt van woede. Die brutale kerels!

Hoe kwamen de schooiers aan dien grond, zal je vragen?

Ja, dat heb ik mij ook afgevraagd. De lakenkooper Doornbosch en jonker Quintus hebben gedaan wat ze konden, maar ze kwamen er toch aan. ’t ls een schandaal. Het begint er waarachtig op te lijken, alsof ze gaan meenen, dat de grond er voor alle menschen is en dat ze net zooveel recht hebben daarop, als wij adellijke menschen. Ja zóóver zijn wij al heen. 

Maar, om op die meeting terug te komen, alles ging door. Nu denk ik, jonge Julius, nou moest er op den dag van Zondag 30 April een pak regen komen, dat de heele boel in het water valt. Je weet ik ben niet heel geloovig daar ben ik boven verheven en ik bid anders nooit, maar, ik bezweer je Lucie lach er niet om, ik heb gebeden om wat regenwater. Maar jawel! Alles bleef droog. Ik snap daar eigentlijk niets van, want met de intochten van onze lieve, geëerbiedigde, snoezige, blanke koningin (ik bedoel Willemientje, ’t ouwe mensch ziet er niet zóó blank en snoezig uit, jammer genoeg, met je Permissie lieve Lucie), dan regent het eeuwig.
Enfin, ik kan daar niets aan veranderen, want kon ik dat, ik had ze laten verzuipen! Nu waaide het wel wat, maar toch was het nog; redeijk, althans, er kwam een massa volk. Wat heb ik me daaraan geërgerd! Ze sprongen over de slooten om er klaar bij te komen.

Om kort te gaan, ’t liep alles goed voor die oproermakers uit. Vier sprekers traden op, ik had de kerels wel willen aanvliegen. Ze durven alles te zeggen! Ze scholden op onze rechters en op de regeeringspersonen, dat je griezelig werd. En de lui, die er naar luisterden hadden er schik in, allemaal. Ja, waarachtig Lucie het is zoo, het deed hun genoegen, dat de hooge mannen van het bewind, werden uitgekleed. Ik moet bekennen, de kerels logen niet. Er was veel van waar wat ze

zeiden, maar mag het volk dat maar zoo verkeerd vinden? Volstrekt niet, wat wij rijken doen is wel gedaan, daarvoor hebben wij geld. Dat gespuis vraagt maar heel gewoon van de bezitters, dat ze eerlijk zullen wezen! 

Waar moet dat heen? 

En verder beweerden die opruiers, dat ieder mensch recht had op een behoorlijk leven. Heb je nou ooit zoo iets gehoord? Hoe durven de kerels het te zeggen. Ik geef toe, Lucie, van veel heb je geen verstand en ik doe eigentlijk verkeerd, met een vrouw over zoo iets te praten, maar mij dunkt, dat zal je toch ook wel snappen, n.l. dat dit onzin is. Als nu ieder mensch een goed leven had en Jan en Alleman ruim konden leven, waarvoor zouden wij ons dan de moeite getroost hebben rijk te zijn geboren. Wat had men daar dan aan ? Als alle menschen het goed hadden, waardoor zouden wij dan uitsteken boven anderen? Door ons verstand zeker niet, want onder het volk zijn lui, die nog veel verstandiger zijn dan de meesten onzer. Wat geeft het verstand ook? Als je maar geld hebt, dat is voldoende. O zoo! Maar dat geld alleen geeft ons dan ook enkel nog een behoorlijke overmacht en daarom moet alles zoo blijven als het nu is. De arbeiders moeten tevreden wezen. Ze moeten Zondags naar de kerk gaan en in de week werken. En geen acht uur, maar langer, veel langer. Ja, want ze vragen de 8-urige werkdag, maar die zullen ze niet hebben hoor! Met mijn toestemming nooit. Dat kan je begrijpen. 

Ze vragen nu al veel te veel van de wereld en dan worden ze nog lastiger. Neen, zij zijn in de wereld om te werken en wij om het daar goed van te hebben. Dat hoort eenmaal zoo en moet dus zoo blijven. Als ze daar vroeg van dood gaan, nu, dan is dat niet zoo erg. Als je ’t geloof er maar goed in laat blijven, dan zullen ze, hoe meer ze hier gebrek lijden, ook des te sterker naar den dood verlangen. Is het niet gelukkig, dat wij nog zorgen voor pastoors – en dominees, die dat tevreden geloof erin houden? Zie wat is toch alles in de maatschappij heerlijk ingericht! Met hun eigen centen mogen de arbeiders, de lui onderhouden, die hun de eeuwige zaligheid verzekeren. En toch willen ze nog wat beters!

Gelukkig is er een „bond van orde” opgericht en nu zullen de arbeiders wel gauw weer rustig worden. De koningin (Emma) abonneerde zich al op het blad, dat die bond uitgeeft en nu zal het socialisme wel gauw van de vloer wezen. Gelukkig ook, want men kan bijna niets rustig meer slapen tegenwoordig Lucie. De wettelijke weg moet worden betreden en dat wil zeggen: de werklieden moeten rustig thuis zitten blijven en nooit morren, al krepeeren ze ook van honger. Dat is haast altijd zoo geweest en dat moet dus zoo blijven.
Hoe kunnen wij anders een goed leventje hebben, overeenkomstig onzen stand? …. 

Toch vallen mij de resultaten van den Ordebond nog eigentlijk niet erg mee, want anders moest toch deze beweging minder goed zijn geslaagd. Er zijn al eenige vergaderingen gehouden; de krant is op mooi papier gedrukt en wordt gratis ruim verspreid en ze hebben ook al een bondslied, op de wijze nog wel van „Wien neerlands bloed? — en toch komen de socialisten nog van heinde en ver uit de provincie om hier te betoogen en was de vergaderzaal op Maandag 1 Mei stampvol met arbeiders. 

Apropos, over dat bondslied gesproken, daar staat in: „Wien Neerlandsch bloed door d’aad’ren vloeit, Van vreemde smetten vrij.” Dat is toch dom opgedicht , niet waar lieve Lucie, want koningin Emma heeft geen Neêrlandsch bloed, maar Duitsch bloed in haar aderen. Maar op die kleinigheden kan je nou eigentlijk ook niet letten, als de arbeidersbeweging maar naar den kelder gaat, dan is het voldoende. Want die is de grootste kanker voor onze rustige rust.

Deze dagen zijn nu echter weer achter den rug en ik hoop, dat je deze brief maar niet te na komt Lucie. Geloof, ik ben goed gezond, de lui gedroegen zich nog al rustig en als ik bang was, dat iemand te dicht bij mij kwam, dan ging ik achter een paar politieagenten staan. Ja, waarvoor worden die lui anders ook betaald, dan om ons te beschermen? Goddank dat die politie er nog is Lucie, want anders zou je allicht niet het voorrecht hebben, je Julius eenmaal te krijgen. 

We hebben hier nu een nieuwen kommissaris van politie gekregen, Doijer, en die heeft in Leeuwarden zich al meer dan eens flink gedragen. Ik twijfel er niet aan of hij zal hier, benevens op andere dieven, ook wel goed op ons passen, vooral daar we hier ook al een mooie inspekteur hebben, die Bleeker heet en al eens meer staaltjes van moed heeft gegeven.
Ja Lucie, want het is toch kras om met looden knoppen en sabels op menschen aan te vallen, die heelemaal ongewapend zijn, niet waar? Nu, en dat doen ze hier, want ik heb vernomen, dat ze op den 1en Mei, zóó zonder éénige aanleiding op een hoop van die lui hebben ingehakt. Ja, zóó moet men die schooiers die ontevredenheid afleeren. Zoo zullen ze den wettelijken en den vredelievenden weg wel leeren liefhebben.
Nu lieve Lucie, ik hoop, dat als ik je nu weer een brief schrijf, dat ik je melden kan dat de socialen voor goed zijn verdwenen.
Ik vrees echter wel een klein beetje! 

Gegroet van uw Julius. 

___________________________________________________________

Naar Antonie Doijer, politiecommissaris