Brief 22-10-1851 Klaas Jans Beukma

___________________________________________________________

Plainfield d. 22 Oct. 1851 

Geliefde Neef en Nichten ! 

Uwe beide laatste afrondingen bv. zijn ons, vooral de eerste in zeer korten tijd ter hand gekomen: de laatste den 3e dezer in Londen gepost [] ontvangen [] ll. zaturdag den 18 dezer, en dus ook slechts 15 dagen. 

Het doet mij goed M. dat gij dan werkelijk de reisschoenen hebt aangetrokken om eens een [] buiten [] Klein Nederl. [] te nemen. Reizen, en zoo iets [] dit wereld [] 

komt kan en zal ik met een of ander mijn eigen wensch buitendien bevredigen kunnen; te laat vernam ik van W. dat J. B. gaarne een amerikaansche klok had, anders zou ik een of meer met de ploegen overgezonden hebben, zij zijn hier nu in soorten legio, en prijzen dito, en lopen van een etmaal tot een jaar. Ik heb al eens gedagt of wij (gij en ik) er ook handel te kunnen in drijven konden, en mogelijk wel in meer voorwerpen, wat denkt er u van? Ik zou nog wel iets te beteekenen willen hebben, meer als des zomers wat in de tuin om te krabben! Ik zou dan ten minstens weten waarom ik nu en dan naar nieuw York ging.
Dat J. v. K. weer beterd zoo dat gij hem thans buiten gevaar schijnt te beschouwen, is iets waarover ik mij van harte verheug; hoe stil en ongekend hij ook zijne weg bewandeld, is hij evenwel in mijn oog een waardig mensch, waarvan de wereld te weinig heeft, behalve zijne onmisbaarheid als huisvader.
Groet hem en moedig hem aan mij eens weer te schrijven, en mij te zeggen hoe het met zijne zusters en familien gaat. Ook J. Bos had ik reeds vroeger van de Bokummers gezien, ook gevaarlijk ziek geweest is, doch weder beterende was, ook hem zou ik zeer ongaarne voor mij laten aftreden, ofschoon er ook geen of weinig kans moge zijn dat wij elkander immer weer zullen ontmoeten; hoe weinig het in het wezen ook zijn mag, gevoelen wij toch den wensch om met goede getrouwe vrienden op dezelvde bol voort te leven, hoe groot de afstand en hoe weinig de verkering ook zijn mag. Ik heb met die aan u, ook aan hem geschreven, wat u nog niet bekend scheen voor uwe afreis. Groet hem en zeg dat ik iets weer terug wensch. 

Ik heb u opzigtelijk neef W. Dijkhuis zóó begrepen, dat hij boos op mij is, om dat ik hem zoo bijtend schreef als slechts een bevestiging van mijn vermoeden dat hij zich gekrenkt gevoelde, omdat ik niets terug ontving. Wel nu, dit moet immers ook zoo het geval zijn? maar waarom, laat hij toch mijn verklaard schrijven niet eens inzien, gij konst dan met hem oordeelen? Nu, ik geloof, ik erken meer ik; nu ik de gevolgen ondervind dat ik wel wat omzigtiger had mogen schrijven.
Wij zijn door lange afwezigheid elkander maar vreemd geworden, en wanneer ik aan zekere neef en U. en andere zulke menschen denk. Kan ik hem minder beschuldigen dat hij ook min of meer en scheel oog op mijn puntig schrijven krijgen kan, ik meen als of afgunst bij mij in het spel kwam. Deze soort van ondeugd, hoe vele andere ik ook hebben mag, is soms geloof ik een van de aller zwakste in mijn karakter, en hier zou hij, indien neef D. mijne begrippen kon gevoelen niet te pas kunnen gebragt worden dewijl ik met volkomen zelfs overtuiging plegtig verzeker, dat ik voor de geheele Provincie Groningen geen bedrijvelijk leven bij u weer zou willen [] waarin ik mijne tegenwoordigen [] ook te betekenen heb met [] 

[onleesbaar]

Van Tjacko en Truda hebben wij in gene weken berigt gehad zonder dat wij kunnen gissen waaraan dit ligt, bij de laatste in Julij of Aug. waren zij wel zonder enig bijzonder nieuws; van hunne overkomst hier schijnt voor heden nog geen plan te zijn, doch dit zal zekerlijk mede afhangen of en waar Jan zich bij zijne overkomst zit. Aan de Wabash denkt hij uit te verkopen schrijft hij in zijne laatste. 

Wij hebben nu nog een later berigt van hem door Jan Siersema die voor verleden week regelregt van California weer te huis is gekomen, en ons met een Oldenburger reisgenoot hier bezorgt heeft. J. S. heeft zijn doel bereikt dat hij hunne plaats op staten eiland vrij gegraven heeft, waarvoor hij zegt nu 6000 doll. te kunnen kopen: mogelijk weldra bij ons. 

D[] [] ogenschijnlijk een fiks jongeman heeft hier een paar plaatsen bezien doch vond het land hier te duur en was voornemens zich weder naar zijn vroeger woonoord in Wisconsin te begeven. 

Het berigt van mijne zoon Jan is, dat hij volkomen gezond en wel was en in de laatste tijd vrij goed geluk gehad ha, aan de vulcano [] waar [] heb. J. S. heeft hem kort voor zijn vertrek bezocht en zou hij mede gekomen hebben als hij zoo spoedig had verlaten kunnen. Hij is voornemens zich [] op ons te richten, om hier naar aan nieuwe woonplaats rond te zien, en als het hem hier niet verkeerlijk voor komt dagt hij mij het land af te kopen in Illinois Wij kunnen hem ofschoon niet bepaald, toch in zekeren zin ieder ogenblik verwachten. Bij zijne komst zal hij zeker zelve wel verslag  aan te doen, doch zijne behouden overkomst is niet zonder zorg: er gebeuren grove misdrijven daar onder die samengevoerde volkerenmassa. 

Onze buren de Belgen (de naam is Bergman) zijn, d.i. de oudelui zijn op reis naar hun verlaten vaderland om met een week of zes zoo ik hoor, weer terug te zijn.: een paar zoons zijn hier te huis dogs ik heb er nog gene van ontmoet. Als de ouden weer ’t huis zijn moet eens zien of ik er mee overweg kan. 

Bij de de Bruin Kopsen vinden wij bij voortduring weinig overeenstemming, het schijnen goede ouderwetssch stijve menschen te zijn, die hier wegens hunne vroegere hoge? betrekking op zekere afstand schijnen te houden. De oude man moet het boerken reeds moede zijn, en zijne plaats te koop aan te bieden, een nabij de town zich iets weer aan te kopen: doch hij zal bezwaarlijk van zijn goed af kunnen, om dat hij daar tusschen de bergen zijne kostbare getimmerten niet weer betaald zal kunnen krijgen. Dat hem zoo veel land, en die woonstee niet zoo bevallen is juist wat ik mij voorstelde. Het spijt mij in zoo ver, dat zij misschien enige duizenden aan eerlijke eenvoudige onkunde zullen moeten opofferen.
De jongen die te Gron. op v H’s [van Hall] school geweest is, moet hun verlaten hebben, en ergens in het westen zijn fortuin zoeken.
Het vertrouwen op de aangeleerde landbouwkennis van zijn zoon, zal waarschijnlijk grootelijks hebben bijgedragen, om zulk een uitgestrekt landbezit te ondernemen. Theoretische wijsheid maar practische dwaasheid!! Goede soldaten worden in het veld gevormd, en zoo ook de boeren; hoewel dit niet wegneemt dat gezonde theorie een uitmuntend hulpmiddel is. 

Ik zie tot mijn genoegen dat men bij u nog blijft voortvaren nu en dan iets, zoo in het staatskundig, als in plaatselijke maatschappelijk, te verbeteren. Dat het principalen fonds voor de weg naar de molen, vrijwillig bijgedragen werd door de meestbelanghebbenden, behoord vooral tot dat wat ik zoo gaarne zie, als een bewijs dat alles toch nog niet door lage baatzugt gedreven wordt, en dus dat het bij u toch geen volstrekte regel is, dat hoogere magt tusschen beiden komen moet om iets goeds tot stand te brengen. 

[onleesbaar]

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma