___________________________________________________________ |
Rembertus Eiso de Cock was “élève” bij Aedsge Marten Teenstra. Rembertus bleek Tuberculoze onder leden te hebben en zij die op het Ruigezand en in de Stad in nauw contact met hem stonden werden ook besmet. Zijn neef Marten Douwes Teenstra heeft deze “longteering” beschreven in zijn familieaantekeningen.
___________________________________________________________ |
Rembertus Eiso de Cock, zonder beroep, * 18-12-1795 Vierhuizen, ~ 10-01-1796 Vierhuizen, † 07-12-1816 te Groningen, des avonds om halftien, Zwanestraat Lett C No 167, Kanton No 2 ten huize van Harmannus Kuilenburg
Rembertus had geld geleend aan Douwe Martens Teenstra
DTB Vierhuizen 1796: Januarie [] 10 Rembartus Z v E de Cock & Luikje L. Dijkhuis Vierh.
Ouders Rembertus: Eiso de Cock, † 1804, landbouwer tot 1793 op boerderij “Midhuizen” (Noorderweg 14, Vierhuizen) en daarna op boerderij “Oud-Warkemaheerd”, (Menneweersterweg 6, Vierhuizen) x Luiktje Dijkhuis, † 1805
Aangevers overlijden Rembertus: Harmannus Kuilenburg, 64 jaar, glazenmaker en verwer; Jan Klaassens Dijk, 51 jaar, winkelier, beide wonende te Groningen en getuigen van het overlijden
Successieaangifte Rembertus Eiso de Cock
___________________________________________________________ |
Familieaantekeningen Marten Douwes Teenstra blz 155 — 159:
In het jaar 1816 woonde bij Ædsge Martens een jongeling van 20 jaren met oogmerk van hem en zijne voogd om hier tot eene wetenschappelijke en geene werktuigelijke boer te worden opgeleid, waar toe dezelve dan ook eene bijzondere vlugheid en weetgierigheid bezat, dan Rembertus Eizo de Cock zusters zoon der eerste vrouw van Douwe (zie blz. 83) een kundig en in onderscheidene wetenschappen ervaren jongmensch van een vrolijk en gezelligen aard, lang en tenger lichaam, kreeg eene alles kwaad aardigste longteering, en na hier mede eenige weken ziek en bedlegerig op het Ruigezand te hebben door gesukkeld begreep hij, om beter geneeskundige hulp te kunnen erlangen, naar Groningen te moeten worden gebragt, alwaar hij echter op 7 December 1816 in den ouderdom van 21 jaren overleed.
Hoe wel buiten zijne schuld, schijnt deze ongelukkige lijder den grondslag tot alle verdere hieruit voortgevloeide onheilen geweest te zijn, althans na hem deelde deze verdelgende longontsteking zich aan alle met hem van nabij omgegaan hadden mede, zoo werdt dan ook Ædsge Martens die veel voor het ziek bed van de Cock gezeten had om hem eenigen troost en gezelschap te verschaffen en hem zijn lijden dragelijk te maken al spoedig door dezelve aangetast, eene drooge kug met het opgeven van bebloede fluimen ging met eene aanhoudende en langdurige sukkeling gepaard, waar onder hij den 28ste December 1818 bezweek, latende eene zwangere vrouw en twee nog jonge Kindertjes achter. Treffend was deze slag voor zijne weduwe en voor zijn broeder Douwe, twee Kindertjes hadden zij reeds verloren, terwijl ook de twee nog levende Kinderen geensins een sterk en gezond voorkomen hadden.
Ædsge in den nog jeugdigen leeftijd van 42½ jaren overleden, werdt te Oldehove ten Zuiden de kerk, en even ten Oosten de Kerkedeur begraven, alwaar ook Jantje 1ste vrouw van Douwe begraven was. Zijn nagelatene weduwe verloste bijna 5 maanden na haar mans dood op den 22 Mei 1819 van een zoon welke naar zijn vader Ædsge Marten genaamd werdt;
de twee andere Kinderen waren een Zoon en eene Dochter de eerste Marten Ædsges genaamd den 10 Maart 1813, geboren, groeide ongemeen spoedig op en had meer dan eene gewoone grootte, terwijl ook zijne verstandelijke vermogens vroegtijdig ontwikkeld werden, doch deze veel belovende Jongeling misschien vroeg voor de eeuwigheid rijpende stierf ruim 15 jaren oud zijnde, den 7 Mei 1828 tengevolge eene longontsteking op het Ruigezand.
[]
De weduwe Fokeltje hertrouwde later met den Wel Eerw. J. F. Boersema leeraar der Doopsgez. Gemeente te Pieterzijl en overleed aldaar den 14 Mei 1821 aan dezelfde teering ziekte, hierna vertrok Boersema als Doopsgez. Leeraar naar Midwolda in het Oldampt.
Een knecht van Ædsge Martens, Karel Richteren genaamd, welke men om zijn sterk en gezond lichaam de IJzeren Karel noemen zoude, en volstrekt geen teringachtig voorkomen had, paste zijn meester in deszelfs ziekte op, en het noodlottig gevolg hier van was dat deze sterk gespierde jongeman aan de zelfde ziekte zijn meester weinige weken later volgde; met deze Richteren had weder in eene naauwe omgang geweest (zijnde te Kommerzijl overleden) een jongeling Jakob E. Vonk broeder van Antje huisvrouw van Ædsge H. Siccama bij wien hij wonende was, ook deze werd door de teering aangetast en stierf in eene nog korteren tijd dan de vorige, zoo dat het scheen dat deze besmettelijke long ontsteking een kwaadaardiger karakter aan nam, – ook Antje werd dien ten gevolge bedlegerig en stierf den 21 Sept. 1821 op de Niewe plaats van de Noorderwaard, en vervolgens op haren echtgenoot overgegaan zijnde stierf Ædsge H. Siccama den 22 Maart 1823, nalatende drie weesjes, waarvan de eene mede zeer jong stierf, de twee overigen Ædsge en Enne werden door de moeder van Ædsge H. Siccama te Oudwoude ter verzorging opgenomen.
blz 204 – 210
Barber en Hillechien Martens de beide jongste dochters van Marten Ædsges, bij zijne laatste vrouw in huwelijk verwekt, hadden een schoon Kapitaal van hunnen vader geërfd, en ontvingen in het vervolg ook nog dat van hare moeder. Dit konde niet onopgemerkt blijven in het oog van den Predikant Uilkens te Eenrum, een man die bij een zeer vlug oordeel, de onwederstaanbare zucht, niet konde onderdrukken om dit geld zzo mogelijk tot zich te trekken, doch niet uit een woekerzuchtig oogpunt zoo als het geval bij de meeste predikanten is die in navolging der oude geestelijkheid de leschen in nederigheid naar den Hemel prediken, en zelve de [] stukken, onder de nodige Nectar bekluiven, maar tot veel edeler doel einden, – n.l. om hierdoor in staat te worden gesteld tot het aankopen van Phijsische en Mathematische instrumenten, ten einde zich in zijne geliefkoosde studie in de wis, schei, en Natuurkunde en meer en meer te kunnen oefenen, – bij wijlen zijne eerste vrouw dochter van den WelEerw. Havinga in leven predikant te Bellingeweer bezat Uilkens te weinig middelen om zonder zijne keuken te benadeelen zich de verlangde boeken en instrumenten aan te kopen, dan door zijn huwelijk met Barber in Junij 1813 te Eenrum voltrokken konde hij zich in dit alles bevredigen en had daar bij het geluk dat hij spoedig na dit huwelijk tot Professor in de natuur en wiskunde aan de Hoogeschool te Groningen beroepen werdt, dan Barber bezocht hier haar zieken neef Rembertus Eiso de Cock (zie 2de Hoofdst. Bladz. 154 env.) weldra deelde zij in dezelfde teering ziekte en overleed ruim 4 maanden later, dan haren neef, op den 17 April 1817 te Groningen in den nog jeugdigen ouderdom van ruim 22 jaren, nalatende een dochtertje Anna, den 3 Maart 1814 geboren, zijnde in October 1833 in den ouderdom van 19 ½ jaren bij de predikant Warmolts te Wehe (welke met Sophia eene voordochter van Uilkens geweest was), overleden.
[]
Barber van een zwak tenger lichaamsgestel stierf met het grievende bewustzijn dat haar echtgenoot Uilkens op eene ongeoorloofde wijze met haar zuster Hillechien, die haar gedurende haar lijden tot hulp en troost zijn zoude, leefde – welke minnehandel, ook geensins onbekend bleef aan J. P. Vork en deszelfs vrouw, zoo dat deze laatste na het overlijden van Barber dan ook nimmer een gezond of vrolijk uur meer gehad heeft, kwijnende naar ziel en lichaam zoo zeer weg, dat zij na bestendig afneming harer verstandelijke vermogens in eene volslagene Delirium overleed.
Korten tijd na het overlijden van Barber maakte Uilkens zijn voornemen om met Hillechien een Huwelijk aan te gaan aan Douwe en Ædsge bekend,
Anna de Moeder van Hillechien, vernomen hebbende, vreesde voor de eerbaarheid van dit haar eenig overgebleven Kindt, en voegde zich bij de gevoelens van Douwe om zich noch vóór, noch tegen, te verklaren, – dan Ædsge kwam meer rondborstig voor de zaak uit, – met beide hun gehouden gedrag, waar van wij de bijzonderheden hier niet zullen mededeelen voor oogen te houden, en dat zij zich zelfs niet ontzien hadden terwijl Hillechien haar zuster bij het ledikant gezelschap hield ten einde haar lijden dragelijk te maken, om hunne vrijjerij, met scherts en korstwijl, te vervolgen, – zoo dat Barber genoegzaam en op de smartelijkste wijze ontwaarde, dat hare verzwakking en zekerheid eener spoedige dood, de vreugde en genoegens van haren man en eenige zuster deed vermeerderen, – hatelijk denkbeeld! Dan genoeg hieer van.
Professor Uilkens wist in spijt der familie zijn doel te bereiken en verzocht per Rekest aan den Koning om toestemming tot dit zijn voorgenomen huwelijk, waar op hij toe stemming bekwam zoo dat dit Huwelijk 1 Jaar en 10 dagen na het overlijden van Barber den 27 April 1818 te Leens voltrokken werdt.
Dan op een dusdanig huwelijk konde geen zegen rusten, Uilkens stierf den 30ste Mei 1825 op deszelfs vischhuisje veel bij weinig, staande aan de Westzijde van het diep tusschen de Warfhuisterlooptil en Schouwerzijl (later afgebroken) in den ouderdomvan ruim 53 Jaren, zijnde te Groningen in den A. kerk begraven. –
Hillechien eene nog jonge weduwe stierf aan een zelfde ziekte als haren man en zuster (de longteering) op den 5 Junij 1829 te Groningen in den ouderdom van ruim 31 Jaren (Zie 2de Hs nl. 84) []
___________________________________________________________ |
Terug naar Inhoudsopgave Familieaantekeningen 1837
Terug naar Aankoop en Inpoldering “t Ruigezand”