___________________________________________________________ |
01-04-1931 Nieuwsblad van het Noorden, woensdag
De ontslagaanvrage van den Burgemeester van Leek.
Een uiteenzetting van den Voorzitter der N.V. Ontginningsmaatschappij „De Vereenigde Groninger Gemeenten”.
In het nummer van ons blad van gisteren publiceerden wij eén onderhoud met den heer R. L. Dijkhuis, waarin deze een nadere motiveering heeft gegeven van zijn ontslagaanvrage als Burgemeester der Gemeente Leek.
Zooals men in dit interview heeft kunnen lezen is de heer Dijkstra tot zijn besluit gekomen door de houding van het Bestuur der N.V. Ontginningsmaatschappij „De Vereenigde Groninger Gemeenten” en den door dit Bestuur naar zijn meening ongeoorloofden dwang op den Gemeenteraad, waardoor deze op het eenmaal genomen besluit, om een verzoek tot verhooging van aandeelenkapitaal in en garantstelling voor de leeningen der genoemde maatschappij niet in te willigen, is teruggekomen.
Opdat over deze zaak het volle licht zal schijnen en men in de gelegenheid zal zijn het standpunt van beide partijen te leeren kennen, hebben wij ons tot den heer J. BUISKOOL te Delfzijl, in zijn kwaliteit van voorzitter der Ontginningsmaatschappij, gewend met verzoek om ook zijnerzijds een toelichting te geven. De heer Buiskool verklaarde zich daartoe gisteren bereid, met het gevolg, dat wij hem hedenmorgen in zijn woonplaats een bezoek brachten.
WAAROM ER TELKENS MEER GELD NOODIG WAS.
De heer Buiskool memoreerde, hoe de aanvankelijk in Oostelijk Groningen begonnen centrale werkverschaffing zich langzamerhand uitbreidde. Toen er 14 gemeenten bij betrokken waren, werd een aandeelenkapitaal gesticht van f 100.000, dat later tot f 200.000 werd uitgebreid. Maar er kwamen steeds meer gemeenten bij (thans zijn er 42 aangesloten), zoodat men opnieuw moest uitzien naar uitbreiding van kapitaal.
— Wij staan niet op het standpunt, aldus de heer Buiskool, dat het Rijk alles moet doen maar willen ook gaarne een beetje baas in eigen huis blijven en daarom fourneeren de gemeenten zelf de gelden voor de financiering van het bedrijf en wat daarmee samenhangt.
— Het bedrijf groeide steeds en telkens weer hadden wij te worstelen met kapitaalkrapte. Immers er kwamen hoe langer hoe meer werkloozen, dientengevolge moest de gelegenheid tot huisvesting uitgebreid worden en er moest telkens weer nieuwen grond worden aangekocht.
— Daar kwam nog iets bij, n.l. de noodzakelijkheid tot eigen exploitatie.
— Wij konden de ontgonnen gronden met geen mogelijkheid verhuren, laat staan verkoopen. Het is persoonlijk nooit mijn bedoeling geweest zelf te exploiteeren, omdat ik te goed weet, welke risico’s, verbonden zijn aan de exploitatie van pas ontgonnen gronden en welke kapitalen daarmee gemoeid zijn.
— Maar het kon nu eenmaal niet anders en zoo kreeg de N.V. een eigen bedrijf van tenslotte bijna 300 H.A.. waarop groote bedrijfsgebouwen moesten staan en dat natuurlijk behoorlijk gefinancierd moest worden. Daarbij kwam de moeilijkheid, dat geen Bank ons wilde leenen, tenzij alle aangesloten gemeenten zich garant verklaarden.
HET BESLUIT VAN VERLEDEN JAAR.
— Eindelijk werd er deze figuur gevonden: Het aandeelenkapitaal zou uitgebreid worden tot f 300.000, zoodat alle nog niet aangesloten gemeenten — en eventueel ook de provincie — alsnog kunnen toetreden. Er is n.i. van dit kapitaal nog voor f 50.000 aandeelen in portefeuille. Bovendien stelde het bestuur voor, eerst om 1 maal en later om 2 maal het aandeelenkapitaal garant te staan ten behoeve van leeningen der N. V.
— Dit voorstel werd met op 2 na algemeene stemmen door de algemeene vergadering aangenomen. Er was bijna geen verzet tegen, want een ieder begreep de noodzakelijkheid ervan.
— Aan het bestuur werd opgedragen te zorgen voor een verdeeling van het kapitaal en het werd gemachtigd de gemeentebesturen te verzoeken daarmee accoord te gaan. Natuurlijk was dit een verzoek want de N.V. kan de gemeenten niet verplichten. Maar alle Dagelijksche Besturen zijn verstandig geweest en hebben zonder verzet een desbetreffende voordracht in de Raadsvergaderingen gebracht, waar zij in zeer enkele gevallen na een nadere toelichting, zijn aangenomen.
— Alleen Leek maakte hierop een uitzondering.
DE HOUDING VAN LEEK.
De voorzitter der Ontginningsmaatschappij ging hierna dieper in op de houding die Leek heeft aangenomen.
— Daar had men de zaak reeds behandeld, vóórdat de algemeene vergadering zich over net bestuursvoorstel had uitgesproken. Wethouder Bakker van Leek deelde dit mee in de vergadering en zei, dat men het er over eens was, dat de arme gemeente Leek niet meer aandeelenkapitaal kon fourneren tenzij de Raad van Commissarissen de verzekering zou geven, dat de arbeiders uit die gemeente daar in de buurt en niet meer te Jipsinghuizen zouden worden tewerk gesteld.
— Ik heb toen tegen deze handelwijze geprotesteerd en er op gewezen, dat niet commissarissen maar de minister over de tewerkingstelling beslissen.
— Na het besluit der algemeene vergadering maakte het Bestuur de verdeeling op.
Daarbij werd het aandeelenkapitaal van Leek van f 10.000 op 12.000 gebracht. De heer Bolt, wethouder van Leek en Commissaris der NV. noemde deze verhooging alleszins billijk.
— Alle gemeenten hebben besloten aan het verzoek van het bestuur te voldoen; behalve Leek, waar men een afzijdig standpunt innam. Men deed daar echter heel dwaas. Immers men had kunnen weigeren of toestemmen. Maar dat deed men niet. De Raad verklaarde zich accoord met de verhooging van het aandeelenkapitaal tot f 12.000, doch wilde alleen voor 1 maal dit bedrag en niet voor het dubbele garant zijn.
— Dat was een aanval en een bedekte verdachtmaking tegenover het bestuur. Immers de garantie is een kwestie van vertrouwen. En er komt nog bij dat de Ministers van Binnenlandsche zaken en Waterstaat leeningen en aankoop van objecten moeten goedkeuren, terwijl het bestuur bestaat uit 2 vertegenwoordigers van den minister en 10 door de gemeenten zelf gekozen Commissarissen.
— Indertijd was speciaal in de circulaire over de vermeerdering van het aandeelenkapitaal en garantie geschreven, dat de voorzitter van de N.V. gaarne bereid was een en ander nader toe te lichten. Hoewel dit aan Leek ook nog mondeling was meegedeeld, heeft men er geen gebruik van willen maken. In mijn antwoord op den brief, meldende het besluit van Leek, heb ik op dit laatste ook gewezen, en ik heb erbij geschreven, dat, indien er moeilijkheden zouden voortspruiten voor deze gemeente, als gevolg van haar houding, ik alle verantwoordelijkheid daarvoor bij voorbaat afwees.
DE UITSLUITING.
— In de 23 September 1930 gehouden bestuursvergadering kwam deze houding ter sprake en met algemeene stemmen — ook van die van den wethouder van Leek — werd besloten uit die gemeente geen werklooze arbeiders meer toe te laten. Het voorstel daartoe (dat niet van mij afkomstig was, al stemde ik er volkomen mee in) was natuurlijk niet aangenomen, dan nadat wij ervan verzekerd waren, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken met die beslissing volkomen accoord ging.
— Daarmee was de zaak beslist. Wel heeft het Gemeentebestuur van Leek zich toen in een buitengewoon scherp schrijven tot den minister gericht, maar het antwoord daarop hield in, dat er voor de geuite bezwaren geen gegronde redenen aanwezig waren. Op verzoek van den minister hebben toen de Rjjksinspecteurs uit het bestuur een nadere uiteenzetting gegeven in een bijeenkomst van den Raad.
— Een gevolg van de uitsluiting der Leekster arbeiders was, dat deze ook niet bij werkverschaffing in eigen gemeente geplaatst konden worden met Rijkssubsidie, omdat zij daarvoor eerst 3 weken in Jipsinghuizen geweest moesten zijn volgens den algemeenen regel. Men stelde een oogenblik in Leek zelf arbeiders te werk, maar kon dit niet financieren. De Raad herriep ten slotte zijn besluit, doch in hetzelfde schrijven werd gewag gemaakt van de toepassing van art. 70 der Gemeentewet door den Burgemeester. Wij hebben toen geantwoord, dat het conflict derhalve nog niet geeindigd was en de uitsluiting niet opgeheven kon worden.
— Dit geschiedde pas nadat het beroep op art. 70 ongegrond was verklaard, wat trouwens te voorzien was, omdat door dit beroep de Burgemeester zich stelde boven hoogere autoriteiten, in casu de Gedeputeerden, aan wier goedkeuring het besluit onderworpen was.
— Het Bestuur heeft de verdere behandeling van het besluit toen niet afgewacht, maar de arbeiders weer toegelaten, terwijl de gemeente het geld stortte.
DE „BELOFTE”.
Men heeft gisteren kunnen lezen, dat de heer Dijkhuis zich in deze kwestie beroept op de circulaire van den Rijksinspecteur van 1927, waarin beloofd zou zijn, dat Leek voor haar aandeelenkapitaal van f 10.000 het recht verkreeg om 100 arbeiders of zooveel als noodig mocht blijken te plaatsen op de werkverschaffing.
De heer Buiskool ging met deze voorstelling van zaken in geen enkel opzicht accoord.
— De bedoelde circulaire gaf een overzicht van den stand van zaken en behelsde inlichtingen over de toetreding tot de N.V. Ontginningsmaatschappij van nog niet aangesloten gemeenten, wat mogelijk was geworden door de uitbreiding van het kapitaal van f 100.000 tot f 200.000. Daarin werd o.m. gezegd ten aanzien van de door de gemeente te nemen aandeelen: „Dit laatste staat in verband met het feit, dat bij de oprichting er op gerekend is, dat voor iedere f 100 aandeelenkapitaal, één werklooze bij de N.V. te werk kan worden gesteld. In de practijk komt de tewerkstelling echter hierop neer, dat ik de gemeenten altijd zóó help, dat de werkloosheidsbestrijding voldoende is geregeld. Ik heb n.l. de vrijheid, indien mij dit noodig lijkt, tijdelijk meer werkloozen by de N.V. te werk te stellen dan waarop de gemeente in casu volgens haar aandeelenkapitaal recht heeft.”
— Dit laatste, voegde de Ryksinspecteur hieraan toe, is herhaalde malen gebeurd. Zoo zijn er uit Veendam, waar men recht had op 100 plaatsen, wel eens 150 werkloozen te werk gesteld.
— Maar van een belofte zonder meer is hier geen sprake. De N.V. kon in 1927 op grond van het toen bekende, verwachten, dat zij over voldoende gelden beschikte en daarom de gemelde regeling getroffen kon worden. Maar de uitbreiding van haar werkzaamheden had tengevolge, dat er meer geld noodig was, terwijl er geen inkomsten uit verkoop; van gronden kwamen. De veranderde omstandigheden maakten nieuwe maatregelen noodig en dat men dit algemeen billijkte bleek, toen de algemeene vergadering met de voorstellen van het bestuur accoord ging. Er werd dus geen belofte geschonden, maar alleen een noodzakelijk geworden nieuwe regeling getroffen.
— Het spreekt vanzelf, dat de financieele toestand der gemeente Leek buiten dit alles staat en dat de N.V. alszoodanig daarmee niets te maken heeft. Dit is een interne aangelegenheid.
EEN WOORD VAN ERNSTIGE CRITIEK.
Tenslotte heeft de heer Buiskool nog het volgende opgemerkt over deze kwestie.
— Waarom zijn wij nu zoo buitengewoon gebelgd over de houding van Leek? Omdat de uitgaven, die een kapitaal-uitbreiding noodig maakten, in hoofdzaak sloegen op de plannen tot ontginning der Tolberter Petten, welke in de gemeente Leek liggen.
— Meermalen heeft men mij verweten, dat ik alle werk-objecten in Westerwolde zou zoeken. Maar het is zoo heel moeilijk ze elders in de provincie te vinden. Toen ook uit Leek herhaalde malen deze aanmerking kwam, heb ik gezegd, wijs dan maar iets aan. Men noemde de Tolberter Petten, en — ondanks het feit, dat met dit object veel kapitaal gemoeid is — hebben wij gezegd, dat zullen we doen. Ik heb mij indertijd als volgt uitgedrukt: „Wij zullen trachten en al onze krachten er voor inspannen om Leek, evenals Vlagtwedde, door de werkverschaffing op de been te helpen. Wanneer wij de Petten ontginnen en in cultuur brengen, dan komt Leek daardoor omhoog”.
— En nu was het juist Leek, waar het in de eerste plaats om begonnen was, dat ons tegenwerkte. Dat wij daardoor heel onaangenaam zijn getroffen, behoeft wel geen nader betoog.
___________________________________________________________ |
Naar Burgemeester Renne Lammert Dijkhuis